De vloot was nu enkele dagen onderweg. Nog altijd hadden ze die voorspoedige wind en konden de enkele wolken nooit lang de zonnen verstoppen. Volgens Trontjar schoten ze goed op. Onder de manschappen was er een zekere sloomheid ontstaan. Als je immers geen dienst had in de tuigage, of aan dek, dan verliepen de dagen maar langzaam. Als je een poosje naar de golven gekeken had, of de schoonheid van de zeilen tegen de horizon zag, dan had je het wel gezien. Het gezapige ritme van herhaling was voor velen in het begin wel lekker, maar nu na enkele dagen begonnen ze zich wat te vervelen. Irion liep op Akam af. “De mannen worden lui. Ik bemerk ook hier en daar de eerste kleine irritaties. En aangezien we nog wel een poos op zee zijn, moeten we wel zien te voorkomen dat het erger wordt en uit de hand loopt”. Akam had het ook al gezien. Daarbij kwam nog eens dat alle volken door elkaar liepen. En juist in momenten van irritatie lag hier dikwijls de bron voor een conflict. ‘Je moet ze bezighouden”, sprak Errinkdir. “Ze vervelen zich en dan gaan ze lopen zoeken. Dit zijn ze ook niet gewend en ze zitten boven op elkaar. Op een schip kun je jezelf niet even terug trekken door een ommetje te doen”. De mannen knikten. De meesten van hen waren niet gewend om op zo’n klein gebied met zovelen te leven. De meesten van hen, als de Iristaniërs, de Endir en de Westerwouders waren mensen van de natuur. Ze waren het gewend om grote afstanden af te leggen, dit dikwijls in kleine gezelschappen of zelfs op zichzelf. De poortwachters van Efra waren wat meer gewend, maar zij waren de zee en haar bewegingen weer niet gewoon. Kortom, afleiding was gewenst. Het was Djalla-San die met het idee kwam. “Waarom doen we geen zwemwedstrijd? Maar dan geen individuele strijd, maar een groepsinspanning. Dat verhoogt de saamhorigheid en houdt de mannen scherp. Daarbij blijven ze ook in vorm door de lichaamsbeweging”. Trontjar fronste de wenkbrauwen en keek eens naar Akam. “Ik hoor wat je zegt en het klinkt goed, maar hoe wil je dat in een zwemwedstrijd bereiken? Een vorm van estafettes?” Errinkdir schudde al het hoofd. “Nee”, sprak Djalla-San. Om snelheid, kracht en samenwerking te bevorderen houden wij dikwijls touwtrek wedstrijden. Hele groepen strijden tegen elkaar, en het gaat om strategie, discipline en samenwerking, naast fysieke kracht en snelheid. Het is een ideale manier om teams te smeden”. Akam knikte en ook Irion kreeg een brede glimlach op het gezicht. Errinkdir begreep het nog steeds niet. “Zwemmen, touwtrekken, wat is het nou? Ik snap er helemaal niets van”. Djalla-San had weer die grote glimlach en zijn ogen fonkelden van plezier. “We hebben drie van die kleinere schepen bij ons. We laten de zeilen zakken, en laten de schepen trekken door een groep van zeg zo’n zestig man. Een groot touw aan de voorkant met dwars stokken. Aan die dwars stokken verbindt je weer touwen waaraan de zwemmers gebonden worden. Ik zou de groepen zo verdelen dat elke groep alle aanwezige volken vertegenwoordigt”. “Hahaha, dat weet ik nog niet zo. Je vergeet dat de Endir niet zulke waterratten zijn, om het nog maar voorzichtig uit te drukken”, lachte Errinkdir. Ook de anderen barstten in lachen uit. Maar het idee was prima vonden ze en al snel was iedereen met de voorbereidingen bezig. De golven waren niet al te groot, dus de zwemmers zouden daar geen problemen mee hebben. De drie schepen waar Djalla-San op doelde waren aanzienlijk kleiner dan de anderen, maar boden nog altijd ruimte voor zo’n 20 manschappen. Het waren ranke snelle schepen en ze leken wel perfect voor een race als deze. Het verhaal van de wedstrijd was al als een lopend vuurtje langs de hele vloot gegaan. Het duurde dan ook niet lang of er waren al de nodige vrijwilligers die het zilte nat wilden kiezen. Uiteindelijk werden er drie groepen van ieder 50 zwemmers geformeerd. De regels waren simpel: Start wanneer de hoorn schalt en wanneer de hoorn voor de tweede keer klinkt wint het team dat voorop ligt. Een trom zal 2000 slagen slaan voordat de hoorn voor de tweede keer zal klinken. De schepen werden klaargemaakt en voorzien van de touwen en stokken. De zwemmers sprongen in het water en zochten hun plaatsje op. Iedereen was