geen rozengeur
een dievennacht met hier en daar een pilelamp waarvan de batterij gans plat wie weet hoeveel eeuwen al
hij strompelt, mompelt 'k ben strontzat terwijl hij traag de sleutel past zonder hulp van maneschijn en mist en nog eens gist waar toch dat gat verdomme! waar dat gat mag zijn
slechts één ding schiet door zijne kop dat er geen deegrol op hem wacht zoals in menig domme mop waar elke stomme kloot om lacht die geen benul heeft, gene weet dat wie zich poepeloere drinkt vaak alles en zichzelf vergeet
maar nooit dat er niets op hem wacht
witte lakens
er hangen witte lakens voor de gesloten ramen om de zon te weren zo blijft het klaar in huis en het scheelt toch een paar graden vertelt ze aan de buurvrouw die haar erover aanspreekt
ondertussen denkt ze met verbittering dat er een laken hing voor het venster van mijn ziel is iets dat al die jaren niemand ooit opviel
want zij scheen licht en straalde warmte
afstand
het zijn geen onbevaarbare zeeën waar twijfel kolkend dieptewaarts geen gletsjers glad van onverschilligheid waar geen mens rechtop kan staan
het is berijdbaar hard beton waar autobanden pauken slaan en elke slag betekent: ik kom dichterbij
Kwelling
Kon ik mijn hart in tweeën delen, dan was de ene helft voor jou. Een half verdriet wil men niet helen, want op de wake volgt de rouw.
Altijd valt het verlies te vrezen van 't lief waar men zich mee verbond, maar dat men nooit bezit in wezen, bij leven niet, noch in de grond.
En zijn de tranen reeds gestort of werd het afscheid uitgesteld, wordt het hart niét door een tekort, dan wel door een teveel gekweld.
|