|
|
Een waterdruppel gleed over een ijskoude wand naar beneden en werd gevolgd door een paar helder groene ogen. Toen de druppel vast vroor op de koude vloer, wendden de ogen zich af en staarden naar het met ijsbloemen bedekte raam. De ogen behoorde toe aan een jongeman van rond de twintig met halflang, bruin haar en een vuur in zijn hart dat al het ijs om hem heen deed smelten. Helaas voor hem was het ijzige kasteel waarin hij opgesloten zat vervloekt en vroor iedere ontdooide druppel direct weer vast. Hij was hier vastgezet door koboldenkoning Korrigan, omdat deze het vuur in zijn hart wilde laten doven. Korrigan had een hekel aan de mensen die binnen de grenzen van zijn koninkrijk leefden. Hij vond mensen maar lastige wezens en had daarom, als voorbeeld, Jonathan gevangen genomen. Zo wist hij zeker dat hij de mensen onder zijn bevolking rustig kon houden. Ze wisten nu dat hij er niet voor schuwde iemand zonder duidelijke reden vast te zetten. Hoewel hij heel charmant kon overkomen naar zijn onderdanen, was hij in zijn hart een wreed heerser. Zodra iemand vragen stelde bij zijn heerschappij, veroordeelde hij deze persoon zonder een proces. Jonathan stond met zijn rug naar de deur van de ruimte toe en staarde nog steeds uit het raam. "Ik dacht wel dat ik je hier kon vinden," klonk plots een vermaakte stem. Jonathan schrok op uit zijn gedachten en draaide zich met een ruk om. In de deuropening stond de koboldenkoning, vergezeld door twee van zijn lijfwachten. Hoewel Jonathan niet zo groot was, kwamen de drie kobolden nog maar net tot borsthoogte. Korrigan was iets langer dan zijn lijfwachten, die beide een kort, gebogen zwaard op hun rug droegen en met een dreigende blik in hun ogen Jonathan aankeken. De koning zelf glimlachte echter vriendelijk, hoewel de glimlach zijn ogen niet bereikte. Hij had zijn lange vingers ineengevlochten voor zijn dure kleding en in zijn ogen glinsterde een uitdaging die Jonathan nog niet hardop gehoord had. "Dit is de enige plaats waar ik niet het gevoel heb nagestaard te worden," sprak Jonathan, die zich ongeïnteresseerd wegdraaide van zijn bezoek en weer uit het raam keek. Hij zag toe hoe de warme zonnestralen het kasteel probeerden te smelten, iets wat hij dolgraag wilde. Dan kon hij weg uit deze ijzige gevangenis en weer vrij zijn zoals de vogels die hem iedere ochtend vrolijk toezongen. "Ik weet dat de schimmen in dit kasteel voor sommige mensen beangstigend kunnen zijn," sprak de koboldenkoning glad en stapte terwijl hij dit zei verder de ruimte in. Achter hem zag Jonathan vanuit zijn ooghoeken een schaduw wegschieten in het metersdikke ijs., maar voor hij zijn hoofd had omgedraaid, werd zijn zicht al geblokkeerd. De Lijfwachten hadden namelijk het voorbeeld van de koning gevolgd en stonden nu beide aan een zijde van de deur. "Ik ben niet bang," sprak Jonathan ruw. "Ik houd gewoon niet van deze koude, kille plek, waar het lijkt alsof je overal in de gaten word gehouden." Nog steeds keek hij Korrigan niet aan, maar hij voelde gewoon dat deze genoot van zijn macht. Deze koboldenkoning was, naar zijn mening, een echte wolf in schaapskleren. Zijn dure kleding gaf hem misschien zijn aanzien en zijn koningschap hem zijn macht, maar zonder zijn met edelstenen bezette mantel, zijn zijden broeken en fluwelen blouses, zou de koboldenkoning er heel anders uitgezien hebben. Als een echte wolf, daar was Jonathan zeker van. Een stilte viel in de ruimte, buiten klonken geluiden van vogels en het werkende volk. Het was alsof beide personen afwachtte wie er het eerst iets ging zeggen en beide zich vastberaden hadden voorgenomen dat zij niet de eerste zouden zijn. Jonathan draaide zich om en keek de koboldenkoning nu recht in zijn ogen aan. De glimlach verdween abrupt van het gezicht van Korrigan bij het zien van de vurige blik in de ogen van de jongen voor