|
|
Met ingehouden adem, alsof hij al zijn krachten bij elkaar schraapt, draait de bus de haarspeldbocht uit om daarna met een loeiende motor zijn klim naar boven te vervolgen. Hij helt zo vervaarlijk over dat het dak bijna de rotsen schampt. Zigzaggend kerft de weg zich door een verder kaal berglandschap. In de diepte van het dal zijn de afzonderlijke daken van de huizen in het dorp amper te onderscheiden. Het lijkt op de grote bestikte deken van mijn oma. Ik open mijn rugzak en controleer opnieuw de uitrusting. Wandelkaart. Warme trui. Water. Appel. Kompas. Mobieltje. 'Pas op, dat je die niet vergeet. Je weet maar nooit. En vergeet je beltegoed niet op te waarderen voordat je vertrekt.' De vermanende stem van mijn vader echoot in mijn hoofd. Ik stop het apparaat terug. Plastic kraakt. Drie harde broodjes. Kruimels voor als ik verdwaal. De wandelkaart kijkt me verwijtend aan. 'Vergeet de route niet in je hoofd te prenten.' Opnieuw de stem van mijn vader. Ik vouw de kaart open en veranker het beeld in mijn geheugen. De bus mindert vaart als hij de parkeerplaats oprijdt. Wanneer de motor met een laatste siddering stilvalt, suist de stilte in mijn oren. Als enig overgebleven passagier loop ik naar de uitgang. De deuren openen zich niet. Ik kuch. De chauffeur reageert niet. Hij is verdiept in de smaak van zijn boterhammen en pas wanneer hij zijn mond leeg gegeten heeft, bedient hij het schakelpaneel. Tegenover het bergstation zitten mensen op een terras van een chaletachtig restaurant. Dampende mokken lonken. Verder is het rustig, hoewel de hoeveelheid auto's, als trouwe honden wachtend op hun eigenaar, doet vermoeden dat ik niet de enige wandelaar ben. De kassa van de kabelbaan wordt bemand door een grijsharige vrouw. Ze leest een boek. Na minuten lang hopen dat ze me opmerkt, schraap ik mijn keel. Verstoord werpt ze een blik op mij, ritst een kaartje van de rol, schuift mijn geld in een lade en zoekt het wisselgeld bij elkaar. Pas als haar vingers het retourgeld onder het raamloze deel naar mij toe hebben geschoven, kijkt ze mij aan. Uitdrukkingloos. Met de knot in haar haren en haar scherp gesneden gebogen neus doet ze me aan Vrouw Holle denken. Dan buigt ze zich weer over haar boek. Terwijl ik mijn geld en het kaartje oppak, schuiven boven mij de cabines leeg voorbij. Ik knik als afscheid tegen haar kruin en beklim de trap. 'Bonjour,' zeg ik tegen een knikkenbollende man in een blauwe overall. Zuchtend staat hij op. Ik hoor zijn botten bijna kraken. Het lijkt alsof er modderstroompjes in de groeven van zijn gezicht lopen, zo gerimpeld en donkerbruin is zijn huid. Met zijn ene hand houdt hij de cabine, die piepend binnenhobbelt, schijnbaar moeiteloos tegen en met de andere opent hij de deur. Ik gooi mijn rugzak naar binnen en ga zitten. Achter me reiken de staalkabels tot aan een onzichtbaar eindpunt. Plotseling zwiept de cabine naar links en een man ploft tegenover me neer. Fors gebouwd. Donkerblonde haren. Midden veertig, schat ik. De deur wordt vergrendeld en de cabine zet zich in beweging. De auto's op de parkeerplaats en het huisje van het station krimpen tot kabouterformaat en een weids uitzicht ontvouwt zich onder mijn voeten. Witte wolken glijden in donkere schaduwen over de berghellingen als kinderen die tikkertje spelen. Ik speur de hellingen af op zoek naar de route die ik straks naar beneden zal volgen. Met een schok komt de kabelbaan tot stilstand, al schommelt de cabine even door. Als we roerloos in de ruimte hangen, voel ik hoe de zon op mijn huid brandt. Het wordt heet in de cabine. 'Parlez-vous Français?' De man reageert niet. 