|
|
Jacob staart over de straat naar de donkere glazen ogen van de kamer met het gele balkon. Voor de andere ramen van het herenhuis zijn de overgordijnen dichtgetrokken. Erachter gaat net de laatste lamp uit. Maar op de eerste verdieping vlak tegenover hem is er geen leven. Al twee weken niet. Greet, zijn vrouw, heeft de deur van de slaapkamer weer achter zich op slot gedraaid. Hem weer genegeerd als hij aanstalten maakt om mee te gaan slapen wanneer zij naar de badkamer verdwijnt. Zou iemand het aan hem merken? Drieëntachtig dagen zonder… Hier in de straat staat nooit iets lang leeg. Te veel mensen stranden hier voor lang of voor kort. De vorige bewoner van het gele balkon was een goeie. Hij kwam vaak laat thuis, had soms het hele weekend wel zes of zeven mensen op bezoek. En vooral: hij trok nooit de overgordijnen dicht. Een godsgeschenk, zo'n buur. De slapeloze nachten leken korter. En 's morgens op het werk hoefde Jacob de buurman alleen maar in zichzelf te veranderen om een wild verhaal te kunnen vertellen. Hij drinkt zijn bodempje scotch leeg alsof het de allerlaatste drank op aarde was. In de keuken spoelt hij zijn glas om. Hij zet het terug in de buffetkast en legt zich op de canapé. Hij schrikt op. Toch in slaap gesukkeld… Een metalig klikgeluid echoot in de lege straat. Jacob vloekt luidop. Zijn er weer radioantennes aan het sneuvelen? Hij loopt naar het raam. Dronken studenten zijn een pest. Op het gele balkon staat iemand. Een kniptang snipsnapt de metalen draden door die het bord 'TE KOOP' aan de balustrade vasthielden. De straatlantaarn staat te ver om meer te tonen dan een kleine donkere gestalte. De gestalte pakt de plaat en gaat binnen. Er floept een aansteker aan. Even ziet hij een gezicht. Te kort. Te ver. De vlam draait zich om en verdwijnt. De volgende nacht speurt een zaklamp rond de kamer. Eén keer schijnt de straal recht in zijn richting. Maar de nieuwe eigenaar merkt hem niet. Een nacht later floept er een naakt peertje aan tegen het hoge plafond. 40 watt, meer kan het niet zijn. Niet riant, maar genoeg om een lange sprietmagere vrouw te onderscheiden met opgebonden haar. Ze stapt in een veel te grote overall. Ze slaat de stof wel drie keer om aan haar enkels en polsen. Ze zet een ladder tegen de muur, opent een emmer en begint te verven. Jacob kijkt op de klok van de video: 3:41. Twintig voor vier. Midden in de nacht en daar staat iemand te verven. Hij zucht tevreden. Een mede-insomnicus, en een knappe ook. De jonge vrouw haalt met krachtige zwaaien de rol over de muur. Ze dartelt de treden van de ladder op en af. Tegen zessen is de muur die Jacob kan zien al voor een kwart bewerkt. Hij kan er zich nauwelijks toe bewegen om van het raam weg te gaan, maar het wordt licht. Koffie moet gemaakt. Zijn vrouw moet gewekt, de trein naar Brussel moet gehaald.
Nacht na nacht verft ze verder. Nacht na nacht wordt Jacob bekoord. Als zijn vrouw 's avonds begint te geeuwen, meestal zo tegen half elf, dan vraagt hij niet meer halfslachtig, tegen beter weten in: 'Zullen we maar eens gezellig gaan slapen, schat?' Ze lijkt het eerst niet te merken. Maar de tweede week verrast ze hem: 'Kom je niet slapen, schat?' Even wil Jacob reageren. Maar dan bedenkt hij dat het een valstrik kan zijn, dat ze hem, als hij opstaat, weer eens kan afwijzen. 