|
|
Aan de rand van de stad lag het kleine kerkhof, omgeven door druipende haagbeuken met zwarte takken waar de jonge bladeren bijna pervers lichtgroen tegen afstaken. De lijkwagen remde abrupt voor de ingang en ze dacht: nu bonkt ze misschien wel met haar hoofd tegen de binnenkant van de kist, tegen de witte zijden bekleding aan. Wat zou haar moeder nijdig zijn geworden, als ze nog had kunnen spreken. Ze stapte uit de volgauto en bleef onhandig staan, een bos roze rozen in haar hand. Haar moeder was dol op rozen geweest. 'Wanneer ze bijna opengaan, hè, dan zijn ze het mooist'. Als ze wel eens bloemen voor haar meenam, mimede ze de woorden van haar moeder mee als die in de keuken de rozenstelen schuin afsneed: 'Alleen jammer dat ze tegenwoordig nooit meer lekker ruiken.' Haar lakjas was meteen nat van de kastanjebomen die, zwaar van de regen, bij elke windvlaag een wolk van koude druppels in haar nek joegen. De achterklep werd geopend en langzaam rolde de kist op de baar, die mobiel was en geduwd kon worden. De dragers posteerden zich aan weerskanten, zij zou aan de achterkant lopen. Toen ze zo de hekken van het kerkhof binnenliepen voelde ze zich een beetje overbodig en belachelijk, zo met een hand vastgeklemd aan de kar en met de andere haar schoudertas op de plaats houdend. Ze zette geen kracht, dat hoefde ook niet. Het grind knerpte onder haar schoenen, wat ze een geruststellend geluid vond. Niemand sprak. Bij het open graf aangekomen tilden de mannen de kist naar beneden en zetten hem voorzichtig neer op twee houten schragen, die voor dat doel naast het graf waren geplaatst. Gisteren doden, morgen doden, en overmorgen weer, dacht ze, zo veel mensen gaan dood. Het is niks bijzonders dat ik hier sta naast de kist van mijn moeder. Ze ligt erin met die vergeelde strakgetrokken huid over de scherpe neus. De afgelopen dagen had ze weliswaar keurig als lijk op het hoge ziekenhuisbed in de huiskamer gelegen, maar haar moeder was toen al zo dood dat ze er geen enkel gevoel meer bij had. De ziekte was ontluisterend geëindigd met zweren en blaren in haar mond en overal knobbels en gezwellen. In de verte hoorde ze een kerkklok en dat stemde haar mild. Haar moeder was vroeger katholiek geweest. Vlak voor ze wegzakte in een morfinecoma had ze nog haar gezicht diep in een bos verse anjelieren geduwd en behaagziek de geur opgesnoven. 'De kerk', zei ze, 'de Mariaprocessie. Aanbellen bij de pastorie, in de gang met zo'n oude stenen vloer stonden alle meisjes in hun witte communiejurk en een bosje paarse anjelieren. En dan met zijn allen naar binnen, door het gangpad de kerk in. Dat was nog eens mooi'. De bloemen hadden er nog gestaan toen haar moeder overleed. Ook zij had geroken, maar er restte alleen een vale, stoffige geur. De uitvaartleider, een van de dragers, kuchte. 'Wilt u nog iets zeggen, mevrouw?'. Ze schrok een beetje. 'Ja'. Het automatische beleefde 'graag' had ze nog net kunnen inslikken. Ze ritste haar tas open en haalde er een in vieren gevouwen papier uit. Een kerkhof met een dochter en een dode moeder, geen familie verder, de geur van natte aarde, haar schoenen doorweekt. Vooruit maar. Ze opende het papier. 'Mama', begon ze. Ze stokte. Mama, alsof ze al die jaren een gewone dochter was geweest die 'mama' zei tegen haar moeder, zoals honderdduizenden andere dochters dat op voor haar onbegrijpelijke wijze vanzelfsprekend vonden. Haar moeder had haar gebaard, ze was haar kind, maar alleen al het registreren van die intimiteit deed haar huiveren Vanaf haar twaalfde jaar had ze nooit meer 'mama' gezegd. Als ze niet doorliep op straat, duwde haar moeder haar met dwingende, benige vingers in haar rug. Nooit had ze haar arm om de meisjesschouders gelegd. Soms, als ze al sliep, werd ze door haar uit bed gehaald. 'Wat had ik nou gezegd over je jas en je schoenen!', schreeuwde ze dan tegen het verschrikte kind. 'D'r uit, ophangen en opruimen jij!'. Als ze dan met onhandige slaapvingers de jas aan de kapstok had gehangen en de schoenen eronder had gezet, stond haar moeder als een wrekende schikgodin in de deuropening van haar slaapkamertje. Schichtig liep ze in haar nachtpon langs de zwijgende vrouw die haar moeder was en die de deur met een klap achter haar dichtsmeet. Koud en verward lag ze dan in bed, niet meer bij machte om te ontspannen en de slaap te vatten. Als ze jarig was, hakte haar moeder na veel aandringen slordig een goedkope chocoladereep in stukjes en gaf die mee naar school om te trakteren. Met carnaval keek ze jaloers naar de klasgenootjes in prinsessenjurkjes. 