Als je dit leest, zit ik hoogst waarschijnlijk achter slot en grendel of ben ik na jaren brommen opnieuw in vrijheid gesteld. Óf ik heb me er toch nog mooi uit weten te kletsen.
Stel je eens iemand voor, die jarenlang van achter zijn bureau mocht organiseren dat mensen bij elkaar kwamen om te praten over technische standaarden. Swingend? Flitsend? Interessant? Nee, doodsaai. Laat nou één van die grijze muizen zijn technische kennis gebruiken voor een plannetje, en wel onder het mom van een onderzoek voor de Universiteit van Antwerpen.
Op een terras aan het IJ, bij café De Pont in Amsterdam Noord, zat ik met een groot glas koud en schuimend bier van een nog krachtige zon te genieten. Het was al bijna november, misschien een van de laatste zonnige dagen. Ik zou wel naar een zonnig land willen. Niet tussen de massa, nee, heerlijk exclusief. Ik heb alleen niet de middelen voor het type reis dat ik beoog. Van het schrijven van boekjes word je meestal niet rijk. Is daar dan geen ander plannetje voor te bedenken?
Meestal bedenk ik dit soort plannen bij de kapper. Het is gek, maar zo ongelofelijk veel wereldproblemen lijken bij de kapper, in een vloek en een zucht, te verdwijnen. Vlak bij waar ik woon, zit mijn kapper Peet in Rotterdam, voor wie de zwarte gaten in het universum door de NASA gemanipuleerd zijn. De beroemde Amerikaanse klokkenluider Edward Snowden weet er, volgens Peet, ook van, dat is ook al bekend “Kijk maar op internet…, alleen nog niet in de mainstream media.” Deze keer was ik in Amsterdam Noord bij mijn charmante kapster Diana, van wie de vader zelf uit een zonnig land komt. Ik wilde haar voorleggen of mijn Italiaanse verhaal ‘De joker en het paard van Troje’ veilig in het Italiaans vertaald en in Italië uitgegeven kon worden. Als het aan mij ligt, wil ik rechtszaken, als het enigszins kan, vermijden.
Mijn plan was tot in de puntjes voorbereid. Al houd ik nog zo van improviseren, hier kon en mocht ik niets aan het toeval overlaten. Een schilderijenroof wordt altijd goed voorbereid, herinner ik mij nog van een cursus ‘Predictive profiling’, die ik nog niet zo lang geleden gevolgd had. “Het is niet hetzelfde als het kopen van een broodje bij de bakker” lichtte Leen toe. Daar hadden we toen smakelijk om gelachen. Daar zat ik in de zaal, als crimineel in spe tussen de politiemensen, grotendeels in uniform, op een bijeenkomst georganiseerd door Leen van ‘Socecure’, in het zwaar beveiligde gebouw van De Nederlandse Bank op de Munt in Amsterdam. Ik heb nog nooit zo veel tips gekregen als op die security bijeenkomst. Een originele modus operandi is dus blijkbaar niet voldoende, besefte ik toen ik na de borrel huiswaarts keerde.
Eerst nam ik contact op met Vera, de directiesecretaresse van het museum. Met haar regelde ik dat ik de bewaking mocht interviewen. Zo wist ik wanneer hun werktijden waren en wanneer ze elkaar zouden afwisselen. Het bleek dat de wisseling van de wacht midden op de dag zou zijn. Verder zorgde ik voor onopvallende kleding. Tijdloos, zeker niet modieus en al helemaal geen hippe bril. Dat zou mij het statuur geven van adviseur, maar voor deze klus zou ik met de schaduwen moeten samenvloeien. Zo luidde het kledingadvies van Jolanda, als psychologe gespecialiseerd in de interactie tussen de mens en zijn omgeving. In een donker pak dat er allesbehalve modieus uit zag, was ik nauwelijks van het beveiligingspersoneel te onderscheiden. Alleen mijn badge ontbrak, maar die was zo na te maken, al had deze geen chip om de deuren te openen. Dat hoefde ook niet. Ik ging gewoon door de hoofdingang en de normale toegangswegen op mijn doel af. Dat was juist wat, door mijn actie, het minste zou opvallen. Ik was bij mijn doel aangekomen. Precies tien seconden had ik om het alarm uit te schakelen. Ik had het in gedachten al wel honderd keer geoefend en doorgesproken met mijn vriend Rob die bij een raadgevend ingenieursbureau in Rijswijk werkt. Brandblusser van de muur, borgpen eruit, richten op het kastje met de code, en dan zou de koolzuursneeuw zo koud zijn dat er geen alarm afging. In mijn voorbereiding had ik dit al uitgeprobeerd op een trainingscentrum voor bedrijfshulpverlening en crisisbeheersing. Daar werkte het steeds net binnen de tijd. Ik moest snel handelen, maar het zou lukken.
