Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2004  Sandra Bogaers

Het duivels plan - Sandra Bogaers

Alles begon in het kasteel van Marcus in Ingelheim, waarop een nacht schel geschreeuw de oren binnendrong. Barsten kwamen tevoorschijn en scheurden de burcht in vele stukken. De ruwe muren beefden mee op de tonen van de onderwereld.
Marcus sloot zijn klamme handen om zijn gezicht. Het mocht niet baten: de wereld rondom hem beefde en schelde. Bittere angst kroop over hem en de zoute smaak van wanhoop danste via de diepe rimpels naar zijn lippen. Het was deze tinteling die zijn handen ophief en zijn ogen opende. De smaak van tranen was hem immers onbekend.
Verdwaasd bracht Marcus zijn vingertoppen naar de bron. Het zilte water sloop onder zijn nagels als vrees in zijn hart. Wazige beelden baanden zich een weg uit Marcus’ hoofd: dreigende vleugels ontvouwden zich terwijl een donker licht speelde met het onaardse gezicht.
“Welk recht geeft u om mijn slaapverblijf te betreden?” trilde Marcus’ stem. Nog voor deze woorden zijn mond hadden verlaten, wist Marcus dat hij een vergissing had begaan.
Het licht dat eens zo duister was, brak uit tot een ware vuurzee. De steekvlammen sloegen een ondraaglijke hitte uit in de kille kamer. Doch leek het onaardse wezen er niets van te merken. Integendeel, het sloeg een scherp geluid uit. Niet van doodsangst, veeleer van pure haat en woede.
Marcus stommelde vanuit zijn hoek:
“Mijn excuses als ik u beledigd heb, vergeef me. Mijn vraag was onbeleefd en uit de kwestie. Wat ik me werkelijk moest afvragen, was welk nieuws u uit de onderwereld bracht?”
Het vuurspel stierf langzaam uit en doorzichtige figuren kwamen op hun beurt uit alle wanden van de kamer. Een waar schouwspel dat zelfs Marcus in al zijn wanhoop kon waarderen. De gevallen engel keek Marcus doordringend aan en sprak hees:
“Aanschouw! Laat je de boodschap van Mefisto nog een keer ongemoeid, dan zal hetzelfde lot je beschoren zijn.” Hierbij klapten zijn vleugels dicht en verdween het wezen in een storm van brullend geluid.
Marcus gaapte naar de overgebleven mensenfiguren in zijn kamer; enkele holle ogen staarden terug. Met kleine druppels drong de realiteit in Marcus’ hoofd: verminkte wezens stonden voor hem. Mensen waarvan de huid opengereten was en de etter rijkelijk uit de wonde gutste. Het waren de verdoemden; zij die Mefisto hadden genegeerd.
Terwijl hij de ogen sloot voor deze onwerkelijke gruwel, greep Marcus naar zijn zilveren wapenrusting. Hoewel de vooruitzichten uiterst onaangenaam waren, dwong ongeduldigheid de vertwijfeling uit zijn hart. De zaak moest snel gebeuren, wou hij niet geteisterd worden door de irreële bestraffingen van zijn meester.

De kalmte van het duister werd voor de tweede keer die nacht verstoord: de zwarte eiken poorten kreunden bij de zware arbeid die ze moesten ondergaan. Het gekletter van stalen kettingen zweefde over de pas neergelaten brug de donkerte in. Het zwakke licht der hemellichamen werd weerkaatst door een zwaarbeladen ruiter.
“Moge mijn reis en daad spoedig en goed verlopen”, bad een stem onder het zilveren vizier.
Het holle geluid van hoeven galoppeerde de morgen toe. Rijzige wouden en kille steden gleden de ruiter voorbij in grote haast. Een onbekende, snijdende wind leidde Marcus over de Rijn, het verlaten land in. Talloze horizonten waren er schraal en onbezet. Het was een doodse herinnering van vergane glorie.
De slagwind ging liggen en zo ook de roodschimmel. Marcus hief zijn hoofd voor de eerste maal en werd verstomd door de pracht van Mefisto’s rijk. Eenzaamheid groeide hier aan elke armzalige tak.
Marcus viel op zijn knieën toen de zwarte ruiter in een waas van vermaardheid op hem af kwam. Daar waar de hoefijzers van het satanische paard de grond beroerden, veranderde de aarde in pure steenkool. De stank van zwavel vernietigde langzaam alle zuurstof.
“Mefisto, mijn heer. Ik ben gekomen om u te dienen”, sprak Marcus uiterst nederig.
“En toch vluchtte je bij het zien van mijn eerste bericht, toen een trouwe volgeling dat deze zomer aan jouw burcht liet verschijnen”, verkondigde Mefisto traag en Marcus deed er abrupt het zwijgen toe, “Ja, daar weet ik van, Marcus…je hebt me teleurgesteld…ik verwacht dat je in de toekomst een trouwere dienaar zult zijn.”
“Natuurlijk heer, natuurlijk…u bent genadig…dank u”, bibberde Marcus.
“Sta op, stijg in je beugels en ga mee de oorlog tegemoet!” riep Mefisto hem toe. Hij trok zijn gouden zwaard uit de schede en hief het ten hemel.
“HEIL LUCIUS !” scandeerde de engel der duisternis. Een vrieskoude wind trok over het land en nog voor de rilling voorbij was, stond een heel leger achter Mefisto.
“Ga en herwin mijn land! Wurg iedereen die je pad kruist!”, kregen de dienaren te horen.
“HEIL LUCIUS EN ZIJN ZOON MEFISTO!” klonk weer in de blauwe ochtend. De kale grond trilde na. De dienaren trokken hun wapens en reden met veel geweld de slappe ochtendzon tegemoet.
Mefisto staarde Marcus aan en fluisterde bijna onverstaanbaar:
“Nu is het aan jou: bewijs dat je het waardig bent om mijn volgeling te zijn en liquideer Heolstor.” Een korte knik van Marcus sloot het gesprek af en Mefisto verdween de zwarte aarde in.

