|
|
Ze sloft door de natte straten. Zwaar leunt ze op haar paraplu. De wandelstok ligt nog thuis. 'Ik kan toch ook niet alles tegelijk meenemen,' mompelt ze voor zich uit. 'Neem een rollator,' hadden haar kinderen een tijdje geleden gezegd. 'Een rollator is voor bejaarden,' was haar antwoord. 'Eigenwijs oud mens. Weet je wel wat je ons aandoet door zelf je boodschappen te willen doen en hier in dit grote huis te blijven wonen?' had haar zoon Robbert geroepen. De regen druppelt op haar neer. Nu zal ze de paraplu toch uit moeten klappen. Ze drukt op de knop die het scherm open moet laten gaan. Er gebeurt niets. De regen plenst ondertussen naar beneden. Ze rammelt met de paraplu, maar het ding zit muurvast. Ineens krijgt ze het bushok in het oog. 'Toch maar even schuilen,' moppert ze. Vermoeid en nat laat ze zich op het bankje zakken. 'Anna, Anna, waar ben je weer mee bezig.' Ze hoort het hem zeggen. 'Laat me met rust,' roept ze, terwijl ze met de gesloten paraplu naar boven wijst. 'Gaat u ook op reis?'Anna schrikt. Ze heeft niet eens gemerkt, dat er iemand in het bushokje staat. Ze kijkt in de bruine kraalogen van een klein vrouwtje. Het mensje schuift tegen haar aan op het bankje. De lucht van een ongewassen lichaam en alcohol dringen in haar neus. 'Ik ga naar mijn dochter.' 'O, wat leuk,' zegt Anna. 'Ze woont in Zoetermeer in een pracht van een huis,' gaat de vrouw verder, 'met haar man en twee kinderen. Ze heeft het goed voor elkaar, mijn dochter. Heb je geld voor me?' Anna kijkt verbaasd op. Het gesprek neemt een andere wending dan ze verwachtte. 'Geld?' vraagt ze onnozel. 'Ja, voor de reis natuurlijk,' zegt de dame ontstemd, 'zoiets kost een paar centen. Mijn man heeft me uit huis gezet en ik kon niets meenemen. Dit is alles wat ik heb.' Ze beweegt haar handen van top tot teen langs haar armoedige kleding en lijkt zelf nog het meest verbijsterd. De plastic zak onder haar stoel schuift ze, met haar in versleten pantoffels gestoken voeten, verder naar achteren. Anna hoort het gerinkel van flessen. 'Mmaar …,' stottert Anna, 'hoeveel heb je dan nodig?' 'Ach, met een euro of tien kom ik al heel ver.' Anna denkt aan al het geld in haar portemonnee. Cadeautjes voor haar jarige kleinkinderen ging ze kopen, maar zo ver is ze nog niet gekomen. De verlanglijsten zitten in haar tas. De cadeaus logen er niet om. Ze heeft er haar spaarcenten voor moeten aanspreken. 'Nou, komt er nog wat van,' port het vrouwtje in haar zij. De geur die daardoor vrijkomt beneemt Anna even de adem. Ze neemt haar tas op schoot en graait naar haar beurs. Ze ritst het vakje naar het papieren geld open en zoekt naar het briefje van tien. 'Zal ik effe helpen.' Meteen grist de vrouw de portemonnee uit Anna's handen en grijpt de plastic zak onder het bankje vandaan. Met een paar stappen is ze aan de overkant van de weg en verdwijnt in een steegje. 'Help. Help me dan.'Anna wil op staan, grijpt naar de paraplu, maar ook die is weg. Verbijsterd kijkt ze om zich heen. Ze kan niet geloven wat haar zojuist overkomen is. Ze is beroofd van haar spaargeld en er is niemand in de buurt om te helpen. 'Dat gebeurt mij nooit,' had ze altijd gezegd als er weer eens iets over oplichting of beroving van ouderen in de krant stond. De regen valt gestaag neer. Ineens rollen er tranen over haar wangen . Haar zoon heeft gelijk. Ze is een eigenwijs oud mens. Maar wat moet ze dan? Wachten tot de kinderen tijd hebben om boodschappen voor haar te doen? Of al die herinneringen opgeven en in een kleine kamer van een verzorgingshuis gaan zitten wegkwijnen? Nee, ze wil haar eigen bonen doppen. Ook als dat inhoud, dat er iets helemaal mis kan gaan. Er is nog geen bus te zien. Mensen zijn er evenmin. 