hem. Het zou hem niet lukken het vuur in deze jongen te doven, dat had hij nu wel door. De jongen zat al vrij lang opgesloten en de meeste mensen waarmee hij dit gedaan had, hadden gesmeekt of hij ze weer vrij wilde laten. "Goed," verbrak Korrigan uiteindelijk de stilte. "Als je vrij wilt zijn is daar één mogelijkheid voor." Hij sloeg zijn armen over elkaar en bleef Jonathan strak aankijken. "En dat is?" vroeg Jonathan na een klein moment van stilte. Hij vertrouwde de kobold voor hem niet. Er moest gewoon iets achter zitten. "Ergens in dit kasteel zit nog iemand vast. Deze wilde net als jij vrij zijn, maar moest ook een opdracht vervullen. Dit is diegene niet gelukt. Vind deze persoon voor morgen zonsondergang, of jou wacht hetzelfde lot. Dan word je ingevroren in één van de muren van het kasteel." Een grijns gleed over het gezicht van de koboldenkoning terwijl deze achteruit terug liep naar de deur. "En als ik deze uitdaging niet aanneem?" vroeg Jonathan, die zijn kansen op slagen aan het overwegen was. "Dan blijf je gewoon mijn gevangene en gebeurd er helemaal niets, maar ik wil nu wel direct weten of je de uitdaging aanneemt of niet." Jonathan vroeg zich af wat de adder onder het gras zou zijn, want hij kon zich niet voorstellen dat deze kobold het spel eerlijk zou spelen. "Oké, ik neem de uitdaging aan," sprak Jonathan ietwat onzeker en wachtte af wat er ging gebeuren. "Dan heb je vanaf morgenochtend zonsopgang de tijd om te zoeken en morgenavond zullen wij zien of je mijn muur siert als ijsmens of niet." Korrigan stapte de kamer uit en zijn lijfwachten volgde hem. Een hek van ijs schoof voor de deur van de kamer. "Om er zeker van te zijn dat je niet stiekem eerder opzoek gaat dan de afgesproken zonsopgang, houd mijn mooie hek je hierbinnen tot morgenvroeg," zei Korrigan grijnzend. Jonathans zag aan de ogen van de kobold dat hij genoot van dit alles. Hij vroeg zich ook direct af hoe hij deze opdracht in zo'n korte tijd voor elkaar moest krijgen. Het kasteel was best groot en hij had geen idee waar hij moest zoeken en vooral wie hij moest zoeken. Jonathan ging zitten op één van de weinige voorwerpen in de kamer dat niet van ijs was en voelde zich wegzakken in de matras van het kleine bed. Buiten werd het langzaam schemerig, als aankondiging dat de nacht snel zou vallen. Voetstappen klonken op de gang, maar Jonathan besloot hier niet op te reageren. Kort daarvoor was Korrigan weggegaan, dus de kans was groot dat hij nu terugkwam om nogmaals te kijken naar zijn gevangene. Toch was het ditmaal Korrigan niet, maar een dienstmeisje uit het kasteel van de koning. Ze keek schichtig om zich heen, terwijl ze een dienblad met eten onder het hek doorschoof. Ze knikte nog even kort naar Jonathan, die toch om had gekeken toen de voetstappen voor de deur stopten. Daarna keerde ze zich om en rende de gangen van het koude kasteel door. Ook zij voelde ze zich duidelijk niet op haar gemak in dit betoverde kasteel. Het kasteel was gebouwd door Korrigans voorganger, die er net als Korrigan ervan hield om mensen en andere onderdanen op te sluiten op plaatsen waar deze zich niet prettig voelde. Het stond naast het echte kasteel van de koboldenkoning en zag eruit of het gebouwd was in een ijstijd. Alles ervan leek niet alleen van ijs, het voelde ook als ijs. Jonathan was opgestaan van het bed en keek naar het dienblad met eten wat was neergezet. Daarna pakte hij het dienblad op en zette het op de stoel die naast het bed stond. Zwijgend at hij zijn maaltijd op. Toen hij klaar was met eten besloot hij direct te gaan slapen. De volgende dag wilde hij vroeg opstaan om er zeker van te zijn dat hij vanaf zonsopgang het kasteel kon gaan doorzoeken. Hij voelde zich slaperig en duf, dus een paar uur extra slaap zouden hem wel goed doen. Het duurde dan ook niet lang voor hij in diepe slaap verkeerde.
