‘Dokter, ik kom u zeggen dat mijn borsten prachtig zijn geworden, precies zoals ik bedoelde. Ik heb een appeltaart gebakken als dank voor uw briljante werk.’ Met een diep uitgesneden décolleté staat ze voor hem. Haar ogen blinken. Blozend tot aan zijn kruin neemt de alom befaamde cosmetisch chirurg Treznin Koskov het geschenk in ontvangst en vlucht naar binnen. Hij ziet ‘zijn vrouwen’ gewoonlijk alleen maar als ze onder narcose zijn in de kliniek. Het bekijken van de eindresultaten en het in ontvangst nemen van complimenten laat hij liever aan zijn co-assistenten over. Hoe is deze vrouw in godsnaam aan zijn huisadres gekomen? Wrevelig zet hij zijn eigen pot koffie voor die avond. Hij moet het wel zelf doen nu Lena, zijn toegewijde steun en toeverlaat in de huishouding, een andere, zeer eervolle bestemming heeft gekregen. Hij zal er maar een punt gebak bij nemen. Weggooien is zonde. Vrouwen... Hij weet nog altijd niet wat hij er mee aan moet, zeker niet met dit wulpse soort. ‘Opschieten’, vermaant hij zichzelf. ‘Je moet aan het werk man’.
Hij kon er zijn aandacht niet bij houden vandaag. Uit de keuken van de privé-kliniek kwamen luchtjes die hem aan thuis deden denken: borsjtsj-soep uit de boerenkeuken van zijn moeder. Hij zou goud willen geven om haar daar nog eens rond te zien redderen. De dampende pan zette ze altijd midden op de tafel en met een grote, grijs geëmailleerde pollepel kreeg ieder zijn deel van de dikke brei op zijn bord geschept. Hongerig vielen ze er allemaal op aan, maar niet voordat ze elkaar ‘prijatnogo appetita’ gewenst hadden. Hompen versgebakken brood at je erbij. Het water loopt hem nog in de mond. Als ze klaar waren, pompte mamoeshka een emmer water, goot het in de granieten gootsteen, maakte een zuinig sopje en ging dan zitten met haar borduurwerk op schoot. Dat was het teken voor hem en zijn broer; de afwas was voor hen. Moeder controleerde met een schuin oog de vaat op netheid, neuriede tevreden een deuntje en pikte intussen steekje voor steekje tot een prachtig gobelin. Treznin wou ook borduren. Van mamoeshka mocht het. Ze had al gauw in de gaten dat haar zoon er goed in was. Het moest wel stiekem gebeuren, want vader vond het geen werk voor een vent. Een boerenzoon moest de jonge stieren naar de stal drijven en de mesthoop optasten, maar de jongen had er geen plezier in. Zijn handen waren voor het fijnere werk bedoeld. Treznin was een goede leerling. Tegen het einde van zijn lagere schooltijd kwam de meester met zijn ouders praten. ‘Deze jongen moét studeren,’ zei hij. ‘Zoveel talent mag u niet verloren laten gaan.’ Vader Koskov had wel door dat er in zijn jongste telg geen boerenknecht school en gaf na veel wikken en wegen zijn toestemming. De jonge student kon zijn oren niet geloven. Zijn nieuwe kosthuis lag in een voorstadje van Moskou. Op een veelbelovende dag nam hij zijn intrek bij een joviaal gezin met veel dochters. Er ging een wereld voor hem open. De meisjes hadden prachtig golvend haar en in hun bloezen bolden borstjes als verse vruchten. Hij durfde er nauwelijks naar te kijken. Ze plaagden hem met zijn te korte broek, zijn piekhaar en het dons op zijn kin. Hij hield van die mooie wezens, maar daar kwam snel verandering in. Een van de meisjes nam hem mee naar het schuurtje. ‘Ik zal je leren zoenen,’ had ze gezegd. Hij moest haar vasthouden en dat was fijn, maar toen hij plotseling haar natte tong tussen zijn tanden voelde, nam hij van schrik de benen. Ze lachte hem vierkant uit en strooide het praatje rond, dat hij een mietje was. Treznin wist niet wat dat betekende, al voelde hij wel aan dat dat heel erg was. Hoe kon zo iets liefs zo gemeen zijn? Gegeneerd staakte hij zijn pogingen om het vrijen te leren. Hij ontdekte dat hij zichzelf kon helpen in zijn eenzame bed. De dames in huis ontliep hij zo veel mogelijk. Zodra er een vakantie aanbrak, reisde hij spoorslags naar huis. In de keuken van zijn moeder voelde hij zich pas weer op zijn gemak.
