Homepage  Stroomarchief  Verhalentop2003  Barbara Joy  Beoordeling BSN

Tussen eb en vloed - Barbara Joy

Mijn lichaam trilt van gespannen verwachting als ik de weg naar de duinen insla. De geur van bloeiende brem en meidoorn waait me tegemoet. Ik ga langzamer fietsen en adem de geur in. In het heldere licht van de middagzon is alles even krachtig en verlangend als ikzelf; de sloot langs de boerderij waarop het zonlicht weerkaatst, het frisse groen van de bomen en velden met jong graan en het wit van de bloeiende appelboom dat scherp afsteekt tegen de strakblauwe lucht. Alles vloeit samen tot een groot, heerlijk gevoel van leven met een ongekende intensiteit. Het lijkt wel alsof ik boven mezelf uitstijg; hoger dan de kerktoren, hoger dan de vuurtoren op het duin. Het is bijna teveel om te bevatten.
Opeens word ik bang dat hij er niet zal zijn. Ik duw de angst weg. Rob is een man van zijn woord. Het moet wel heel raar lopen wil hij niet komen. Zeker nu ik gezegd heb dat ik hem spreken wil.
Als ik bij het parkeerterrein aankom, ontdek ik al snel zijn auto tussen de voornamelijk Duitse wagens. Ieder jaar opnieuw weten toeristen dit dorpje bij de duinen te vinden. Als een zwerm vliegende mieren strijken ze neer om pas aan het eind van de zomer weer weg te gaan.
Gejaagd klim ik de stenen trap op en buiten adem kom ik boven op het duin aan. Het is hoog water en behoorlijk druk op het smalle strand. Mijn ogen vliegen over de figuurtjes beneden. Dan ontdek ik Rob. In één oogopslag herken ik zijn grote gestalte, zijn manier van bewegen, de lijn van z'n schouders en de houding van zijn hoofd.
M'n hart gaat tekeer en opnieuw ben ik me sterk bewust van mezelf en mijn omgeving; van de zilte wind, de warmte van de zon en de weidsheid van de zee en lucht die vandaag een eenheid lijken te vormen. Natuurlijk ga ik het hem zeggen. Hij moet het immers weten. Het is ook zijn kind dat nog verborgen in mij groeit.
Ik kijk naar hem. Samen met Remy graaft hij een kuil. Tessa staat ernaast en geeft zo te zien aanwijzingen.
Dan kijkt hij naar boven en steekt z'n arm op. Uitbundig zwaai ik terug en geneer me op hetzelfde moment voor mijn overdreven enthousiasme. Snel kijk ik om me heen. Gelukkig; geen bekenden. Alleen een dikke man met een rode pet die op een bankje hijgend op adem zit te komen. Hij neemt me grijnzend op. Ik recht m'n rug en glimlach terug; vandaag kan het me niets schelen dat ik me belachelijk maak, het kan me zelfs niets schelen dat iemand kan zien wat ik voor Rob voel.
Ik haal diep adem en loop de houten trap af die verderop helemaal onder het zand bedolven is. Halverwege komt die angst weer op me vallen. Zonet wist ik nog precies hoe ik het hem ging zeggen, maar nu weet ik niet meer wat ik van dit gesprek verwacht; de zorgvuldig bedachte mogelijkheden lijken opeens onmogelijkheden en alle gerepeteerde zinnen zijn zomaar verdwenen. Ik weet alleen dat ik dicht bij hem wil zijn.
De kinderen begroeten me hartelijk en gaan in de kuil spelen. Ik leg mijn badlaken naast die van Rob. Zijn blik doet me besluiten om mijn jurk aan te houden. Ik merk dat mijn handen trillen als ik het zand van de handdoek veeg en ga zitten.
Van opzij neem ik hem op. Eigenlijk is hij niet knap te noemen, maar hij heeft een bijzondere uitstraling die zowel zacht als mannelijk is. Misschien is het juist wel die schijnbare tegenstelling die me zo aantrekt in hem. Een sterk lichaam waarin een zachtmoedige geest huist. Het is bijna niet te doen om hem in z'n boxershort te zien. Mijn ogen worden steeds naar zijn donkere borsthaar getrokken. Als hij maar niet gaat liggen… Ik durf niet langer naar hem te kijken.
'Rob, ik moet je iets zeggen. Tot nu toe hadden we alles altijd onder controle, maar nu is er iets gebeurd waar ik niet op rekende. Ik heb de hele week lopen denken en denken, maar alle gedachten lopen dood. Ik weet niet meer wat ik moet doen, want wat ik voor jou voel is zo intens, zo allesoverheersend dat het, dat het me…'
…een beetje beangstigt?' vult hij aan.