Le moment suprême voor ‘the crime of the century’. Brandblusser van de muur, borgpen eruit, richten op het kastje met de code, en dan… Niets. Geen klik, geen schok, geen druk, geen koolzuursneeuw, niets. De seconden tikten weg en het alarm was oorverdovend. Kennelijk was de brandblusser niet volgens de regels onderhouden, zoals Pieter, een gecertificeerd veiligheidskundige, mij had uitgelegd, anders was ik nu allemachtig rijk geweest. Ik griste de wereldberoemde ets van de muur en werd bij de uitgang netjes opgewacht door de politie.
Ik was er gloeiend bij. Koortsachtig ging ‘plan B’ in werking: de verdediging. Vluchten kon niet meer, ‘k zou niet weten waar. Schuilen kon alleen nog in een liedje, maar ik was de sigaar. Met fysiek verzet had ik geen schijn van kans, dus mijn enige hoop was de rechtszaal. Ik moest denken aan de nachtmerrie van toen ik 50 werd, een feest verwachtte, na een ongeval in coma raakte en in een ijlkoorts voor een hemels gerecht moest verschijnen. Maar dit was serieus, hier en nu, waar de geuren van stoffige banken en de chemisch gepolijste vloer om voorrang streden in mijn reukorgaan. Dit was bloedserieus en levensecht.
De rechter keek mij meewarig aan, zo van “kleine jongens moeten geen dingen doen die grote jongens doen”. Hij vroeg wat ik zoal deed in mijn dagelijks leven. Ik vertelde over mijn studie als postgraduaat preventieadviseur niveau 1 in Antwerpen, wat in Nederland overeenkomst met Hogere Veiligheidskundige, over mijn vroegere werk als regelneef voor normen en technische afspraken. Ook daar was ik gespecialiseerd op veiligheid. De rechter leek het wel komisch te vinden dat een academicus die zich zo met normen en wettelijke regels bezig houdt, nu in het beklaagdenbankje moest plaatsnemen. Met gevoel voor drama vroeg de rechter naar een praktisch voorbeeld. “Neem nu NEN 4000, edelachtbare, dat is het nummer voor de Nederlandse norm voor bedrijfshulpverlening. Weliswaar is die in herziening…” “Gaat die norm over het redden van mensen?” “Zeker, edelachtbare. Ada, mijn BHV-instructrice, hier opgeroepen als getuige, heeft mij daar alles over geleerd. Maar het gaat ook over het redden van zaken. De norm moest meer beschrijven dan wat in Nederland in de Arbowet staat, dus de insteek is de continuïteit van het bedrijfsproces. Ik bedoel…”
“Wat zegt die norm over brandblussers en alarmsystemen?” De rechter keek mij onderzoekend aan. “Niets, edelachtbare. Maar als bedrijfshulpverlener ben ik daar wel voor getraind.” “Daar zijn zeker andere normen voor?” Dit klonk niet zonder enige spot, maar ik ging serieus in op deze vraag. “Ja, edelachtbare, maar niet iedereen voldoet altijd aan de norm.” “Dat begrijp ik, daarom staat u nu hier.” Vanaf de publieke tribune klonk even gegniffel. Daarna werd het weer stil. “Wat ik bedoel, edelachtbare, is dat de brandblusser niet werkte, terwijl dat een keiharde eis is in de gemeentelijke bouwverordening.” “Dus daarom nam u de ets maar mee onder uw arm”? “Ja, edelachtbare.” Nu kwam ik pas op dreef. Eén groot vraagteken was te lezen op de gezichten van de rechter, de officier van justitie, de griffier, zelfs de parketwachten en de bode leken met stomheid geslagen. Alleen de alom vertegenwoordigde pers zat stoïcijns te schrijven en te tekenen. Ik maakte gebruik van de stilte om mijn betoog uiteen te zetten. “Toen het alarm afging, greep ik de blusser en keek ik of de brandhaard in de onmiddellijke nabijheid te vinden was. Ik merkte meteen dat de blusser het niet deed. Ik zag niet precies waar het brandde, dus legde ik de blusser neer en pakte ik het schilderij. Ik durfde het niet te riskeren om de komst van de brandweer af te wachten. Het was mijn geliefde ets en ik zou het mijzelf nooit van mijn leven vergeven als ik zelf geen reddingspoging had ondernomen. Ik heb me nog helemaal schor geschreeuwd, maar dat is, mogelijk door het oorverdovende alarm, niet gehoord. Daarna liep ik linea recta met de door mij geredde ets naar de uitgang. Daar heb ik de ets overgedragen aan het bevoegd gezag. Volkomen onbegrijpelijk dat de politie aan mijn goede bedoeling twijfelde.”
