Ferry voetbalde bij ADO. ‘Alles door oefenen betekende dat volgens hem. ‘Arbeid doet overwinnen,’ zei mijn vader, ‘allemaal rooie rakkers.’ ‘Hun shirtje is groen hoor,’ zei ik. Ferry woonde een paar straten verder en haalde mij iedere morgen op. Samen liepen we naar school. Hij kwam nooit binnen, maar wachtte twee huizen verder. Als ik hem vanuit de woonkamer zag langslopen, ging ik naar school. ‘Heb jij alle sinterklaaslootjes al verkocht?’ vroeg Ferry Ik haalde het lege boekje tevoorschijn en liet hem de enveloppe met het geld zien. Ik vertelde er niet bij dat ik alle lootjes zelf had gekocht en de tien kwartjes met een mesje uit mijn spaarpot had gepeuterd. ‘Ik wil niet hebben dat je als een bedelaar langs de huizen gaat zwerven,’ had mijn moeder gezegd. Tegen mijn vader had ze geklaagd dat ze niet begreep hoe een school kon meewerken aan zulke klaploperij om de kas van de school te spekken. Klaploperij? Ik had in het woordenboek gezocht wat dat woord betekende en had het niet kunnen vinden. Klaploper wel, klaplopers waren mensen die op andermans beurs teerden. Bedelaars, klaplopers en dieven, het was allemaal hetzelfde. Eén pot nat. ‘Ik wil dat horloge hebben,’ zei Ferry Het horloge was de prijs van de loterij. Alle lootjes hadden een wijzerplaat van een klok, waarop een bepaalde tijd stond aangegeven. De bovenmeester had in de hal van de school, waar we iedere morgen voor dat we naar de klas gingen verzamelden, het horloge laten zien. Hij had het opgewonden en daarna in een zwart fluwelen zakje laten glijden. ‘Dit horloge zal stoppen op een bepaalde tijd. Diegene die het lot heeft met de tijd waarop het horloge stilstaat heeft het horloge gewonnen,’ zei de bovenmeester. Over het winnen van het horloge had ik nog helemaal niet nagedacht. Ik had al een horloge, al deed ik het nooit om. ‘Je zou wel heel wat lootjes moeten hebben om het horloge te winnen.’ ‘Ja allemaal.’ ‘Ik heb er tien,’ zei ik en haalde mijn lootjes tevoorschijn. ‘Om een kans te maken om te winnen zou je er veel moeten hebben.’ ‘Heel veel. Allemaal misschien wel,’ zei Ferry. ‘Nee je moet het goede lootje hebben, als je er veel hebt, maak je meer kans. Zo gaat dat.’ We waren vlakbij school en zagen dat er al andere jongens aan het voetballen waren. We renden om het hardst tot aan het hek voor het schoolplein. Ferry won. Ik ging niet naar de voetballende jongens toe, maar liep de school binnen. In de grote hal was het stil, alleen vanuit de kamer van de onderwijzers klonken stemmen en boven alles uit de harde kuch van de bovenmeester. Ik ging mijn klassenlokaal binnen en klapte het tafelblad van de lessenaar van de juffrouw open. Naast een koektrommeltje lagen vier pakjes nieuwe lootjes. Ik keek naar de deur, pakte de lootjes en stak ze in mijn zak. Ik klapte het tafelblad neer en net op dat moment kwam Magda een van de drie meisjes uit onze klas het lokaal binnen. Zonder enige aandacht aan haar te schenken liep ik de klas uit en ging voetballen. De school begon en Ferry en ik liepen samen het lokaal binnen, stoeiend, elkaar wegduwend. Ik hield op toen ik bij de juffrouw, de drie meisjes van onze klas zag staan. Ze keken even mijn kant uit en fluisterden tegen elkaar. Magda sloeg haar ogen neer.
‘We hebben een dief in de klas,’ zei juffrouw Pekelharing toen iedereen op zijn plek zat en de klas stil was geworden. Slechts een enkel kind uit de klas durfde om zachtjes ‘Ohoh’ te zeggen. De meeste van mijn klasgenoten zwegen en staarden naar de juffrouw. ‘Uit mijn lessenaar zijn boekjes met lootjes gestolen.’ Ze sprak de woorden langzaam uit alsof ze een dictee oplas. ‘De dief is één van de kinderen van deze klas.’ Ik ging zo zitten dat ik net achter de rug van mijn voorbuurman zat en niet haar blik op me kon voelen. ‘Wil de dief naar voren komen en mij de lootjes teruggeven.’ Ik bleef stil zitten, en hield me met mijn beide handen vast aan de zitting van mijn bankje. Verborgen uit het gezichtsveld van de juffrouw. ‘De dief is dus ook nog een lafaard.’ Ze zweeg. ‘Gelukkig zijn er ook nog dappere kinderen in de klas. Dank zij haar weet ik wie de dief is. ‘Weet jij wie de dief is?’ vroeg de juffrouw en ze wees een jongen aan uit de klas. ‘Nee juf.’ ‘En jij, en jij,’ ze was achter haar lessenaar vandaan gekomen en wees één voor één de kinderen van de klas aan, ‘en jij, jij ook niet, maar jij vast wel, jij weet vast wel wie de lootjes gestolen heeft.’ De dekking van mijn voorbuurman hielp me niet meer. Ze stond recht voor me en pakte me bij mijn kin en keek me aan. Jij weet wie de dief is, is het niet?’ ‘Ja juf’ fluisterde ik, ‘ik’ ‘Ik kan je niet horen, Ton. Wie is de dief?’ ‘Ik juffrouw.’ De klas die stil was geweest, begon te rumoeren. Ik hoorde enkele van mijn vriendjes tegen elkaar fluisteren en probeerde op te vangen wat ze zeiden. ‘Had ik nooit van hem gedacht.’ ‘Nou ik wel, hij speelt ook altijd gemeen met voetballen.’ ‘Hij kan gewoon beter voetballen dan jij, dat kan je niet hebben hè.’ De laatste woorden kwamen van Ferry. Terwijl mijn vingers nog steeds vastgeklemd zaten aan de zitting, pakte de juffrouw mij bij de schouder en trok me met haar mee voor de klas. ‘Zo ga hier maar staan met je gezicht naar de klas.’ Ze zette me naast haar lessenaar. ‘En blijf daar maar staan tot het speelkwartier, dan kan de hele klas zien hoe een dief eruit ziet.’ Tot de bel van het speelkwartier stond ik naast de lessenaar van juffrouw Pekelharing. Mijn vingers waren koud geworden van de gebalde vuisten. Als ik maar hard kneep en mijn nagels in mijn palmen zette dan voelde ik niets, alleen die geniepige stekende pijn, die ieder ander gevoel verdoofde. Juffrouw Pekelharing hield de klas tegen die weg wilde gaan naar het speelplein. ‘Voordat jullie gaan wil ik dat je een voor een langs hem daar loopt en ik wil dat jullie duidelijk tegen hem zeggen: Jij bent een dief!’ Een voor een kwamen de kinderen langs en zeiden: ‘Jij bent een dief.’ Sommigen keken me aan maar de meeste liepen langs en mompelden de woorden. Magda had een glimlach op haar gezicht, toen ze het zei. Ferry bleef in zijn bank zitten. ‘Jij ook Ferry, jij ook.’ Hij stond op slofte naar voren, keek me aan, gaf me een knipoog en zei: ‘Jij bent een dief!’
|