Ja, denk ik. Maar het is ingewikkelder. Ik ben bang om uit te spreken wat me zo blij en tegelijk ongerust maakt, omdat dat je misschien gaat zeggen dat het niet kan en ik onder ogen moet zien wat nu nog verzwegen is. Zwijgend klamp ik me vast aan zijn stem. Op zijn bedachtzame manier gaat hij verder, zorgvuldig de woorden kiezend.
'Ik weet wat je bedoelt. Ik voel precies hetzelfde. Je beheerst mijn denken en doen. Als jij in mijn buurt ben, krijgen gewone dingen een ongewone intensiteit en is het net alsof ik pas echt ga leven. Het verlangen naar jou is zo sterk dat het me bang maakt dingen te doen die ik niet wil. Het is met me op de loop gegaan Chantal. Ik ken mezelf niet meer.'
Zijn stem klinkt schor en hij schraapt z'n keel.
'Wat wij voor elkaar voelen, of beter gezegd, wat wij gedaan hebben, had nooit mogen gebeuren. Het is onmogelijk. We… moeten ermee stoppen. We moeten verstandig zijn en niet vergeten dat we allebei getrouwd zijn.'
'Heb je er spijt van?' zeg ik aarzelend.
'Nee dat is het niet. Voordat ik jou leerde kennen wist ik niet wat het inhoudt om iemand zo intens lief te hebben. Samen zijn we over grenzen gegaan die voor mijn gevoel niet bestonden en hebben we gebieden ontdekt die anders onbekend waren gebleven, maar ook verboden terrein waren. Begrijp me niet verkeerd; het waren heel bijzondere ervaringen die ik niet had willen missen. Als ik bij jou ben voel ik me heerlijk, zo… of ik dan pas compleet ben. Het zou fantastisch kunnen zijn als ik niet met zoveel banden vastzit aan Katja. Maar ik voel me ook verbonden met jou, en dat maakt het zo moeilijk. Ik kan het niet verdragen om je verdriet te doen.'
Hij zwijgt en kijkt naar Tessa en Remy die een zandkasteel bouwen. Tessa schept de helft van het zand naast het emmertje, maar gaat net zo lang door tot het vol is. Dan giet Remy water erbij en kiept het zorgvuldig om op een van de hoeken van de muur die het kasteel beschermt. Telkens als er een golf komt, stroomt het water de slotgracht in waardoor deze breder en breder wordt.
'Kon ik mijn leven maar overdoen, maar dan samen met jou,' zegt hij.
Hij zucht en kijkt over zee.
Ik laat telkens een beetje zand door m'n hand glijden en probeer m'n gedachten te ordenen. Ik hoor de wanhoop in z'n stem, hij kan niets voor me verbergen, daarvoor ken ik hem te goed. Hij zit verankerd in de diepste lagen van m'n ziel op een plaats waar ik hem zelf uitnodigde.
'Katja en ik…, we hebben samen al een heel leven opgebouwd. We hebben kinderen, een zaak en eigen huis. Zij kan er niets aan doen dat ik verliefd werd. Op een bepaalde manier hou ik nog steeds van haar, ook al is dit heel anders dan wat ik voor jou voel. Maar ik kan mijn vrouw en kinderen de ellende van een scheiding niet aandoen. Ik moet er niet aan denken om Remy en Tessa alleen in het weekend te zien.'
'Ik begrijp het, je hoeft het niet uit te leggen.'
In gedachten zie ik Katja voor me. Het is nooit de bedoeling geweest om Rob van haar af te pakken. Integendeel. Ik veroordeelde het altijd wanneer mensen vreemd gingen. Tot ik de strijd verloor en het mij zelf overkwam. 
Remy komt aansjokken.
'Papa mag ik een ijsje?'
Rob zoekt z'n portemonnee en roept naar Tessa of ze er ook een wil. Ze komt snel aandribbelen, bang om iets belangrijks te missen. 'Wil jij het zelf gaan kopen?' vraagt hij aan Remy. 'Kijk hier heb je twee euro. Geef dat maar aan die meneer daar.'
'En dan zeg ik dat ik twee raketten wil.'
'Precies.'
Trots stapt hij naar het strandpaviljoen met Tessa in zijn kielzog. Hij is natuurlijk ook al groot; bijna vijf.
Rob kijkt zijn kinderen na tot ze boven aan de trap zijn.