'English? Do you speak English?' Er flitst iets in zijn ogen en hij trekt zijn wenkbrauwen op, maar reageert niet. 'Spreekt u Nederlands?' Hij klemt even zijn lippen op elkaar voordat hij knikt. Ik voel hoe mijn kaakspieren ontspannen. 'Vindt u het goed als ik het raam open doe?' Hij begint te glimlachen. 'Je mag ook je T-shirt uittrekken, als je dat prettiger vindt. Ik kijk graag naar mooie blote vrouwen.' Het bloed stijgt naar mijn wangen. Hij grijnst, terwijl hij wijdbeens onderuit zakt en zijn arm op de rugleuning legt. Zonder hem aan te kijken, duw ik het raam omlaag. Een frisse windvlaag verdrijft de warmte. 'Pas maar op dat je geen kou vat.' Zijn ogen zijn op mijn borsten gericht en als ik naar beneden kijk, priemen twee tepels door de dunne stof van mijn shirt. Onwillekeurig kruis ik mijn armen voor mijn borst en mijn hart begint langzaam te bonzen. Dikke krantenkoppen verschijnen voor mijn ogen. 'Verkracht in kabelbaan. Tijdens een tocht met de kabelbaan werd de twintigjarige Nederlandse studente Anja Westervoort verkracht door haar medepassagier. Volgens de man was er geen sprake van verkrachting. Naar zijn zeggen werd hij uitgedaagd. Het slachtoffer deed aangifte bij de plaatselijke politie.' Met een zwaai zet de cabine zich in beweging en het geluid van de motor klinkt als muziek in mijn oren. Ik ben zo opgelucht dat ik moet glimlachen. 'Het mankement is blijkbaar verholpen,' voeg ik eraan toe. Hij kijkt me met opgetrokken wenkbrauwen aan. 'Ja, dat lijkt er wel op.' De echo van zijn laatste woorden hangt nog in de lucht als alle geluiden wegvallen en de cabine nazwaait van de abrupte stop. Zijn knieën raken even de mijne en ik ga rechtop zitten. De atmosfeer wordt zwaar, ondanks de koele bries die af en toe over mijn armen strijkt. Ik kijk stiekem uit mijn ooghoek naar zijn gezicht. Hij staart naar buiten. Er ligt een zwart waas over zijn wangen en zijn haren pieken in zijn nek. Wit harig been schemert door een flinke rafel in zijn vale spijkerbroek. Wat zou hij doen voor de kost? Zou hij getrouwd zijn? Hij ziet er niet uit als een brave huisvader. Terwijl ik voorover buig naar mijn rugzak om water te pakken, krabt hij in zijn kruis. 'Ik krijg fantasieën van deze situatie. Jij ook?' Zijn stem klinkt vlak. 'Zie je de krantenkoppen voor je? Dat verhaal moet goed verkopen, denk je niet?' Ik staar hem aan. 'Pas op voor vreemde mannen. Ga nooit met ze mee.' De dringende vermaningen van mijn beide ouders spelen squash in mijn hoofd. 'Welk verhaal?' Ik hoor mijn eigen woorden nauwelijks. Hij kijkt me nadenkend aan. 'Vul zelf maar in.' Ik slik en dwing mezelf helder na te denken. Hij grinnikt. 'Ik houd van verhalen over beeldschone prinsessen en kwade prinsen. Of van sprookjes over arme slavinnen en rijke wrede koningen.' 'En wat gebeurt er dan in die verhalen?' 'Tja,' hij pauzeert even, 'wat doet een kwade prins met een schone vrouw? Ik heb daar wel ideeën over.' Hij kauwt op zijn lip. 'Ze zou me moeten dienen.' Hij glimlacht. 'Eigenlijk een opwindend idee om een vrouw te hebben die me dag en nacht ter beschikking staat. Waar ik mee kan doen wat ik wil.' Klinkt zijn stem lager? Dreigend? 'Een slavin.' Zijn donkere blik houdt me gevangen. 'Slavinnen zien er in mijn verbeelding altijd prachtig uit met van die witte gewaden die één schouder vrij laten en zwart glanzende haren tot halverwege hun rug. En ze dragen gouden oorringen en goudkleurige sandalen. Is dat een realistisch beeld van een slavin, denk je?' Zijn gezicht ontspant en hij lacht voluit. Zijn hoektanden steken puntig naar beneden. Er loopt een rilling over mijn rug, terwijl ik mijn mond in een glimlach trek en mijn schouders ophaal. Dezelfde spanning die mijn buik als kind in bezit nam als de stem van mijn moeder omhoog kroop bij de naderende ontknoping van het verhaal, bevangt me. Hij kijkt weer ernstig en zijn stem klinkt lijzig. 