gespannen en de wedstrijd kon beginnen. Trontjar gaf een teken en een Endir vulde zijn dikke buik met lucht, tuitte de lippen en gaf een luide stoot op de hoorn. Onmiddellijk begonnen de mannen te zwemmen en langzaam kwamen de boten in beweging. Akam wees naar de boot die het verste van hen verwijderd was. “Zij hebben overleg gehad, dat gaat gesmeerd. Daar is tenminste over nagedacht”. En inderdaad, waar de andere twee boten zich met rukken voortbewogen, daar had de derde boot een gestage versnelling. Het was eenvoudig te verklaren. De zwemmers zwommen in één tempo, alsof ze afgesproken hadden wat het ritme van de zwemslagen zou zijn. Bij de andere boten zag je dat iedereen in zijn eigen tempo zwom, dikwijls zo hard als ze konden. Maar omdat de een sneller was dan de andere zag je het touw dat de stokken verbond met het schip dan weer slap hing en dan weer met een ruk strak kwam te staan. Zo bewogen de boten schoksgewijs en ondermijnden daarmee de snelheid waarmee ze vooruit kwamen. De derde boot echter hield het touw constant strak en de evenredige versnelling zorgde er voor dat de boot al snel voor lag op de rest. “Ze bewegen op het ritme van de trom”, fluisterde Irion. En inderdaad als je nauwkeurig keek dan zag je de zwemmers in hetzelfde ritme bewegen als de trom aangaf. Op deze wijze was er eenheid in de groep en kreeg je een constante trekkracht. Steeds verder liepen ze uit op de anderen. “Kijk daar”, riep een Iristaniër. Toen ze zijn arm volgden zagen ze een vreemd verschijnsel. Het water leek te bewegen, precies naast de derde boot. En toen kwam de beweging langs beide kanten langs de zwemmers. De zee spleet op vele plekken. Het waren vinnen, prachtige blauwgele vinnen die behoorden aan vissen die zo groot als een mens waren. Vissen met spitse snuiten die voortduren opdoken naast de zwemmers en snaterden. Het geluid was alsof je onder water moest lachen. Elke vis had wel drie rugvinnen en ook konden ze vinnen aan de zijkant zien. Een lange sierlijke staart maakte dat ze bijzonder wendbaar waren. Onderwijl telde de trom verder. De zwemmers waren eerst verrast door de aanwezigheid van de vissen, maar al snel hadden ze hun vaste tempo weer te pakken en zwommen ongehinderd op de overwinning af. Het was een prachtig zicht en te snel klonk de tweede hoornstoot. Terwijl de vaart snel uit de boten zakte, werden de vissen steeds driester. Met hoge sprongen buitelden ze over de zwemmers heen en sommigen lieten zich zelfs aanraken. Alle deelnemers werden uitgenodigd op het vlaggenschip waarop Akam en zijn mannen zaten. “Hoe kwamen jullie tot deze tactiek”, wilde deze weten. “Tja”, sprak één van de Westerwouders, “dat was een idee van de vissers. Die wisten zich nog te herinneren hoe de roeiers op een schip te werk gaan. Roei je door elkaar heen, dan zul je niet snel en niet ver vooruit komen. Bovendien trek je het schip alle kanten op. Om een goede snelheid in één rechte lijn te behalen moesten we maar in hetzelfde ritme samenwerken. Hij wees daarbij op de grote trom die tot 2000 moest ‘tellen’. En dat hebben we toen vervolgens gedaan”. Akam keek eens rond. Hij zag overal stralende gezichten. Dit was een gouden zet gebleken. Al snel klonken er vanuit de vloot signalen dat er veel meer vrijwilligers waren. Een sportieve strijd en de kennismaking met de prachtige vissen verleidden velen tot een frisse duik. De roep om een nieuwe wedstrijd werd alsmaar luider. Akam keek Trontjar eens aan. Tenslotte had hij de leiding over dit zee avontuur. Trontjar knikte instemmend, “De mannen zijn blij en opgetogen, het geeft hen de energie voor de komende week en ze leren vertrouwen in elkaar te stellen en samen te werken. Dat oponthoud van nog 2000 trommelslagen kunnen we wel hebben”. En zo werden er al rap drie nieuwe groepen met zwemmers geformeerd. Er was wel één groot verschil; het trucje van de eerste overwinnaar hadden ze snel geleerd. Toen dan ook de eerst hoornstoot klonk zag je dat elke groep uiterst gedisciplineerd probeerde om één gestaag tempo aan te nemen. Nu kwam het aan op kracht en duurvermogen, want de eerste 50 trommelslagen gaven ze elkaar maar weinig toe. Dan begon één schip langzaam wat meer afstand te nemen op de anderen. “Let op