'Er zijn mensen die van hun leven een puinhoop maken en op de fundamenten van verdriet een nieuw bestaan kunnen opbouwen. Ik kan dat niet. Ik zou het altijd met me meedragen. Ik kan ze toch geen scheiding aandoen omdat ik het gevoel heb nu pas de vrouw gevonden te hebben die ik onbewust altijd gezocht heb?'
Voor het eerst kijkt hij me recht aan. Zijn meestal ondoorgrondelijke ogen staan zo wanhopig dat ik hem heel dicht tegen me aan wil drukken. Als dat verdriet maar weggaat dat in zijn stem doorklinkt. Het verlangen om hem te troosten is zo sterk dat ik mijn zelfbeheersing niet vertrouw.
'Weet je hoeveel moeite het me kost om je niet even aan te raken?' zeg ik met vreemd hoge stem.
'Ja, dat bedoel ik nou. Ik zou zo met je weg willen lopen, alles achterlaten alleen maar om bij jou te kunnen zijn. De verleiding is af en toe zo groot dat ik bang ben dat ik het niet meer de baas kan blijven.'
Hij ziet er zo kwetsbaar uit, zo terneergeslagen dat ik een moment de vreemde gewaarwording heb dat ik de macht bezit om deze pijn weg te nemen; dat ik het onvermijdelijke kan keren door de tijd tegen te houden. Ik hoef alleen maar mijn armen om hem heen te slaan en alles zal vanzelf goed komen.
Zijn houding drukt zoveel verslagenheid uit dat ik niets liever wil dan hem helpen om zijn beslissing makkelijker te maken. Ook al betekent dit, dat ik hem niet kan vertellen van ons kind. God, waar haal ik de moed vandaan? Mijn stem klinkt geforceerd.
'Als je zou kiezen voor ons, voor mij, zou dat je veranderen in iemand die mij vreemd is. Je zou niet de man meer kunnen zijn van wie ik zo veel ben gaan houden. Ik begrijp wel dat je voor Katja kiest, dat is ook het beste wat je kunt doen, denk ik, alleen… ik weet niet of ik zoiets zou kunnen opbrengen, of ik nog verder wil met Dennis. Ik ben bang dat ik niet tevreden zal kunnen zijn met minder, ik bedoel… nu ik weet hoe het tussen mensen kan zijn.'
'Dennis wil jou niet kwijt. Daar ben ik van overtuigd. Hij draagt je op handen. Ik weet niet wat jij nog voor hem voelt maar… Jullie hebben geen kinderen, dat maakt het natuurlijk wel wat makkelijker.'
'Ja, Dennis wil geen kinderen.'
Het is alsof ik op het randje van een hoge klif balanceer. Vanaf deze plek overzie ik de hele wereld. Het geluk is bijna tastbaar. Ik hoef mijn hand maar uit te strekken om het te grijpen, maar ik val. Een val waar geen einde aan lijkt te komen. Ik zoek houvast in het zand en knijp zo hard dat mijn handen er pijn van doen, toch wil mijn hoofd niet helder worden. Boven de plaats waar een nieuw leventje zich nog maar net ingenesteld heeft, wil zich nu een ongekend hevige pijn vastzetten, een pijn die ik niet wil, maar waar ik kennelijk net zo weinig over te zeggen heb als het verlangen naar de man die ik los moet laten. Ik weet absoluut niet hoe het verder moet.
Opeens begrijp ik waarom die intensiteit van onze liefde me zo beangstigde. Het is niet de angst om de controle te verliezen, maar het besef van mijn afhankelijkheid die me kwetsbaar maakt. Intuïtief weet ik dat ik niet meer zonder hem kan. Het nieuwe leven in mij maakt me nog kwetsbaarder en dit besef verdrijft voor een groot deel het blije gevoel en de dwaze trots die ik daarnet nog voelde.
'Ik ben blij dat je het begrijpt,' zegt hij. 'Het is beter zo en zal ons leven weer overzichtelijk maken. Hoe moeilijk het ook is.'
'Ja, misschien wel. Misschien gek, maar ergens heb ik altijd geweten dat het zo zou lopen. Net zoals ik meteen wist dat wij voor elkaar bestemd waren. Maar als er zoiets als een god bestaat of voorbestemming, waarom hebben wij elkaar dan niet eerder ontmoet?'
Ik hoor mijn stem breken en Rob wendt zijn hoofd af.