Bij een internationale uitwisseling van studenten werd hij ingeloot. Treznin mocht naar de Vrije Universiteit in Amsterdam. Hij beloofde zichzelf dat hij een groot chirurg zou worden en zijn moeder zou het op haar oude dag aan niets ontbreken. Op zijn etagekamertje zat de student dag en nacht over zijn boeken gebogen. Zijn doctorsgraad behaalde hij cum laude. De specialisatie plastische chirurgie deed hij er even achteraan. De Academische Senaat was bij de uitreiking van zijn bul vol lof over de jonge doctor. Toch viel het werken in het ziekenhuis hem niet mee. Contact onderhouden met zijn patiënten, vooral de vrouwelijke, bleek lastig. De omgang met verpleegkundigen was een martelgang. Ze begrepen hem niet. Hij sloeg dicht zodra hij ronde, verleidelijke vormen zag. Hij stotterde een paar excuses en sloeg op de vlucht. Het toilet was zijn uitwijkplaats en juist daar botste hij op de schoonmaakster. ‘Neem me niet kwalijk’, haastte hij zich te zeggen en wilde er vandoor gaan. ‘Al goed, hoor,’ antwoordde de vrouw hem in het Russisch. Verbaasd keek hij haar aan. Dit voelde als thuis. Bovendien leek de vrouw op zijn moeder. Het kapsel, haar houding, haar stevige kuiten. Alleen de staalblauwe ogen klopten niet. Hij stak haar zijn hand toe en stelde zich voor in zijn eigen taal. Vanaf die dag zocht hij Lena op als het hem op een van de afdelingen weer eens te veel werd. ‘Kom bij me wonen,’ stelde hij haar na een tijdje voor. ‘Laat dat poetswerk hier maar zitten. Bij mij thuis is ook van alles te doen.’ Een paar weken later trok ze bij hem in. Ze hield zijn huis schoon, deed de was, de boodschappen en moederde over hem. Treznin liet het zich welgevallen. Slapen deden ze ieder in hun eigen kamer. Twee keer per jaar bezochten ze zijn familie in Rusland. Het weerzien, vooral met zijn moeder, was altijd allerhartelijkst, maar aan het eind van de vakanties verlangden beiden weer naar het ‘rijke’ leven in Amsterdam. Het idee van een privé-kliniek stond hem wel aan. Een collega in spe had het plan geopperd om samen iets te beginnen. Treznin stuurde zijn moeder, die inmiddels weduwe was, elke maand een aardig bedrag om van te leven, maar er bleef genoeg over voor een eigen onderneming. Vanaf het allereerste begin meldden zich meer patiënten dan Treznin en zijn team eigenlijk aankonden. Vooral vrouwen bleken tegenwoordig niet meer tevreden te zijn met hun lijf. Ze waren bereid fors te betalen, als ze maar door die fantastische dokter geopereerd konden worden. Ook Lena begon te zeuren: ‘Toe nou, Treznin. Mijn oogleden moeten nodig gelift worden, dan kan ik ze beter opmaken. En mijn borsten wil ik een maat groter.’ Uitdagend zette ze haar handen op de heupen. Het irriteerde hem. Wie wilde er nu naar háár kijken? Ze was immers altijd bij hem in huis. Op een avond begon Lena’s mobieltje het Russische volkslied te spelen terwijl ze onder de douche stond. Treznin nam op. Een vreemde man vroeg naar Lena… Verfde ze soms voor hem haar haren in alle kleuren van de regenboog?