Met een krachtige ruk trok Marcus zijn ros naar het zuiden. Het rijk rondom hem daverde bij elke slag van het paard op de misvormde landen. Daar waar Marcus voorbijkwam, maaiden de wanschapen takken met hun klauwen naar hem. Enkele grepen zich vast in de taaie huid en scheurden het zonder medelijden open. Marcus veegde onverschillig de druppels bloed uit zijn gezicht. Emoties waren verboden in dit stuk land; hier waar Heolstor heerser was.
De onverdraagbare hitte kroop over hem en slokte hem op als een zuchtje wind. Alles schroeide en de wereld rondom hem trilde onophoudelijk. Met een klinkende slag viel Marcus op de hete aarde.
Een etmaal sloop voorbij.
De koelheid van de nacht wekte hem met een zacht gekras. Zijn vermoeid hoofd keek op en zag het onwaarschijnlijkste beest voor hem staan: een haan. De mannelijke kip tuurde met vuur in de ogen terug. Marcus ging langzaam op zijn knieën zitten en kroop geluidloos naar het gevogelte. De haan sloeg het vreemde gezelschap met grote nieuwsgierigheid gade. Marcus stond geleidelijk recht en bestudeerde het pluimvee met toegeknepen ogen. De haan verloor zijn interesse en draaide zijn kont naar de toeschouwer. Een luid gekrijs vulde de velden. Met een krachtige pols trok Marcus de kop van het tierende beest. Eindelijk had hij een maaltijd.
“Waarom wurgt u mijn pluimvee en niet het volk, zoals uw vrienden?” klonk een stem. Marcus liet zijn hanenpoot vallen en hief zich recht. Hij stond oog in oog met Heolstor.
“Ik wist niet dat u meer belang hechtte aan uw kippen dan aan uw onderdanen”, antwoordde Marcus koel, “Had ik dat geweten, had ik uw vazal geroosterd.”
“Spot niet! U hebt het recht niet hier te zijn, noch de status om mij te smaden”, siste Heolstor. Met een vingerknip stonden vele mannen rond hem.
“Sla hem in de boeien wegens smaad aan de koning”, riep de voorste persoon. Marcus werd ruw tegen de kille grond geduwd. Een harde steen brak zijn neus en de smaak van vers bloed stroomde over zijn lippen. Met een krachtige snok werden beide schouders uit de kom getrokken en zijn enkels gebroken. Een kreet sneed door merg en been.
“Waarom kwam je naar hier? Wie stuurde je, Marcus?” vroeg Heolstor, terwijl hij het gezicht samenkneep.
“Niemand”, kreunde Marcus.
“Je liegt! Ik hou niet van leugenaars!”brulde Heolstor. Een soldaat begaf zich naar Marcus en schopte hem in het aangezicht.
“Nu, vertel! Wie heeft je gestuurd?” siste Heolstor weer.
“Mefisto”, gorgelde Marcus.
“Dank je. Was dat nu zo moeilijk?” lachte Heolstor. Hij sloot zijn ogen en draaide zich om. Zijn handen sloten om zijn zwaard. Met arrogante passen liep hij naar Marcus’ paard.
“Omdat je mijn kip wurgde”, verklaarde hij. Heolstor trok zijn wapen uit de schede en liet het langzaam in de nek van de roodschimmel glijden. Met een tevreden glimlach en knipoog veegde hij het bloed af aan Marcus’ hemd.
“Onthoofd hem!”, brulde Heolstor, “Vervolgens geef je me zijn kop.”

Heolstor galoppeerde de winden voorbij en naderde Mefisto’s land.
“Mefisto!” riep hij over het rijk uit. De grond onder hem barstte open en een zwarte ruiter draafde naar de oppervlakte toe.
“Wat brengt jou naar deze contreien?” siste deze.
“Het hoofd van je dienaar Marcus!” riep Heolstor uit. Hij trok het hoofd uit zijn mantel en slingerde dit naar de voeten van Mefisto.
“Waag het niet om mijn land nog een keer te betreden; meerdere hoofden zullen anders aan je voeten liggen”, dreigde Heolstor.
“Bedreig jij mij?” vroeg Mefisto razend. Met een soepel gebaar haalde hij zijn gouden zwaard uit de schede. Heolstor floot op zijn vingers. De hemel en aarde daverden onder het komende geluid; Heolstors leger stormde vanuit alle windstreken aan. Heolstor lachte flauwtjes:
“Laten we wel wezen, Mefisto; het is gedaan!”

Het duivels plan © Sandra Bogaers

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2004  Sandra Bogaers