grijs meisje op haar geblokte vest speelt zij boter kaas en eieren van losse rafels haken gerimpelde vingers handpoppetjes met allemaal eigen stemmetjes
in het hoofd geeft ze een teddybeer in haar armen leven is die niet lief en ik knik ja
dan kijkt zij over het hof naar giechelende meisjes net liep hij nog daar maar zijn pootje is gebroken het is oorlog en zwijgt plots
geeft me de teddybeer of ik een verstopplek weet want er komen zo soldaten ik doe hem onder in de tas zeg dat alles goed komt zij streelt mijn lange haren
je had het toch altijd kort moeder wel aan het einde antwoord ze dan opeens stil in het kamp
vraagt me naar de tijd als ik vertrek weet zij dat het te laat is
levenslang hij kijkt hoe adem stroef voortbeweegt over pijpen in wortelhouten handgrepen oude lege stoelen stoft
en nog steeds de tafel dekt voor twee hem naar beneden roept met koude koffie in haar hand dat hij triest wenst
dat zij niet alleen de tijd vergeet maar ook hun uren samen
goed land leven op volle draf rent een hengst in wilde manen lente de boer is het weidse erf
loyaal aan dit harde land eert hij het dier op klompen met katers om de voeten
net een roes dat slapen laat eigen gemaakt opgefokt als de wijn in zijn kelder
dat naarmate de tijd strekt koppiger bijt en sterker een mens wezenloos neerslaat
|