'Ik doe niet aan verkleedkleren, hoor', zei haar moeder dan, 'Veel te duur. Hoe durven ze het trouwens te vragen, verkleed op school. Laat ze het dan ook maar betalen.' Zodoende zat ze in de klas met een ouwe pyjama aan. Dat was leuk genoeg, in je nachtgoed naar school. 'Dat jij zo veel doet voor je moeder', had iemand laatst eens gezegd, 'zo'n vreselijk mens'. 'Daar sta ik boven', had ze geantwoord. 'Ze is oud nu, en het blijft mijn moeder. Ze heeft verder niemand'. Ze voelde zich heel volwassen als ze dat zei. 'Mama', zei ze toch maar, want ze had altijd zo graag eens mama tegen iemand willen zeggen, en haar moeder hoorde het toch niet meer. 'Ik weet dat je een ingewikkeld leven hebt gehad. Toch heb je altijd je best gedaan. Zo goed als jij dat kon.' Ze legde de nadruk op 'jij'. Ze was geschrokken toen haar vader weggegaan was en haar had laten zitten met die boze, fantasieloze vrouw. Zeven was ze toen. Verstijfd had ze die avond in het huis gezeten, terwijl haar moeder met grimmig gezicht een puzzel van een Oostenrijks alpenlandschap aan het leggen was. Nog altijd kon ze geen Jig Saw puzzeldoos zien met een afbeelding van Zwitserse chalets met bakken rode geraniums aan houten balkons, zo verbeten had ze, met machteloze tranen, zitten staren naar haar moeders handen die agressief probeerden de stukjes van een onnatuurlijk blauwe lucht aan elkaar te leggen. Daar zitten we dan voortaan, zij en ik, had ze gedacht. Ze maakte plichtmatig haar speech af vol van doorzettingsvermogen en zorg. Zo moest het en niet anders. De dragers knikten dan ook tevreden en legden touwen onder de kist, die ze voorzichtig in het vers gedolven gat lieten zakken. Ze vlijde haar rozen erop. Wat nu, moest je zulke mensen bedanken, een fooi geven? Nooit had ze geleerd hoe je je moest gedragen in gezelschap, nooit. Haar moeder zat in dat huis te puzzelen en deed niets met haar kind. Ooit had ze haar moeder jaren niet gezien, eenvoudigweg voor haar innerlijke rust. Als die vrouw ergens binnenkwam, hingen er meteen overal ijspegels. Daarom had ze op zeker moment besloten dat ze maar moest scheiden van haar moeder. Dat had ze haar in een wat formeel en onhandig briefje laten weten. Er was nooit antwoord op gekomen.
In het pand van de notaris was het warm. Haar blote bovenbenen plakten aan de skaileren stoelen en ze moest steeds gaan verzitten om het niet pijnlijk te laten worden. Ze was in de vergaderruimte gezet met een kop kantoorkoffie. Veel verrassends zou er niet te horen zijn. Haar moeder had weinig bezittingen. Naast de inboedel was er wel een redelijke spaarrekening. Dat geld zag ze maar als schadeloosstelling. Acht jaar geleden was ze gebeld door een buurvrouw. 'Jij bent toch de dochter? Het gaat niet zo goed met haar. Ze ligt in bed en kan niks meer.' Ze had lang geaarzeld. Haar moeder was een vage, onaangename herinnering geworden, en ze had zich geschikt in een leven waarin ze weliswaar geen familie had, maar waar ze zich ook niet meer hoefde op te houden met die moeder, altijd slechtgehumeurd en tekortgedaan. Het was een opluchting geweest om die brief te schrijven, dus toen de buurvrouw haar verzoek deed, was ze meer dan onbehaaglijk verrast. Maar het beeld van haar moeder, oud en ziek in een kleine bejaardenwoning, liet haar niet los. Ze besloot dat ze er net zo goed heen kon gaan. De buurvrouw had opengedaan en gefluisterd: 'Het gaat slecht. De dokter is net geweest en het is een kwestie van weken.' Maar dan kenden ze haar moeder niet. Vanaf dat moment had het nog bijna drieduizend dagen geduurd voor ze daadwerkelijk in haar kist lag. Drieduizend lange dagen waarop zij avond aan avond bij haar moeder had gezeten, met huisartsen had overlegd over bestralingen, chemo's, ziekenhuisopnames, en zelfs over levensbeëindiging. 'Laat mij gaan, alsjeblieft, ik wil niet meer. Waarom geeft die verdomde dokter die verdomde klotepillen niet?' Ze was zo overtuigend in haar doodswens geweest, dat de verplichte tweedemeningdokter een positief advies had gegeven over een dodelijke sedatie. Op het moment dat haar moeder dat op schrift had gehad, was ze zienderogen opgeknapt. Ze zat zelfs weer rechtop in een stoel en keek tv, onderwijl zurig snerend over alles wat ze zag. Jarenlang was haar hart nog blijven kloppen, terwijl haar dochter elke dag uit haar werk naar haar toe kwam en in de kleine keuken bintjes schilde en spinazie kookte. Haar moeder bliefde namelijk alleen Hollands eten.