De volgende ochtend werd Jonathan gewekt door zonnestralen die door het raam naar binnen vielen. Ze voelden warm en zacht aan en even dommelde hij dan ook weer weg. Plots schoot hij echter omhoog en sprong direct het bed uit. Hij keek naar het raam en zag dat de zon al redelijk hoog aan de hemel stond en ook het ijzige hek, dat de kamer afsloot, was verdwenen. Hij had zich verslapen, schoot er door zijn hoofd en flink ook. Direct wenste hij dat hij het eten van gisteren niet aangeraakt had. Daar moest iets in hebben gezeten. Het kon niet anders. Normaal werd hij wel wakker van de vogels die iedere ochtend in de vroegte hun liedjes begonnen te fluiten. Hij had echter geen tijd om er nog langer over na te denken. Hij moest op zoek naar de onschuldige die voor hem opgesloten had gezeten in dit kasteel en die zijn of haar opdracht niet had kunnen vervullen. In de toren waar hij nu was, was niets te vinden. Hij had deze torenkamer vaak genoeg doorzocht op geheime gangen en afluisterapparatuur en had van dit alles niets gevonden. Terwijl hij de kamer uitrende, dacht hij na over waar hij het eerst moest gaan zoeken. Zou hij in de troonzaal gaan kijken of misschien toch in de kerkers? Of juist eerst in de andere torens en het kasteel van boven naar beneden nakijken. Hoeveel tijd had hij eigenlijk nog? Zijn horloge had het al begeven in de ijzige kou van het kasteel, dus daar kon hij het ook niet op zien. Hij wilde het op dit moment ook helemaal niet weten. Hij moest snel beginnen met zoeken. Hij besloot toch maar te beginnen in de kerkers en rende de trappen af. Pas toen hij de onderste trappen naar de kerkers afdaalde, verlaagde hij zijn tempo en liep langzaam de kille, kerkers in. Hier was het nog kouder en ijziger dan in de rest van het kasteel. Zijn voetstappen echoden hol door de gangen heen. Een rilling trok over zijn rug heen. Dit deel van het kasteel had hij altijd vermeden en hij wist ook weer waarvoor. De kerkers waren een kille en koude plaats, waar je nog meer het gevoel had dat je nagestaard werd. Het donker hielp ook niet echt mee deze gedachten te verminderen. Het voelde gewoon of iedere stap die hij zette in de gaten werd gehouden. Maar hij moest doorzetten en de onbehagelijke gevoelens wegstoppen, anders kon hij nooit zijn doel halen. Na een tijdje kreeg hij het idee dat hij niets meer zou vinden in deze kerkers dan alleen bevroren muizen en ijs. Teleurgesteld liep hij de trappen op en ging verder met de vertrekken op de begane grond. Dit waren behoorlijk veel kamers. Je had de troonzaal, de feestzaal en dan nog de vertrekken die nagebouwd waren alsof ze bestemd waren voor het personeel. In de feestzaal zag Jonathan een verkleuring in het ijs en even dacht hij gevonden te hebben wat hij zocht, maar toen hij dichterbij kwam, leek het er toch op dat het alleen één van de onverklaarbare bewegende schimmen was, die door het gehele kasteel trokken. Toch bleef die schim hem dwarszitten, maar trok toch verder met zijn zoektocht door het kasteel. Veel te snel vorderde de dag en buiten werd het schemerig. Jonathan besefte dat hij veel langer had geslapen dan hij die ochtend had gedacht en voelde de kou langzaam via zijn benen omhoog trekken. Hij had niet veel tijd meer, zodra de laatste zonnestralen zouden verdwijnen, werd hij voor altijd een deel van dit kasteel. Uiteindelijk liep hij terug naar de feestzaal waar hij eerder die dag een vreemde schim gezien had in de muur. Buiten kondigde de vogels aan dat het einde van de dag gekomen was en de kou in zijn benen werd heviger. Hij was halverwege de feestzaal toen hij een blik naar beneden wierp en tot zijn grote schrik zag dat zijn lichaam aan het veranderen was. "Nee," riep hij geschrokken uit. "Ik ben nog niet klaar met zoeken." Hij wilde naar de hoek rennen, maar zijn benen werkte niet meer mee. Tergend langzaam lukte