'Wel, ik zou haar natuurlijk wel moeten opsluiten en als ze zou willen ontsnappen zou ik haar afranselen.' Zijn mond is vertrokken tot een dunne streep en ik staar hem aan als een haas gevangen in de koplampen van een auto. Hoorde ik dat goed? Kraakte zijn stem? 'Ik heb dorst en ik moet pissen. Heb je er bezwaar tegen als ik uit het raam pies?' Ik wil protesteren, maar schud desondanks mijn hoofd en kan net op tijd naar de andere hoek schuiven, zo haastig staat hij op. Het klatert naar beneden en met een diepe zucht ritst hij zijn broek weer dicht. 'Zo, dat lucht op.' Hij pakt een bidon uit zijn rugzak en schroeft de dop er af. Het water gulpt zijn mond in. Ik heb ook dorst. Mijn hand trilt als ik de waterfles aan mijn mond zet. 'Hoop maar dat dit niet te lang gaat duren. Anders ben ik niet voor het donker op mijn plaats van bestemming.' Zijn stem klinkt zorgelijk. 'Waar moet je naar toe?' Hij steekt zijn duim op en gebaart naar links boven. 'De berghut, twintig kilometer verderop. En jij?' Ik wijs naar het wandelpad langs de berg. Een zacht geratel vult de lucht. De baan draait weer. De cabine zet zich schokkerig in beweging. Ik houd mijn adem in en laat deze langzaam ontsnappen als de snelheid toeneemt. Met een kleine zwaai worden we over een katrol in een staander getrokken en we zetten de reis naar boven voort. 'Je bent mooi, weet je dat, met je stralende blauwe ogen. Jij denkt vast nog dat je de wereld kunt veroveren.' Zijn stem klinkt zacht. Verleidelijk. 'Ooit opgemerkt dat de ogen van oudere mensen dof geworden zijn? Er komt een moment in het leven dat er niets meer te veroveren is. Het moment dat het je duidelijk wordt dat je het moet doen met wat je hebt. Dat is het moment dat het vel gaat rimpelen en de ogen hun glans verliezen. Dat is het moment dat vrouwen hun man en mannen hun vrouw in de vuilnisbak dumpen en een nieuw leven gaan leiden met een nieuwe liefde.' De bitterheid druipt uit zijn stem. Ik weet niets te zeggen en zwijg. Hij leunt achterover en sluit zijn ogen. De zon schuift achter een wolk en neemt de warmte mee. Het landschap ziet er opeens grijs en somber uit. 'Kutwijven!' De grommende brul knalt de ruimte in en ik spring overeind. De cabine schommelt heftig. Mijn evenwicht verliezend val ik tegen hem aan en ik beland ruggelings op zijn schoot. Hij grijpt me vast. Zijn ogen zijn op mijn mond gericht. 'Waarom zou ik jou niet gebruiken zoals zij mij gebruikt heeft? Jullie vrouwen zijn allemaal hetzelfde.' Langzaam buigt hij zich voorover en een steekvlam explodeert in mijn buik. Maaiend met mijn armen probeer ik weg te rollen. In de zwaaibeweging slaat de rug van mijn hand tegen de bank. Het plopt alsof een champagnefles ontkurkt wordt. Of het door de klap is of door mijn schreeuw weet ik niet, maar hij laat me los. Ik staar naar mijn hand, naar de vurige rode streep. Het voelt als een voorwerp dat niet bij mij hoort, totdat de pijn als een schuimende golf stekend en kloppend er door heen trekt. Voorzichtig neemt hij mijn hand in de zijne, trekt zacht aan de vingers en masseert de huid, terwijl hij mijn gezicht onafgebroken bestudeert. 'Niets gebroken,' constateert hij. 'Eigenlijk zouden we er nu ijs op moeten doen, maar bij gebrek daaraan zullen we water gebruiken.' Hij vist een handdoek uit zijn rugzak en mijn hand wordt er zorgzaam in te rusten gelegd. Met een kleine straal laat hij er water over heen stromen. 'Zo, nu omhoog houden.' Hij kijkt hoe ik mijn arm in de lucht steek en knikt. 