|
|
Hallo, Ik ben Paula, de vrouw van Roy. Je denkt dat je hem van mij af kunt pakken, maar dat gaat je niet lukken. Wie denk je wel dat je bent, dat je zulke vunzige apps kunt sturen? Hoezo moet Roy weten dat je met je man op een camping staat en dat je een bikini hebt ingepakt en dan die voetjes, laag en vies. Je doet je best maar. Hij is en blijft van mij en jij komt niet dichterbij, Paula
Ik ben zojuist aangekomen in het huis waar ik de komende weken ga schrijven en vertalen. De Cotentin ken ik nog niet zo goed. Ik weet dat hier in Saint Vaast de heerlijkste oesters worden gekweekt en verkocht. Het huis is vlakbij Sainte Mére Eglise. Jaarlijks komen hier duizenden mensen naar de musea waar in geur en kleur de The Longest Day uit de doeken wordt gedaan. John Steele hangt er nog aan de kerktoren. In dit gebied vind je nu vooral Fransen, Nederlanders, Britten en Amerikanen die geïnteresseerd zijn in het ware verhaal, in alle beelden en de parachutes. Natuurlijk breng ik ook een bezoek aan die musea, waaronder het Airborne museum, al is de Tweede Wereldoorlog niet mijn favoriete onderwerp. De Britten hebben de Duitsers met list en bedrog naar Calais gestuurd, weg van de stranden van Normandië, dat wist ik eigenlijk niet. De Enigma-machine werd door de Britten gekraakt. Churchill was enorm trots op de hackers. “Ganzen die gouden eieren legden, maar nooit gakten”, zo noemde hij ze. Nadat ik de wificode heb ingevoerd, mijn spullen zodanig heb gearrangeerd dat ik prettig kan gaan werken, open ik mijn mailbox. Paula heeft mij bestookt met mails. Steeds hetzelfde bericht. Ongewenst gedrag niet belonen. Ik reageer dus niet. Ik heb veel boeken meegenomen. Het is goed dat ik met de auto ben gegaan. Een aardige reis in mijn eentje, maar het grootste aantal kilometers legde ik af over snelwegen. Vanuit mijn woonplaats is Amfreville goed in één dag te bereiken. De Rue des Helpiquets loopt vanaf het begin van het dorp richting de weilanden. Er staan weinig huizen meer. Tegenover mijn logeeradres is een oude boerderij. Een oude dame woont daar in haar eentje. Regelmatig komen haar zoon en zijn vrouw met de kinderen op bezoek. Ik heb even een praatje gemaakt. Ze is dik in de tachtig en ze heeft oren aan de binnenkant, zo noemt de eigenaar van het huis dat fenomeen: praten, praten en niets vragen, nauwelijks luisteren. Ik weet binnen korte tijd van alles over het huis en haar vroegere bewoners en over haar slechte gezondheid. Ze vindt het leven niet gemakkelijk. Ja, ze rijdt nog auto, dat is haar redding. Ja, ze maakt zelf haar eten nog. En ja, na het middageten gaat ze even slapen. We zien elkaar nog wel, zegt ze. Ze spreekt Frans, maar ze gooit er veel patois doorheen, Normandisch dialect. Ik denk er iets Skandinavisch zelfs in te horen. Of het een eigen taal is of een dialect, is een ingewikkelde kwestie die altijd zeer gevoelig ligt. Als zij het heeft over haar kién, begrijp ik dat het haar chien, hond is, maar zodra ze vergeet dat ik geen Normandische ben, versta ik haar nauwelijks verder. En ze vergeet dat zomaar, middenin het gesprek. Ik ben hier niet gekomen voor een linguistisch onderzoek, al zou ik dat ook interessant hebben gevonden. Misschien een andere keer. Het afgelopen jaar was zwaar. Mijn man, mi amor, is plotseling overleden. Hij is op een ochtend gewoon niet wakker geworden. Ik kon het aanvankelijk niet geloven. Ik dacht dat hij heel stil en diep sliep. Ik ben naar beneden gegaan om voor ons een ontbijtje te maken. Meestal was hij degene die dat deed. Verse jus d’orange persen, eitje, krant uit de brievenbus halen en de koffie alvast klaarzetten. Ik wilde hem verrassen. Helaas heeft hij mij verrast, totaal verrast. Vredig ingeslapen, zo noemen ze dat. Toen ik bovenkwam met het dienblad met het ontbijt, voelde ik nattigheid. Hij lag nog net zo als toen ik wegging. Hij lag er stil, doodstil bij. Zijn mond wat open. Er klonk geen gesnurk. Hij was nog warm, eerder lauw. Uit films wist ik dat je een spiegel voor de mond kunt houden om te checken of iemand nog ademt. Ik riep hem. Ik riep nog