'Mmmm?' Hij zet de tv luider. In zijn ooghoek ziet hij hoe de pyjama hem taxeert, de schouders ophaalt en verdwijnt. De klik van de sleutel blijft uit, maar hij gaat haar niet achterna. Zodra ze slaapt –ze snurkt weer- zet hij de tv af en gaan alle lichten uit. Hij installeert zich in de zetel bij het balkonraam, net uit het schijnsel van de straatlantaarn. Tegen drie uur is ze daar. Hij kent intussen het geluid van haar auto. Het licht gaat aan. Er hangt een hypermoderne kroonluchter op. Jacob heeft de levering gemist, maar het is duur spul, zo te zien. De dame heeft smaak. Heldere halogeenlampjes tonen haar nu glashelder. Haar haren zijn los deze keer. Zonnig blond. De muren zijn helemaal geverfd. Zuiders geel, nu ziet hij het. Ze staat in het midden van de kamer. Draait graadje voor graadje om haar as. Ze draagt een strakke jeans en hoge naaldhakken. Jacob slikt. Naaldhakken, daar droomt hij al zijn hele leven van. Maar hij is klein, zijn vrouw is blootsvoets al tien centimeter groter dan hij, dus aan haar heeft hij nooit gevraagd om er te dragen. Trouwens, zou zij dat doen, alleen maar om hem te plezieren? Boven de jeans toont de buurvrouw haar middenrif. Ze strekt zich behaaglijk uit. Een strakke buik met daarboven een knalgeel topje, nauwelijks iets verhullend. Ze heeft kleine borsten. Ze doet hem aan iemand denken. Iemand van het werk? Hij kan haar niet plaatsen. Hij slikt opnieuw. Dan kijkt ze in zijn richting, haar handen boven haar hoofd. Haar blik fixeert hem, haar lijf bevriest. Hij moet zijn opgestaan. Zijn neus drukt haast tegen het raam. Ze heeft hem gezien. Shit. Jacob vervloekt zijn onvoorzichtigheid. Daar komen de overgordijnen, denkt hij. Maar dan… Ze lacht! Ze laat haar armen zakken, houdt haar hoofd schuin en ze wuift. Met één handje en een kokette zwaai verwelkomt ze hem in haar wereld. Jacob ploft neer in zijn zetel. Eer hij iets kan doen, draait ze zich om, gaat naar de deur, doet het licht uit en verdwijnt. Hij hoort de (het) portier van haar auto, dan haar (de) motor die aanslaat. Ze is weg.
Drie dagen later, als Jacob buiten komt op weg naar het station, staan er onder het gele balkon bordjes 'niet parkeren', van Arthur Pierre, de internationale verhuisfirma. Hij wil terugdraaien. Ze komt vandaag aan, hij weet het zeker. Hij kan dat niet missen Maar zijn vrouw staat naast hem, verwacht dat hij met haar meeloopt tot op het perron richting Brussel. Daar scheiden ze: zij praat met haar vriendin, hij staat humeurig bij zijn collega die ook vanuit Leuven vertrekt. De travestie-hoeren achter het Noordstation komen hem vandaag allemaal fake voor. Hij blijft aan geen enkel raam staan. Zijn collega heeft moeite om hem bij te houden. Om twaalf uur houdt hij het niet meer, mompelt iets over tandpijn en rent naar de trein. Maar het is te laat. Als hij de hoek van zijn straat omdraait, zijn de parkeerbordjes verdwenen. Hij loopt boven naar zijn raam. Haar balkondeur staat open. Er staan meubels in haar kamer. Een donkerhouten buffetkast, een lange lage bank. Ze komt de kamer binnen, haar armen vol. Ze loopt naar haar terras en daar staan ze plots weer oog in oog. De straatgeluiden verstommen. Hij ziet nu wat ze vastheeft: een enorme hoop gele ballonnen. Ze blijft hem aankijken terwijl ze de ballonnen vastbindt aan haar balkon. Als de laatste ballon vastzit, blijven ze elkaar even roerloos aankijken. Ze wijst op haar uurwerk en doet met haar vingers eerst tien, dan nog twee. Ze wijst naar hem, naar de ruimte achter haar, wenkt sierlijk met haar hand. OK, knikt hij. Meer kan hij niet bewegen. Ze brengt haar hand naar haar mond. Ze gooit hem een kus toe. Jacob smelt. Ze draait zich om en de flat slokt haar op.