'Je stuurt er een hond nog niet uit in dit weer', zei Willem altijd, als regenbuien als een grijs gordijn voor de ramen neervielen. Even sluit ze haar ogen. 'Willem'. Haar lippen fluisteren zijn naam. Vier jaar geleden lag hij op een morgen dood naast haar in bed. Rustig ingeslapen, zoals later op de rouwkaart stond. Ze had zich niet verroerd, zijn haar gestreeld alsof ze hem daarmee tot leven kon wekken. Uren later had ze zich aangekleed en de kinderen gewaarschuwd. De rest was als in een droom aan haar voorbij gegaan. Nog goed herinnert ze zich de eerste avond alleen in het grote huis. Ze verwachtte dat Willem ieder moment tevoorschijn zou komen. Dat was ver na de begrafenis. Weken lang hadden de kinderen bij haar gelogeerd. Aan de ijskast hing een lijst, waarop ze kon zien wie er bleef slapen of eten. Iedereen was ingeschakeld. Even trekt er een glimlach om haar mond. Drie heel verschillende kinderen had ze gebaard. Robbert, de oudste, hield haar nauwlettend in de gaten. Niets ontging hem. Hij en zijn vrouw Louise en ook hun kinderen Tom, Niels en Emma, bezochten haar bijna iedere dag, ook al stonden ze niet op de lijst. Robbert verzorgde ook de post en haar financiën. Op slag is ze weer in het heden. Geld. Het is er niet meer. Al haar spaarcenten weg. De enige die hierom zou kunnen lachen is Evert, haar tweede zoon en levensgenieter. Van jongs af aan had geld geen waarde voor hem. Hij trok de wereld in. Dan kwam er weer een kaart uit Japan, maanden later een brief uit Australië en als je je begon af te vragen waar hij uithing, stond hij ineens weer voor je neus. Ze zou het nooit hardop zeggen, maar van alle kinderen miste ze hem altijd het meest. Evert stond ook op de ijskastlijst, maar hij moest er iedere keer weer aan herinnerd worden om zijn moeder gezelschap te houden. Een maand na het overlijden van zijn vader was hij weer op weg. Naar Mexico dit keer. Tot grote woede van haar jongste. Een dochter. Een geschenk, volgens Willem. Hij had Sophie verwend. Zij was zijn prinsesje. Sophie was ieders prinsesje. Ook dat van haar man Guus. Regelmatig schaamt Anna zich voor het verwende gedrag van haar dochter. Sophie is drukker met zichzelf, dan met haar gezin. Onno en Marijn worden opgevoed door hun vader. En hij doet het niet slecht, denkt Anna met respect aan haar schoonzoon. Hoe oud zouden de jongens nu zijn? Anna pijnigt haar hersenen, maar ze weet het niet meer. Veertien of vijftien? Hoe oud was ze zelf ook al weer? Had ze haar tachtigste verjaardag nu al gevierd? Op dat moment komt een bus piepend en kreunend tot stilstand. De deuren gaan open. 'Rijdt u niet mee?' roept de chauffeur naar Anna. 'Gaat deze bus naar de Grachterstraat?' Anna's stem komt met moeite boven het geluid van de ronkende motor uit. 'Nee, helaas.' Nog voordat Anna iets terug kan zeggen, of op kan staan, sluiten de deuren met een zucht en verdwijnt de bus in de grijze regen. Vermoeid laat ze zich weer tegen de achterwand van het bushokje zakken. Haar hoofd voelt zwaar en doet pijn. Ze sluit haar ogen. Precies zo voelde ze zich vlak na het overlijden van Willem. Terwijl de kinderen met de begrafenisondernemer de begrafenis regelden, had zij alleen maar in de grote stoel voor het raam gezeten. Starend naar iets in de verte dat er niet was. Vaak hadden ze over dit moment gesproken, Willem en zij. Ze had nooit kunnen bedenken, dat ze zich zo verslagen zou voelen. Even dreigt ze zich te verliezen in het verdriet, maar dan ineens opent ze haar ogen. Wat zit ze hier nou te mijmeren en zeuren. Kom op Anna. Was zij het niet altijd die in moeilijke tijden haar gezin kon opbeuren. Een luisterend oor, een grapje, een wijs woord. Velen wisten haar te vinden als ze het leven niet meer begrepen of als alles tegen zat. 