De notaris kwam binnen, een oudere man met een expressief gezicht. Ze kende hem wel, want hij had ook haar eigen testament geregeld. Al haar bezittingen zouden voor de dierenbescherming zijn. 'Een echt ouwevrijsterstestament, vindt u niet?', had ze toen tegen hem gegrapt. Hij had niet-begrijpend gereageerd. Het notariaat was niet om te lachen, zo veel was duidelijk. Hij legde een map voor zich op tafel en roerde bedachtzaam in zijn koffie. 'Voordat we het testament openen en voorlezen, moet ik u iets vertellen'. Ze keek hem verwonderd aan. 'Uw moeder heeft haar laatste wil op haar eigen wijze geformuleerd. Het leek me goed u daarvoor te waarschuwen.' 'Oké', zei ze afwachtend, 'nou ja, bedankt'. Ze had geen idee waar dit heen ging. Hij keek haar aan en boog zich toen over de papieren. 'Heden, vierentwintig augustus 1994, verscheen voor mij, meester Abraham Meijer, …….' Ze luisterde naar de obligate beginzinnen en was verbaasd dat haar moeder zo lang geleden al haar testament had gemaakt. In die periode was ze nog gezond. 'Ik herroep hierbij alle uiterste wilsbeschikkingen die door mij voor dit testament zijn gemaakt'. Het kon haar ook niet veel schelen. Waar ging het nu helemaal om? Een huurhuis vol oude meubels met de pregnante geur van oude vrouw. Het zou al moeite genoeg kosten om alles op te ruimen. Meer dan vijfhonderd legpuzzels en muffe stapels oudevrouwenkleren die door het hele huis lagen. Misschien kon ze een organisatie bellen die alles gratis wilde ophalen. Het geld van de spaarrekening kon zo worden overgeschreven. Ze wilde er een nieuw autootje van kopen. De notaris kuchte. 'Voor mijn dochter Eleonora, die mij als moeder heeft afgeserveerd in haar brief van 28 maart 1986: ik ben nu dood. Over een koude grafsteen kun je geen warme deken meer leggen.' Ze verstijfde en voelde het kippenvel krampen in haar haarwortels. De notaris zei: 'Ik heb geprobeerd dit te vermijden. We raden cliënten altijd aan geen persoonlijke ontboezemingen te doen in hun laatste wilsbeschikking. Verhoudingen willen nogal eens veranderen. Ze stond er echter op. En uw moeder heeft alles verder nagelaten aan een goed doel, de kankerbestrijding. Haar spullen, haar spaargeld, alles. Het spijt me.' Met grote ogen keek ze hem aan. Zij had haar moeder gewassen, haar verhoornde nagels geknipt, haar oude billen geveegd, ze had gerild van de klamme hand op haar arm, de oudevrouwengeur die uit haar mond walmde, de blote intimiteit die zij eigenlijk niet kon verdragen. Ik ga zo naar buiten en ik ben gewoon enig kind geweest van een rare moeder. De laatste jaren heb ik goed voor haar gezorgd en verder niks bijzonders. Ze keek naar de dossiers die op tafel lagen. Letters op papier, het zijn gewoon dooie letters op papier. Hier hoorden geen mensen van vlees en bloed bij. Een week geleden om deze tijd had ze bij het bed van haar moeder gezeten, zoals elke dag. Ze had in het kleine keukentje gestaan om macaroni te maken zoals haar moeder het wilde, op zijn Hollands, met alleen tomatenpuree uit een blikje, wat flinters gesneden prei en geraspte kaas. Haar moeder had het zwijgend opgegeten. Daarna had ze haar uit bed getild, waarbij de verschaalde lucht van oude urine uit de lakens kringelde. Toen haar moeder weer tussen schone lakens lag, had ze aan haar gevraagd: 'Kan ik nog iets voor je doen?'. Haar moeder had haar aangekeken en niets gezegd. De notaris stond op en automatisch schoof ook zij haar stoel naar achteren. Hij stak zijn hand uit. Toen ze hem een hand terug wilde geven zei hij: 'Nee, sorry. Ik wil graag de huissleutels van uw moeder. Voor de erfgenamen.'
|