Jacob begint terug te ademen. Hij loopt naar de slaapkamer. Hoe zou ze heten? Hij rommelt door zijn kleren. Heeft ze een vriend? Het enige deftige hemd in de kast is te klein. Zal ze me willen? De jeans die op de kapstok hangt, is vuil. Vrijt ze zo wild als ze zich kleedt? Alle boxershorts in zijn lade zijn vaal en doorwassen. Zal ik nog wel kunnen? Rood aanlopend zoekt hij voort iets aanvaardbaars voor straks. Het is nu al maanden geleden. Hij geeft het op, pakt zijn portefeuille en rent naar de Inno. Ze is zo knap. Hij koopt een compleet nieuwe outfit. Zoals ze hem wenkte… De verkoopster heeft er lol in. En die handkus Hij koopt zelfs aftershave. Dat is ook een eeuw geleden. Op de hoek staat het bloemenkraam. De gele rozen zijn schandelijk duur, maar hij kan er niet aan weerstaan. Hij verstopt zijn aankopen beneden in het fietshok. Als hij boven komt, is zijn vrouw al aan het eten begonnen. Ze vraagt niet eens waarom hij niet aan het station op haar heeft gewacht. Ze wil maar niet gaan slapen. Ze zet zich naast hem op de bank en doet of ze mee naar Terzake kijkt. Jacob voelt zijn bloed razen. Het wordt elf uur, en nog geeuwt ze niet. Aan het gele balkon wapperen de ballonnen. Half twaalf, zo laat is ze nog nooit opgebleven. Ze legt haar hand op zijn dij, aait langs zijn broeksnaad. Hij springt abrupt op en haalt een biertje. Als hij terugkomt, staat ze naast de zetel, haar rug naar hem toe. 'Ik ga maar gewoon slapen zeker?' 'Jaja, natuurlijk, ga maar.' Hij heeft bijna met haar te doen. Maar de overkant wacht…
Zodra hij durft, sluipt hij de flat uit, naar het fietshok. Hij kleedt zich om. Zijn oude kleren stopt hij in zijn fietstas. Hij sprenkelt omzichtig wat aftershave achter zijn oren. De bloemen zien er niet meer zo fris uit. Toch beter in water gezet…
23.58. Jacob trekt geruisloos de voordeur met zijn huissleutel in het slot. Hij staat op de stoep, dan in het midden van de straat, dan onder het gele balkon. Hij ziet de rij belknopjes. Eerste verdieping: 'E.Dillen' Ellen? Elke? Eva? Ja, Eva, dat moet het zijn. Hij belt aan, de deur zoemt open. Op de trap hoort hij muziek. En stemmen. Is ze dan niet alleen? Hij voelt zijn woede, zijn jaloezie, zijn lust in golven op en af spoelen. De deur op de eerste verdieping zwaait open. 'Kom binnen, schat,' roept een mannenstem boven de muziek. Dus ze heeft toch een vriendje. 'Kom maar door.' Jacob schuifelt de flat binnen. Hij komt in de woonkamer. Op de zitbank ligt ze. Languit, in een kort zwart rokje en een strakke chemisier. En weer die naaldhakken. Haar benen zijn niet zo knap als hij eerst dacht, wat aan de gespierde kant. Maar die naaldhakken… Ze ziet de bloemen en glimlacht, wat een lach. Jacob weet het zeker, hij zal kunnen, drie maanden geleden of niet. Ze schuift haar benen van de bank, klopt uitnodigend op het plekje naast haar. De bloemen legt hij tussen hen in. Hij bloost. 'Edgard, waar heb je die champagne verstopt?' Een man roept luidkeels over het geluid van een dichtslaande koelkast. Ze trekt haar linkerwenkbrauw hoog op. Wat een sexy gebaar. Met een zucht staat ze op, knipoogt naar hem, verdwijnt naar de keuken. Hij oogt haar wiegende heupen na. Hij hoort fluisteren. 'Maar jij zou er meebrengen.' 'Neeneenee, nu moet je mij niet de schuld geven.' Dan worden de stemmen luider. 'Stom wicht, altijd hetzelfde.' 'Je doet het opzettelijk.' Dat is de man van de koelkast. 'Opzettelijk, je bent gewoon jaloers.' Een tweede stem, de hare. Ze spreekt diep, doorrookt: 'Wil je nu echt dat ik op mijn naaldhakken zware boodschappen ga sleuren?' Nee, laat mij je maar helpen, denkt Jacob. 'Draag dan ook eens gewone schoenen. Moet je ook altijd zo in je werkkleren rondlopen?' Werkkleren? 'Je loopt er bij als een goedkope hoer.' 'En wie profiteert daarvan, hé.' Ze klinkt nukkig. De man praat nu weer zachter. Jacob staat op. Hij wil alles horen. 'Komaan Edje, ik bedoelde het niet zo. Je weet dat ik je graag zie.' Jacob kijkt de hoek van de keuken om. Daar staat ze: zijn geliefde in de armen van een besnorde nauwgejeansde vent met tattoos op zijn blote armen en handen. Weg, klootzak, wil hij roepen. Dan… Hij herkent haar profiel. Van 's morgens op weg naar het werk. Op de gele barkruk. Achter de vitrine. De snor kust haar. Of hem. Of haar. Een tattoo rust op de bobbel onder de zwarte minirok.
00.54. Eindelijk krijgt Jacob weer lucht. Hij duwt de klink van de slaapkamerdeur omlaag. De deur geeft mee. Zijn vrouw zucht in haar slaap als hij zich op het bed neerzet. Nog een uur of drie tot de wekker. Als hij zich naakt neerlegt, wordt ze wakker. 'Mmm, Old Spice?' Hij was de aftershave al vergeten. Zijn nieuwe kleren liggen in de vuilnisbak naast het fietshok. Hij voelt hoe ze zich tegen hem aanvlijt. Haar hand tast de mogelijkheden af. 'Mmm.' Ze trekt met één hand haar slipje uit en met de andere haar nachtkleed omhoog. Nu ja, denkt hij, terwijl hij zich naar haar toedraait, dan maar geen naaldhakken.
|