Errinkdir”, lachte Trontjar, “wat zei jij ook al weer over de Endir en niet nat te willen worden? Ik zie daar bij de koplopers toch een tiental Endir zwemmen”. Errinkdir knikte en schudde zijn hoofd in ongeloof. “Die moeten ooit in een rivier geboren zijn, of de onechte kinderen vanuit vissers van de Westerzee. Een echte Endir springt niet voor de grap in het water. Rots, steen of harde mergelgronden, daar kun je tenminste niet in wegzakken. Dat is voor een Endir”. Inmiddels waren de vissen ook weer verschenen en het was frappant om te zien hoe ze zich ook telkens bij de steven van de schepen verzamelden en dan richting zwemmers snelden. De blauwgele kleuren schitterende in het licht van de zonnen. Het leek een mooie strijd te worden en het geluid der aanmoedigingen zwol nog meer aan. Plotsklaps zwenkte alles wat blauwgroen in het water schitterde naar links. Het schuim spatte op toen vinnen en staarten zich roerden in een poging om snel vaart te maken. De vreemde vissen stoven weg en het gebrul van de aanmoedigingen maakte plaats voor een koude stilte. De wind stak op en één zon werd totaal verduisterd door een zware wolk. Dan begon het water te kolken, juist rechts ten opzichte van het schip dat op kop lag. Een grote gedaante verscheen een klein stuk boven water, maar met zo’n kracht dat het golven veroorzaakte die de schepen bijna deden kantelen. Het leek wel op een berg van rottend zeewier, of een kluwen van bruinzwarte lianen die stinkend en smerig aan het einde van hun levenscyclus gekomen was. Dan verschenen er grote tentakels. Klauwen als een krab of kreeft maar dan zo groot als een roeiboot aan het eind van elk tentakel maakten al snel duidelijk dat hier een gedrocht uit de diepten was opgedoken met niets anders dan moordzuchtige intenties. Deze bewoner van de Westerzee was groter dan het schip dat getrokken werd door de zwemmers. Het was duidelijk waarom de vissen, die eerst nog voor vreugde hadden gezorgd, zich zo snel uit de voeten hadden gemaakt. “Een Gwelldroch”, riep één van de vissers en ook Trontjar wist maar al te goed wat dat betekende. Dit was een ontmoeting die je liever niet had en menig schip had het betreurd om dit beest tegen het lijf te lopen. Voor veel zeelieden was dit het laatste wat ze van het leven mochten zien. En voor veel achterblijvers zou eeuwige onzekerheid hun deel zijn omdat het schip van hun geliefden niet meer thuis kwam. Het beest had de vorm van een kreeft, maar bezat aan de kop wel twaalf tentakels die allen eindigden in een vervaarlijke klauw. De krachtige staart kon het beest een behoorlijke snelheid geven, waardoor veel ongelukkigen deze rampspoed niet konden ontvluchten. Waarschijnlijk was het afgekomen op al het geplons dat de vissen hadden veroorzaakt. Waarom het ook hier was, de zwemmers spoedden zich naar hun schepen om zo snel mogelijk het water te verlaten. Helaas voor het schip dat zich zo op kop gestreden had. De Gwelldroch bevond zich al snel tussen de zwemmers in en je zag de tentakels door de lucht gaan. Elke keer als er één in het water plonsde verdween er een zwemmer. En er waren er nu al vijf in die vreselijke klauwen verdwenen. De ander boten hadden hun zwemmers binnen gehaald en ook de koplopers trachtten zo snel mogelijk aan boord te klauteren. De rest van de vloot lag nog stil, te wachten op het noodlot dat voor hun makkers komen zou. “Te wapen”, brulde Akam. Om dan tegen Trontjar te roepen:”maak een cirkel rond het beest en bestook het met speren en pijlen. Als we trachten te vluchten kan het ons één voor één naar de kelder jagen”. Ook Trontjar zag het gevaar. Hij wist dat er al menig schip het onderspit had moeten delven. Ze moesten het dier verrassen met de macht van de vele speren en pijlen. Ze moesten het beest pijn doen. Bevelen werden geroepen en gelukkig bleek nu de training van de meesten onder hen. Ondertussen ging het beest gewoon verder. Nog vier zwemmers hadden de veiligheid van het schip niet bereikt. De anderen verschansten zich achter de reling. Echter, de kracht van dit creatuur bleek nu pas nu ze het schip te lijf ging. De klauwen reten hele stukken uit het schip, en de boeg leek al snel in niets meer op de statige voorkant van een schip dat gewend was om op volle