De zaak werd geschorst. Tot nu toe zag het er niet al te slecht voor mij uit. Zolang ik elk bewezen feit maar erkende, bleef ik geloofwaardig. Ik moest alleen de feiten zo weten te verklaren dat er een logisch verhaal uit kwam, of misschien een chaotische samenloop van omstandigheden, maar in elk geval geen strafbaar feit.
Na de schorsing werden de getuigen gehoord. Dat zou voor mij het verschil betekenen tussen vrijheid en gevangenschap. Vera, Diana en Ada waren getuigen á charge, ofwel ‘witnesses for the prosecution’. Zij hadden allen een oproep gekregen, behalve Peet. Blijkbaar vond het Openbaar Ministerie één kapper voldoende. Ook Jolanda, die mij met mijn kleding had geholpen, werd niet opgeroepen. Dat had ook niet gekund. Zij zat in het complot, kan zelf absoluut niet liegen en was, na mijn aandringen, bijtijds het land uit gevlucht. Ik miste haar wel, zowel voor de morele steun als voor de berekening van mijn kansen om hier zonder ‘opvallende’ kleerscheuren uit te komen.
Wat was nu de waarheid, de hele waarheid en niets dan de waarheid? De getuigen stonden allen onder ede. Hun antwoorden zouden er niet al te best voor mij uit zien. Alhoewel, de meeste getuigenissen zou ik kunnen weerleggen. Natuurlijk heb ik van alles gezegd, maar toch zeker niet binnen een criminele context? Hoe komen ze daar bij? Vera, de directiesecretaresse, wist alleen dat ik de bewaking wilde interviewen. Dat was geen probleem. Ik was immers voor een wetenschappelijk onderzoek van de Universiteit van Antwerpen bezig met een project om safety en security integraal te benaderen. Diana, de kapster, had meer details gehoord. Stom van mij, maar ook dat is geen ramp. Wie heeft nog nooit een onzinverhaal gehoord bij de kapper? Wie fantaseert eigenlijk niet over rijk worden? Levert fantasie dan een misdrijf op? Fantasie als zodanig staat toch nergens in het Wetboek van Strafrecht? Nulla poena sine lege, ofwel er is geen straf zonder wet. Los daarvan hadden we vooral gesproken over een Italiaanse intrige op topniveau en daarover had de Nederlandse rechter niet de bevoegdheid om te oordelen.
Het grootste risico was de getuigenis van Ada, mijn BHV-instructrice. Ik hoopte nu echt dat zij niet al te diepgaand werd ondervraagd. De truc met de koolzuursneeuw mocht absoluut niet bekend worden. Als die eenmaal boven tafel kwam, kon ik het wel schudden. Als ze slim was, zou zij die zo veel mogelijk in het midden laten, anders had zij zich nog de verdenking van medeplichtigheid op de hals gehaald.
Rob en Pieter, de veiligheidsadviseurs, had ik zelf mogen oproepen als getuigen á décharge, ofwel ‘witnesses for the defence’. Zij mochten juist aangeven dat ik goede strategische veiligheidsinzichten had, zeker op het gebied van brand, en dat ik in hun ogen zeer gedreven en bedreven was in de bedrijfshulpverlening. Ik kon ook Ada vragen om een relevante uitspraak over mij als bedrijfshulpverlener in de praktijk. Met deze verdedigende getuigenissen bracht ik, op mijn beurt, naar voren dat een ik weliswaar leidde – en nog steeds leid - aan een zekere beroepsdeformatie, maar dat ik daarmee nog niet strafbaar was aan diefstal. Ik had immers met het wegnemen van het schilderij geen enkel moment het oogmerk gehad van wederrechtelijke toe-eigening zoals het Wetboek van Strafrecht het begrip ‘diefstal’ in Nederland zo mooi weet te formuleren.
De Officier van Justitie kwam met de eis. Zes jaar gevangenisstraf. Dit zou in de praktijk neer komen op vier jaar achter slot en grendel en op water en brood, voordat ik met goed gedrag voorwaardelijk in vrijheid kon worden gesteld. Daar ging mijn droom van het zonnige zuiden.
Voordat de rechter de zaak sloot, kreeg ik als verdachte het laatste woord, zoals gebruikelijk in de strafrechtspleging. “Ik handelde geheel in de geest van de geldende normen, edelachtbare, en volgens de ethische beginselen van het wetenschappelijk onderzoek.”
Even is het stil. Ik hoor geen geschuifel, geen gekuch, niets. Voordat het korte tikje van de hamer klinkt, hoor ik “Uitspraak over 14 dagen”.
|