'Gaat het?' Ik begin te bibberen en de tranen druppen uit mijn ogen. Hij slaat een arm om me heen. 'Goed zo. Huil maar. Weet je wat een gazelle doet wanneer hij is ontsnapt aan de aanval van een leeuw? Hij staat eerst vijf minuten te trillen om de spanning uit zijn lichaam te laten vloeien. Pas daarna zoekt hij zijn soortgenoten weer op.' Zijn stem klinkt geruststellend en ik leun tegen hem aan. Mijn wangen voelen als opgedroogde rivierbeddingen. Abrupt gaat hij weer op zijn eigen plaats zitten en ik val bijna om. 'We zijn er bijna.' Hij gespt zijn rugzak dicht en zet hem naast zich op de bank. Rechts van me zie ik een paaltje met een geel-blauwe streep. Mijn wandelpad. Geen bomen. Geen huizen. Geen mensen. Opeens voelen mijn benen als lood. Ik wil naar huis. Naar het hotel, verbeter ik mezelf. De donkere gangen met de opgezette hertenkoppen en de kleine kamer doemen voor mijn ogen op. Een hol gevoel vult mijn maag. Met een schok komt de cabine tot stilstand. De deur wordt geopend en mijn reisgezel stapt uit. Hij trekt zijn rugzak aan en daalt de houten trap af. 'Hé, wil je je handdoek niet terug?' Hij draait zich om en steekt met een afscheidsgebaar zijn hand op. Dan loopt hij met zijn handen in zijn zakken rechtuit de berg op. Ik kijk hem na. Op het kruispunt achter het station staan de wandelrouteaanduidingen. Rechts van me, hogerop, staat een stenen zuil. Ik steek mijn gewonde hand door het hengsel van de rugzak en sjor hem op mijn rug. Met mijn hand tegen mijn borst loop ik in de richting van de zuil. De wind neemt toe naarmate ik stijg en strengen haar slaan gemeen tegen mijn gezicht. Als ik ernaast sta, zie ik, zo ver ik kan kijken, kale bergtoppen, groene hellingen met schaduwvlekken van jagende wolken en zandkleurige wandelpaden. Het dak van de wereld. Ik krijg zin om te zingen, maar als ik mijn mond open, beneemt de wind mij de adem. In plaats daarvan spreid ik mijn armen uit in een innige omhelzing van de ruimte en adem diep de frisse lucht in. Mijn borst zwelt op. Mijn armen worden gedragen. Mijn benen staan stevig op de aarde. Ik lijk te groeien. 'Ik heb me bedacht,' zegt een stem achter me. Met zijn handen in zijn zakken, kijkt de man me met ietwat toegeknepen ogen aan. Voor het eerst zie ik dat zijn ogen een bijna doorschijnend grijze kleur hebben. 'Ik loop met jou mee naar beneden.' Mijn hart slaat een slag over en wil op hol slaan, als het opeens hard bonkt en het tempo vertraagt. Door een toenemende druk op mijn borst lijkt het alsof ik vacuüm wordt gezogen. Als ik zo naar beneden moet wandelen, gaat het door me heen, dan hijg ik na een paar minuten als een oud postpaard. En wat als…? De gedachte stokt alsof zij op een afgrond stuit. Ik kijk hem recht in zijn ogen en schud mijn hoofd. 'Ik loop liever alleen.' Hij knippert met zijn ogen en kijkt me verbaasd aan. 'Oh, Mylady weet wat ze wil.' 'Ik zal netjes achter je lopen,' vervolgt hij. 'Dan kan ik van je billen genieten. Heb je een voorkeur voor drie passen of liever tien?' Zijn toon is serieus en hoewel ik een glimlach niet kan onderdrukken, houdt de druk op mijn borst aan. 'Toe?' zegt hij, terwijl zijn wenkbrauwen dansen. 'Ben je doof: ik wil alleen lopen!' Ik loop om hem heen en begin aan de afdaling. 'Oké. Oké. Ook goed,' roept hij. Voor me glijdt een langgerekte schaduw langzaam over de bergweide en maakt plaats voor de zon. Terwijl ik afdaal, neemt de wind af. Warmte omhult me en het wordt stil. Zo stil dat het motorgezoem van de kabelbaan en het piepen van de katrollen bijna oorverdovend klinken. Ik stap door in een verende beweging. Plotseling hoor ik ook iets anders. Een regelmatige kraak. Zou …?
|