snelheid de golven te klieven. Het was duidelijk dat dit schip de strijd snel zou verliezen. Maar daar was het eerste salvo van pijlen al. De boogschutters hadden niet gewacht totdat de schepen helemaal in positie waren. In een ultieme poging om de overgeblevenen van het gehavende schip te redden trachtten ze het dier te raken waar ze maar konden. Het leken kleine speldenprikjes, maar toch was het dier duidelijk verrast. Het zwaaide woest met de tentakels in de lucht. Eén van die tentakels sloeg tegen de voorste mast aan en haalde deze met één klap naar beneden. De tuigage hing overboord, inclusief zeilen, en maakte dat het schip naar rechts bewoog, naar het beest toe. Het beest verhief zich nog verder boven water. Nu pas kwam de meest afzichtelijke kop tevoorschijn die je je maar kon bedenken. Een ronde muil met rondom kromme lange tanden als naalden, wel zes ogen die op een soort steel stonden. Het waren grote ogen, vuilwit en geel, met inktzwarte pupillen van de duivel. Rond de bek leek het dier wel een baard te hebben van zeewier en de stank uit de open muil was bijna ondraaglijk. Errinkdir spande al zijn spieren en wierp de grote speer met al zijn kracht. Het was ongelooflijk hoe ver dat de speer reikte, maar helaas was de afstand nog te ver en ze plonsde te water. Een poging later was het wel raak, want hun schip had snelheid gemaakt en kwam rap dichter bij. Met een grote vloek wierp Errinkdir de volgende speer. Deze was wel raak, en belandde in de stengel van een oog. Djalla-San stond naast de Endir op de voorplecht, de grote boog van de Westerwouders in de aanslag. Al snel zoefden meerdere pijlen in de lucht. De eerste was mis, de tweede ook, want het beest bewoog zich wild op en neer. Maar de derde pijl trof trillend wel doel, en boorde zich diep in een oog. Er klonk een verschrikkelijke oerkreet en het monster verhief zich hoog uit het water. Maar daarmee gaf het zichzelf nog meer bloot aan alle speren en pijlen die op hem afkwamen. Het duurde dan ook niet lang of een tweede oog werd getroffen. Er waren ondertussen al zo’n twintig zwemmers het slachtoffer van dit monster uit de diepte. Toen er weer een Endir in stukken gereten werd slaakte Errinkdir een kreet van ontzetting. Het maakte hem woedend. Hij pakte een grote bijl die overal tegen de verschansing van het schip waren opgehangen. “Dat haal je niet Errinkdir”, riep Irion nog. Maar de Endir was zo vervuld van razernij dat hij Irion niet eens leek te horen. Met een forse uithaal wierp hij de bijl. Deze tolde met een grote boog door de lucht. Irion had het mis, want Errinkdir haalde het wel. De bijl belandde net onder de steel van een oog. De klap was zo groot en de bijl zo scherp dat de steel met oog in één keer van de kop gekliefd werd. Een monsterlijk geluid klonk terwijl alles aan de Gwelldroch hevig schudde. Het water kolkte en het schuim spatte hoog op, hoger dan het schip dat het met al zijn tentakels vastpakte. Dan verdwenen zowel monster als schip in de diepte. Er trachtten nog enkelen van boord te springen, maar het grootste gedeelte van de opvarenden verdween mee in de diepte. Dan was het stil. Iedereen was de adem ontnomen en niemand verroerde zich. Zou het wezen terugkomen? Akam dacht hetzelfde en riep naar Trontjar:”Trek iedereen aan boord die te water is en laten we maken dat we zo snel mogelijk hier wegkomen”. Touwen werden te water gelaten en zo snel als maar mogelijk was werden de ongelukkigen die dit angstaanjagende avontuur te water hadden meegemaakt aan boord van de andere schepen gehesen. Trontjar telde de vermisten en kwam op een triest totaal van maar liefst 37 mannen. “Laten we gaan, Trontjar. Wie nu nog onder is komt niet meer boven”, sprak Akam zacht toen hij zag dat Trontjar aarzelde. Ook Djalla-San en Errinkdir knikten instemmend. “Laten we maar zo snel mogelijk van deze onheilsplek verdwijnen. Het heeft geen zin te wachten en bovendien zou dat duivelse mormel nog wel eens het idee kunnen krijgen om terug op te duiken. Meer slachtoffers riskeren heeft geen zin”. Zo zetten de schepen zich weer in gang. Maar de vrolijkheid van een uurtje geleden was totaal verdwenen en de mannen kweten zich aan hun taken, of trokken zich zwijgend terug in de ruimen.
|