'Vertel het Anna, Anna weet raad,' grapte haar jonge buurvrouw regelmatig. En nu zit ze hier te mokken als een zielige oude vrouw. Natuurlijk willen haar kinderen haar in een verzorgingshuis stoppen. Daar horen zielige oude vrouwen nu eenmaal thuis. Maar zij niet. Ze grijpt haar tas en hijst zichzelf aan de zijwand van het bushokje omhoog. Haar benen zijn stijf en als ze eenmaal recht staat duurt het even voor ze de eerste stap kan zetten. Misschien is een rollator toch niet zo'n slecht idee. Een privéchauffeur zou beter zijn. Voetje voor voetje schuifelt ze over de natte stoep. Het water druipt uit haar haren en haar jas en rok zijn doorweekt. Een jongen en meisje, dicht bij elkaar schuilend onder een paraplu, haasten zich lachend en pratend langs haar. Ze hebben het oude mens niet eens in de gaten, denkt Anna. Hadden Willem en zij ook zo onbezorgd van hun jeugd genoten? Ze kan het zich niet herinneren. Ze hadden van jongs af aan hard gewerkt. En daarbij, Willem was een man van weinig woorden. Een liefkozing was een zeldzaamheid. Maar ze wist dat hij van haar had gehouden. Dat merk je, had ze eens in een openhartige bui aan een vriendin verteld. Langzaam loopt ze verder. Om plassen en scheve stoeptegels heen. Zie je wel dat ik goed op mezelf kan passen, denkt ze smalend. In een portiek rust ze even uit. De pijn in haar hoofd is erger geworden. Haar armen en benen zijn zwaar van vermoeidheid. Dit was geen goed idee. Verlangend denkt Anna aan haar gemakkelijke stoel naast de verwarming, een warm kopje thee en een goed boek. Als ze omkijkt, ziet ze dat ze nog maar een paar meter opgeschoten is. Dit gaat uren duren. Haar hoofd bonkt, de pijn wordt langzamerhand ondraaglijk en haar benen willen niet meer vooruit. Langzaam zakt Anna in de portiek in elkaar. 'Help me toch,' fluistert ze. Maar haar mond beweegt niet. Ze voelt speeksel tussen haar lippen ontsnappen. Haar oogleden zijn zwaar. Ineens is het donker.
'Dus als er iets is, druk je op de alarmknop.' De laatste woorden van het telefoongesprek met Robbert galmen nog na in Anna's oor. Vanuit haar gemakkelijke stoel kijkt ze de kamer rond. Het hok, zoals ze het zelf in gedachte noemt. Haar nieuwe seniorenbed in de hoek. De kast, zonder boeken nu. Die kon ze toch niet meer vasthouden. De stoel van Willem en een tafeltje. Dat was het. 'Meer heb je niet nodig' vond Robbert. Vermoeid kijkt ze naar buiten. De buurt is stil. Te rustig. Ze had nog zo gezegd, dat ze in het verzorgingshuis midden in de stad wilde wonen. Als het dan toch moest, dan liever daar waar nog iets was om naar te kijken, zodat je het gevoel had nog midden in het leven te staan. 'Hier kunnen wij je vaker bezoeken,' was het argument van de kinderen. O ja, ze kwamen bijna iedere dag. Maar hun bezorgdheid herinnerde haar iedere keer aan haar beperkingen, haar verlamdheid aan arm en been door het herseninfarct. Haar ogen tranen en haar kin is nat van het speeksel. Met de grijparm probeert ze de zakdoek te pakken die op de grond is gevallen. Het lukt niet. Ze kijkt naar de bomen, hoe ze hun bladeren verliezen en legt haar hoofd tegen het kussen. Haar slapen bonzen. Haar oogleden voelen zwaar. Een stekende pijn trekt door haar schedel. Even opent ze haar mond, ze probeert geluid te maken, dan zakt ze langzaam weg. Haar laatste gedacht is voor Willem. De alarmknop ligt op haar bed.
|