Het bericht van zijn moeders overlijden kwam totaal onverwacht. Het was de tweede onheilstijding binnen een week. Lena had aangekondigd dat ze aan het eind van de maand bij hem wegging. De pijn in zijn binnenste was zelfs met de duurste wodka niet weg te spoelen. Hij besloot zijn huishoudster te opereren, als afscheidscadeau voor haar...
In de kelder van zijn huis is het koud, maar dat is prettig werken. Bovendien heeft hij zijn pot warme koffie onder handbereik. Hij rijdt de brancard uit de koelcel, haalt het spierwitte laken van het lijk af en tilt het op de operatietafel. Het stijve, niet al te zware vrouwenlichaam laat zich gemakkelijk verplaatsen. Aandachtig bekijkt hij het van top tot teen. Het begint goed te lijken. Mamoeshka’s neus had precies dezelfde kromming en haar neusgaten waren ook druppelvormig. De mond heeft hij vorige week gevormd. Die moest wat voller. Zachtjes drukt hij even zijn lippen erop. De oren heeft hij een tikkeltje verder naar achteren gezet en de haargrens wat verlegd. ‘Mooi’, mompelt hij bij zichzelf en glimlacht naar de vergeelde foto aan de muur. Vanavond begint hij aan een uiterst moeilijk karwei. Hij heeft duidelijk op zijn netvlies staan hoe zijn moeders handen bewogen en haar vingers zich over haar naaldwerken kromden. De beweging kan hij er spijtig genoeg niet inbrengen, maar de voor haar zo typerende stand moet lukken. Hij richt de felle operatielamp met grote precisie op de dode handen. ‘Jij was de enige, mamoeshka, de enige die mij trouw is gebleven.’ Hij zucht een keer diep, pakt een scalpel en maakt een voorzichtige incisie in het tweede kootje van de rechter wijsvinger. Met een minuscuul zaagje verwijdert hij wat bot. Hij haalt een krom gewrichtje uit een steriel doosje en plaatst het op de vinger. Handig vist hij met een pincet een vierkant stukje huid uit een flesje met sterk water en legt het op het nieuwe gewrichtje. Hier en daar rekt hij het stukje vel wat op en kneedt het tot het naar zijn zin is. Hij maakt er groefjes in, vormt een soort eeltknobbeltje en begint dan met fijne steekjes de huid over het gewrichtje op zijn plaats vast te zetten. Ingespannen, maar vaardig hanteert hij naald en draad. ‘Ik houd van je, mamoeshka,’ mompelt hij zacht. ‘Jij was altijd zo trots op mij. Waarom moest je doodgaan? Je wist toch dat ik leefde voor de bezoeken aan jou? Je streelde mijn handen en zei dat ze van goud waren. Je zei, dat ook mijn hart van goud was. Pas dan voelde ik me zielsgelukkig. Mamoeshka, ik heb je zo gemist, maar je bent nu bijna terug en je zult voor altijd bij me blijven. Morgen boetseer ik je andere hand en overmorgen kan ik de bruine lenzen, die ik besteld heb, ophalen. Die schuif ik dan over háár blauwe irissen, zodat je naar me kijken kunt.’ Hij grijpt zijn beker koffie en neemt een flinke slok. Slootwater. Br…, hij rilt ervan en de taart smaakt naar karton. Dat zou Lena beter gedaan hebben, denkt hij en schrikt van zijn eigen gedachten. ‘Het moest gebeuren,’ zucht hij vertwijfeld. Een traan ontglipt zijn ooghoek en valt op zijn levenswerk. Met een gaas dept hij het vocht voorzichtig af.
|