het hem toch om de hoek te bereiken. De kou was nu tot op zijn heupen doorgetrokken en zijn benen zagen er uit als die van een ijsbeeld. Zijn broek was verdwenen, evenals zijn schoenen en sokken. Jonathan voelde zijn hart als een bezetene te keer gaan en hoopte dat hij op het laatste nippertje zijn doel kon bereiken, maar hij wist niet zeker of dan alles weer goed zou komen. Hij stond voor de muur en de schim was er nog steeds. Hij bewoog wel, maar niet zo snel als de andere schimmen die door het kasteel trokken. Maar hoe moest hij erachter komen of dit was wat hij zocht? Daarnaast had hij niet veel tijd meer, want nu begon ook zijn middel te bevriezen en kon hij zijn benen helemaal niet meer bewegen. Ze waren één geworden met de koude vloer. Als laatste wanhoopsdaad, legde hij zijn hand tegen de koude muur, hopend dat hij met zijn laatste lichaamswarmte de ijsmuur kon doen wegsmelten. Hij wist niet hoe lang hij al zo stond, maar toen hij naar zijn hand keek, zag hij dat deze ook begon te veranderen in ijs. Hij was te laat. Zijn opdracht was niet gelukt, flitste door hem heen. Wanhopig legde hij zijn tweede hand op de muur. Plots voelde hij iets vreemds. Een pulserend geklop, wat leek op een hartslag trok door zijn hand. Waren dit de laatste slagen van zijn eigen hart? Of was dit iets anders? Hij sloot zijn ogen en probeerde niet aan de hevige kou die nu door zijn hele lichaam trok te denken. Als dit dan toch het einde moest zijn, waarom ging het dan niet gewoon wat sneller. Hij opende nog eenmaal zijn ogen en zag de laatste zonnestralen uit het raam wegtrekken. Het was voorbij, dacht hij somber en sloot zijn ogen weer. Hij voelde nog steeds het pulserende kloppen onder zijn nog niet bevroren hand. Waarom had hij deze opdracht aangenomen? Het was iets onmogelijks geweest en nu was hij voor altijd gevangen in dit ijzige kasteel en werd hij één met de muur van de feestzaal.
Hij wist niet meer of hij leefde of dood was. Hij voelde ook de kou niet meer, maar een ding wist hij zeker; het was donker waar hij nu was. Hij durfde zijn ogen niet te openen, als hij tenminste nog ogen had. Hij zou immers één worden met de muren van het kasteel nu hij zijn opdracht niet had voltooid. Toch voelde het vredig en of het zo had moeten zijn. "Open je ogen maar," klonk een zachte, maar onbekende stem en even voelde hij hoe zijn lichaam verstijfde. Hoe kon zijn lichaam verstijven als hij geen lichaam meer had? De laatste keer dat hij naar delen van zijn lichaam gekeken had waren deze van ijs geweest en voelde hij deze niet meer. Langzaam opende hij zijn ogen en zag het gezicht van een jonge vrouw in het maanlicht. Hij knipperde een paar keer met zijn ogen en kwam toen ook tot de ontdekking dat hij de sterren aan de hemel kon zien. Hoe kon dit? Als hij al leefde, dan had hij in het ijskasteel moeten zitten en niet in de openlucht. Met enige moeite drukte hij zich omhoog van de grond. Deze voelde tamelijk koud en vochtig aan en hij keek om zich heen. "Waar zijn we?" vroeg hij zacht. Zijn stem weigerde dienst van de inspanningen die hij eerder die dag had geleverd, als het tenminste nog dezelfde dag was. "Je hebt lang geslapen," zei de vreemde vrouw die opstond en hem haar hand toereikte. "Waar ben ik?" vroeg Jonathan nogmaals, toen hij zich omhoog liet helpen door de vrouw. Ondertussen bekeek hij haar van top tot teen. Iets aan haar kwam hem bekend voor, maar toch had hij het idee haar nog nooit ontmoet te hebben. Ze had een lief gezicht met lang, blond haar. Ze had een lange jurk aan die tot de grond reikte. "Als je om je heen kijkt, herken je deze plek vast," zei de vrouw en hief haar armen in de lucht. Jonathan haalde zijn hand door zijn haren en vroeg zich af waarom deze vrouw zo ingewikkeld moest doen. Waarom vertelde ze niet meteen waar ze waren, dat scheelde een hoop gezoek. Toch keek