harder. Ik schudde aan zijn schouders. Geen enkele reactie. De truc met de spiegel was niet eens nodig. Een reeks handelingen in een vlaag van verstandsverbijstering volgden. Bellen naar de huisarts. Bellen naar onze dochter. Bellen naar onze vrienden. Bellen naar zijn broer. Huilen, praten, gillen, zwijgen, regelen, kijken, huilen, praten. De crematie deden we in een kleine groep, zoals ooit met hem was afgesproken. Zijn as is in een mooie door hem beschilderde vaas terechtgekomen en staat in zijn atelier. Een gedenkmaaltijd met familie en vrienden hielden we in een galerie waar hij een paar jaar geleden exposeerde. Volgens afspraak. Hij had nog éénmaal de regie. Nikè en ik zijn nu het kleine gezin geworden. Moeder en dochter. Het valt niet mee. En nu probeer ik weer een draad op te pakken. De draad die me ook zo met hem verbond. Samen ieder met onze eigen passie bezig zijn. Wat zou ik er voor over hebben als ik Ariadne was geweest. Als ik mijn Theseus met de draad het labyrint in had mogen sturen, al was het dan met ons anders gelopen. Ik had hem dan ook alleen moeten laten gaan. Helpiquet is kennelijk een Normandische familienaam, want van het woord zelf kan ik geen chocola maken. Vanaf begin zestiende eeuw wonen er in Amfreville Helpiquets, zo leert mij Wikipedia. De omgeving telt vele appelboomgaarden, verborgen achter hagen. Ik ben hier in de vroege herfst en als ik wandel, wil ik hazelnoten, walnoten en appels plukken. Maar dat is niet eenvoudig. De bramen zijn al hard en droog, alhoewel ik soms geluk heb. Een enkele vijgenboom overleeft het in dit klimaat. De appels zijn voor de cider, huisgemaakte cider en huisgestookte calvados. Er staan ook veel perenbomen. Perensap wordt vaak toegevoegd aan de cider en de calvados om een mooiere smaak te krijgen. De appels zijn echt andere rassen dan die wij in Friesland kennen, waar de notarisappel een geliefd oud ras is. Hier in Normandië zijn er diverse zoete, bittere, bitterzoete en zure appelrassen. Ik had nog nooit gehoord van de Argile Rouge bijvoorbeeld. Huisvriend en klusjesman Benoît heeft me deze laten zien. Hij vertelt graag over zijn trots, de eigen cider en calva. Of ik Pommeau ken. Een mengsel van calvados en cider, zoet en geschikt om als apéro of bij kazen te drinken. Natuurlijk zet hij de volgende keer, als hij weer komt om het gras te maaien, een fles voor me neer. Hartelijk. Zijn vrouw Camille heb ik ondertussen ook ontmoet. Ik ben langs hun huis gelopen om te melden dat ik er was. Camille is een aardige, bescheiden vrouw. Ze was ooit kleuterleidster, maar nu vangt ze thuis een vijftal kinderen op. De kleinsten doen hun middagslaapje wanneer ik langskom. Ze laat me de schapen, de geiten en de kippen zien. Ik kan niet vertrekken zonder een doos verse eieren. Ik merk dat de aandacht me goed doet. Een ongedwongen hartelijkheid. Ik ben er haast ontroerd door. Op mijn route terug kom ik langs een oude vervallen boerderij. Camille heeft me verteld dat daar Henri woont, Ricquet voor intimi. Henri is een kluizenaar die op zichzelf en voor zichzelf leeft. Ik ben gewaarschuwd, want regelmatig rijdt hij met een slok teveel in zijn trekker door het dorp. Zijn auto gebruikt hij niet meer, daar wonen de geiten in en op. De trekker staat op het erf, dus ik kan zonder gevaar naar mijn tijdelijk huis lopen. Als ik daar aankom, zie ik dat er wel 5 berichten op mijn e-mail staan. Ik neem een kop koffie en ga er maar eens voor zitten. Paula, Paula, Paula en nog tweemaal Paula. Dreigingen, beschuldigingen, waarom ik niet reageer, waarom ik haar man inpak en inpik. Ik besluit wederom niet te reageren en ik overweeg Roy te bellen. Jarenlang heb ik zeer prettig en goed met hem samengewerkt en van collega’s zijn we ook vrienden geworden. Tussen het coachen door was er altijd wel een mooi gesprek. Over onze levens. Over onze liefdes. Over onze pijn en over wat we beter niet hadden kunnen doen. Ik heb dat erg waardevol gevonden. Je komt niet vaak zo’n verwante ziel tegen tijdens je werk. Roy heeft verschillende relaties achter de rug. Hij heeft kinderen