hij in het rond en zag de bekende gebouwen die hij normaal van de bovenkant bekeek. Ook zag hij een kasteel staan, wat hij herkende als die van de Koboldenkoning. Met een duf gevoel in zijn hoofd, alsof hij dit allemaal droomde, draaide hij rond op de plaats waar hij stond. Hij probeerde te bevatten wat er allemaal gebeurd moest zijn, terwijl hij had geslapen. Het ijskasteel was weg en hij stond nu midden op de plek waar deze gestaan had. Er was een klein park ontstaan met bomen en struiken. Hij stond op een grasveld midden in het park en zag hoe het gras zacht heen en weer wuifde in het maanlicht. "Maar wie ben jij?" vroeg Jonathan aan de vrouw die naast hem was komen staan. Nog steeds knipperde hij met zijn ogen, alsof hij niet geloofde dat deze open waren. "Ik ben degene die jij moest zoeken van Korrigan," sprak de vrouw en pakte Jonathans hand. "Ik heb nooit gedacht dat iemand mij uit deze gevangenis zou komen bevrijden, maar het is toch gebeurd." Voor Jonathan het wist had ze haar armen om zijn nek geslagen en kuste ze hem op zijn wangen. Hierbij moest ze op haar tenen gaan staan, want ze was iets kleiner dan Jonathan zelf. "Bedankt," zei ze voor ze hem losliet. Jonathan liet zich direct gedesillusioneerd op het gras zakken. "Wat nu?" zei hij zacht en legde zijn hoofd in zijn handen. "WAT HEBBEN JULLIE MET MIJN KASTEEL GEDAAN!" De stem van de koboldenkoning klonk hard in de stille nacht. Jonathan sprong van schrik op en keek toe hoe Korrigan op hem af kwam gemarcheerd. De elegantie waar hij zich normaal mee bewoog was verdwenen en zijn mantel wapperde als een vlag achter hem. Zijn ogen waren groot van woede en het leek of er ieder moment stoom uit zijn oren kon komen. Zijn lijfwachten aarzelde bij de rand van het gras en bleven angstvallig staan. "Het is weg," zei de jonge vrouw simpel en keek de kobold recht in de ogen aan. "Wachters!" riep Korrigan uit. "Sluit deze brutale griet op en neem die jongen mee op verdenking van vernieling." "Wat?" riepen zowel Jonathan als de jonge vrouw uit. De wachters deden echter helemaal niets. Ze staarden glazig voor zich uit alsof ze het bevel niet eens gehoord hadden. "Waar wachten jullie op?" snauwde hij zijn lijfwachten toe, maar deze bleven stokstijf staan aan de rand van het parkje. Korrigan deed een paar stappen in de richting van Jonathan, maar toen bleef hij opeens stilstaan. Jonathan keek met verwondering toe hoe Korrigan probeerde verder te lopen, maar hoe dit niet lukte omdat de koboldenkoning zijn benen dienst weigerde. "Wat gebeurt er?" vroeg Jonathan verschikt aan niemand in het bijzonder. "Ik denk dat meneer de koning vergeten is de kleine lettertjes van het contract te lezen," grinnikte de jonge vrouw, waarvan Jonathan nog steeds niet precies wist wie ze was. "Indien de uitgedaagde in de opdracht slaagt, wacht de uitdager het lot van de uitgedaagde," somde zij op. "Hoe…" Jonathan kreeg echter niet de kans om zijn zin af te maken. "Ik was diensmeisje in Korrigans kasteel en ik vond een boekwerk bij het schoonmaken. Dit bleek een contract te zijn over het gebruik van het ijskasteel. Korrigan kwam hier achter en sloot mij op in het kasteel. Hij beloofde mij vrij te laten als ik een onmogelijke opdracht zou vervullen, net als hij jou uitgedaagd heeft." Voor hen veranderde de koboldenkoning langzaam in een ijssculptuur. Ze wierpen nog een blik op het standbeeld wat nu midden in het park stond, toen liepen ze in de richting van de wachters. "En zij?" vroeg Jonathan met een knik naar de twee kobolden. "Die zullen straks wel ontdooien, althans dat hoop ik voor ze," zei de jonge vrouw die de hand van Jonathan vastpakte. "Hoe heet je eigenlijk?" ging ze verder. "Jonathan" "Prettig kennis te maken Jonathan. Mijn naam is Riana."Gezellig pratend liepen ze weg van het park, weg van het standbeeld, weg van hun gevangenis.
|
|