bij verschillende vrouwen. Hij is wat ouder dan ik en binnenkort stopt hij met dit werk. Hij is van plan veel te gaan reizen. Ik weet dat hij een intense band heeft op dit moment met Paula. Ze is veel jonger dan hij, wel dertig jaar. Ze heeft jonge kinderen nog. Roy is als een soort vader voor haar kinderen, misschien eerder een opa. Hij voelt zich enorm tot haar aangetrokken. Paula heeft last van allerlei lichamelijke en psychische klachten en Roy is de helper bij uitstek. Zij heeft een moeilijke jeugd gehad en Roy heeft dat al snel boven water. Ze is misbruikt door haar vader en haar broer. Hij voelt zich altijd aangetrokken tot slachtoffers. Hij heeft het therapeut spelen, het redden tot een tweede natuur gemaakt. Samen hebben ze meerdere malen een helderziende geconsulteerd vanwege de heftige hoofdpijnen van Paula. Ook hebben ze wel eens zo’n zweethutceremonie gedaan vanuit het Sjamanisme en ayahuasca gedronken. Ik vind het interessant om die verhalen te horen, al zal ik zelf niet zo snel zo’n stap zetten. Paula is nu dus aan het doordraaien en projecteert al haar onzekerheid en woede op mij. Ik vraag me af of Roy weet dat ze me bestookt met haatmail, want dat is het. Roy heeft beloofd me te komen opzoeken hier in Amfreville. Lekker samen oesters eten en bijpraten. Misschien ga ik hem dan vertellen over de mails van Paula, misschien ook niet. Ze leest zijn whatsappberichten.
Ik besluit om die middag te gebruiken om iets van de invasiekust te bekijken. Ik rijd binnendoor naar Utah Beach en vandaar via de kustweg noordwaarts. Een excursie in mijn eentje. Niemand om even tegenaan te kletsen. Niemand om mijn oh’s en ah’s mee te delen. Ik vraag me af of dit ooit zal wennen.
De zon geeft het water een zilverachtige glinstering. De zandvlakte direct achter de muur is breed. Ik zie mensen met messen en emmers gebogen door het zand struinen. Ze rapen of plukken of steken. Scheermessen? Alikruiken? Venusschelpen? Alle zijn eetbaar in ieder geval. In Ravenoville stop ik en parkeer mijn auto bij de bunker. Het strand is verlaten. Het dorpje is verlaten. Ik zie een paar trailers op het strand staan. Mijn handdoek spreid ik uit tegen een klein zandduin en ik geniet van het uitzicht. Ik loop de lange weg naar de waterlijn. Een duik. Heerlijk dit frisse heldere zeewater. Geen kwallen, geen wier. Er zijn veel vissers aan het werk. Ik zie hoe ze hun boot vlakbij de vloedlijn leggen en dan hun trailer halen en de boot erop takelen. Met de vangst nog in de boot rijden ze met trekker en al weg. Ze werken met sleepnetten en soms met hengels. Ik kan niet zien wat ze gevangen hebben. Ik zwaai, zoals ik in Friesland gewend ben iedereen te groeten. Een hand of duim omhoog. Er wordt teruggezwaaid. Ik ben wat aan het lezen en schrijven en laat me opdrogen. Wanneer ik dezelfde trekker als zojuist terug zie rijden naar boven, zwaai ik opnieuw. De visser zwaait uitbundig terug. Ik pak nu in en neem me voor om een visje te gaan eten in een restaurant. Het is dan wel buiten het seizoen, maar er zal vast iets open zijn. Bij de afgang naar het strand staat een visser met een verrekijker. Zijn kijker is duidelijk mijn kant op gericht. Wanneer hij ziet dat ik kijk, richt hij zijn kijker net wat opzij. Ik herken de kleding, het oliepak, van de visser die ik gedag zwaaide. Hij heeft natuurlijk mijn auto met Nederlands nummerbord zien staan. Er komen allerlei scenario’s langs. Ik verbeeld me dat hij naar mij kijkt. Ik ben een oudere vrouw en daar zal hij toch niet in geïnteresseerd zijn of juist wel? Mijn geld? Niemand weet dat ik hier ben. Stel dat hij….Ik verman mezelf en wijt deze gedachtestroom aan het feit dat ik sinds het overlijden van mijn man nu voor het eerst alleen op stap ben. Betrekkingswaan? Ik zie hem toch echt naar mij kijken. Wat zal ik doen? Een eind langs het strand gaan lopen in de hoop dat hij in de tussentijd vertrekt? Over het strand naar een restaurant lopen is geen optie. Er staan een aantal gekleurde huisjes aan het strand, maar er is geen levende ziel te bekennen. En ik zie zeker geen strandtent. Langs de Noordzeekust vind je voldoende strandtenten, waarvan er vele ook buiten het seizoen open zijn. Het is hier totaal verlaten. Zal ik stoer naar mijn auto lopen en doen of ik hem niet heb opgemerkt? Zou hij mijn aarzeling zien? Ik besluit line recta naar de auto te lopen. Ik haal de auto pas van het slot als ik er vlakbij ben. De visser stapt in een oude citroën Dyane en rijdt tergend langzaam weg. Ik wacht tot hij uit zicht is en neem dan de kustroute terug richting Utah Beach. Ik ga niet over de kleine weggetjes naar Amfreville terug. Stel dat hij me volgt. Ik kan bij Utah Beach gemakkelijk in de automassa verdwijnen op het parkeerterrein en natuurlijk mensen om hulp vragen. Het voelt als een goede beslissing en ik rijd weg. Ik betrap me erop dat ik steeds weer in mijn achteruitkijkspiegel kijk. Er komt geen auto achter me aan, zeker geen Dyane. Mijn man had een Dyane 400 toen ik hem leerde kennen. Spannend omdat je er in kon slapen ook. Hij had er kastjes in getimmerd. We gingen er vaak mee op pad en we sliepen waar de auto ons bracht. Ik neem een eerdere afslag, nu ik merk dat ik niet gevolgd word. Richting Sainte Mère Eglise. Even bijkomen en een pilsje op het terras van Le Stop, het stamcafé van mijn vrienden. Zij kwamen daar vaak toen ze nog geen internetverbinding hadden in hun huis. Er zitten wat dikbuikige toeristen en een verdwaald boertje. Als ik mijn glas voor me heb, zie ik een blauwe Dyane het plein voor de kerk op rijden. Mijn hart bonkt in mijn keel. Ik durf niet te kijken. Hoe weet hij dat ik hierheen gereden ben? Omdat alle Nederlandse toeristen immers naar de parachutist aan de kerktoren komen kijken? Ik knoop een gesprek aan met een echtpaar dat aan hetzelfde tafeltje zit. Het zijn Fransen uit Picardië. Ja, ze vinden het interessant om de geschiedenis van D-Day te beleven. Een man en een vrouw stappen uit de Dyane. Ik bied het echtpaar nog een glas aan. Ze vinden dat ik goed Frans spreek en dat streelt me natuurlijk. Ze hebben er geen idee van dat ze me gered hebben van een vermeende verkrachting. Als ik wil gaan afrekenen, hoor ik dat ik een WhatsApp binnenkrijg. Ik lees dat eerst nog even. Ha lieve vriendin, ben naar je onderweg. Hoe zou het zijn als ik straks ineens voor je neus sta? Bisous, Roy Een kleine verwarring maakt zich van me meester. Wat apart dat hij zijn komst niet eerder aankondigde. Hij komt dus vast voor een paar dagen, en nachten. Hij kan in de chambre d’amis slapen, zo noemen de vrienden hun gastenverblijf. Ik rijd nog even naar de Super U om wijn, paddestoelen, kaas en pâté te kopen. Ik kan een mooie aardappelschotel met réblochon maken bijvoorbeeld.
Met een vrolijk verwachtingsvol gevoel rijd ik naar Les Helpiquets. Het wordt al wat kouder. Ik doe de houtkachel aan en schenk mezelf een pommeau in. Ik maak de ovenschotel alvast klaar en ik bereid een mooie ragout met de paddenstoelen. Ik pluk wat verse kruiden in de tuin. Terwijl ik dat doe, hoor ik een auto het grindpad op rijden en hard remmen. Er stapt een jonge vrouw uit de auto. Ze slaat het portier dicht en komt vloekend en tierend op me af.
Ik lig op de grond in de kamer. Ik heb een enorme hoofdpijn. Benoît zit op een stoel bij me. Hij heeft een zak met ijsblokjes uit de vriezer gehaald en heeft die in een keukenhanddoek gewikkeld. Hij reikt het me aan, wanneer hij ziet dat ik wakker word. Het is ochtend. De kachel is uitgegaan. Ik ril van de kou. Benoît vraagt me wat er gebeurd is. De dokter komt er aan en de politie ook. Je bent gevallen tegen iets aan of je hebt een klap met een voorwerp gekregen. Je hebt aan de linkerzijde van je hoofd, ter hoogte van het jukbeen en op je wang een enorme bloeduitstorting en je bent weg geweest. Ik weet niet hoe lang, zegt hij. Ik kwam hier vanmorgen om de grasmaaier schoon te maken en zag dat de deur openstond. Op het grind sporen van een auto. Henri is toch niet langs gekomen? De blaasbalg waar ik de kachel mee aanwakker, ligt naast me op de grond. Ik heb Henri niet gezien, antwoord ik.
Mijn mobiele telefoon verraadt een WhatsApp. Je bent gewaarschuwd!
|