'Ik weet het niet meisje. Het enige wat ik weet is dat ik niet zo egoïstisch kan zijn om te kiezen voor mijn eigen geluk ten koste van anderen. Het spijt me…'
'Nee, zeg niet dat het je spijt. Juist je beschermingsdrang, zorgzaamheid en plichtsgevoel maken dat ik je zo lief vind. Ik herken dat wel. Zelf voel ik me ook altijd verantwoordelijk voor het geluk van de mensen in mijn omgeving.'
Ik probeer diep en rustig te ademen in de hoop dat het de pijn zal verjagen die naar binnen wil kruipen. Het is duidelijk. Ik moet hem loslaten. Ik weet alleen nog niet hoe.
Rob gaat verder. 'Ja. We moeten de mooie momenten vasthouden en niet laten bezoedelen door spijt. Na alles wat er tussen ons gebeurd is, kunnen we alleen niet meer als gewone vrienden met elkaar omgaan. Ik weet dat ik anders een keer opnieuw mijn zelfbeheersing zal verliezen. Dit is een afscheid; al heb ik nog geen idee hoe het verder moet. Ik denk niet dat ik het aan Katja vertel; het zou me zeker opluchten maar zij zou er niets mee opschieten. Het is denk ik beter als niemand het weet. We zullen moeten leren leven met een geheim verdriet. Het gemis en het verlangen zullen de prijs zijn voor het geluk.'
Waarschijnlijk ziet hij de paniek in mijn ogen nu hij uitspreekt wat ik niet durf te denken, want zijn hand zoekt de mijne en streelt hem zachtjes. Het verlangen naar troost roept de herinnering op aan het geborgen gevoel dat ik altijd kreeg wanneer ik dicht tegen hem aangekropen, met mijn hoofd op zijn warme, sterke borst lag. Het lukt me nooit, het is nu al te moeilijk.
Ik concentreer me op de meeuwen die boven de branding cirkelen. Hun vleugels worden beschenen door de zon waardoor ze witter lijken dan ze zijn. Ongewenste tranen vervormen ze tot rare witte vlekken die scherp afsteken tegen het oneindige blauw van de lucht. Ik kijk weg, naar de vage streep van de horizon. Dan buigt Rob zich naar me toe en veegt de tranen behoedzaam weg. Afstand bestaat opeens niet meer, de wereld om ons heen bestaat niet meer. Zo sterk als op dit moment heb ik me nog niet eerder verbonden gevoeld. Zelfs niet op die avond een paar weken geleden. Toen was er zoveel begeerte geweest dat we alle voorzichtigheid verloren. Nu zou ik mijn leven geven om hem gelukkig te zien. Deze bijzondere band kan alleen met geweld verbroken worden; door mezelf meer pijn te doen dan ik kan verdragen, besef ik.
Rob is zo dichtbij dat ik z'n door de zon verwarmde huid ruik. Ik zou hem blindelings herkennen aan zijn opwindende geur. Voorzichtig, tastend zoekt hij mijn mond. Ik proef het zout van mijn tranen op zijn lippen. De aanraking is licht als een lentewind, maar heeft de kracht van een orkaan. M'n hart, ziel en iedere vezel van mijn lichaam worden één hunkering. Ik wil nog maar een ding. De tijd stilzetten en voor altijd opgaan in hem. Alles in me komt in opstand; ik zou willen schreeuwen dat ik niet zonder hem kan, dat ik dit kindje zo graag wil houden en dat de pijn te groot is.
'Kijk papa, ik kreeg ook nog centjes terug.'
Remy ploft tussen ons in en vindt het blijkbaar niet vreemd dat zijn papa en tante elkaar kusten. Waarschijnlijk heeft hij het al die tijd geweten; kinderen voelen die dingen feilloos aan hoe goed we ook altijd ons best deden om het te verbergen. Ik ben blij dat ik die donkere zonnebril bij me heb. Mijn handen beven hinderlijk als ik een zakdoekje pak en mijn neus snuit.
Remy kijkt me nieuwsgierig aan zoals alleen kinderen dat kunnen.
'Ben jij verkouden?'
'Ja knul, een beetje en daarom ga ik, denk ik maar naar huis. Doe je straks de groetjes aan mama?'
Ik woel even door zijn haar. Dezelfde krullen als Rob, maar dan een tintje lichter. In een reflex leg ik mijn hand op mijn buik.
Moediger dan ik me voel loop ik naar Tessa en geef haar een dikke kus. Ze slaat haar armpjes om m'n nek.
'Je mag nie weg. Je moet eers nog met me semmen.'
'Nu niet, een ander keertje goed? Ik vind het nog een beetje te koud. Pas op lieverd, je ijsje smelt.'
'Ik vin jou lief.'
'Ik jou ook.'
Opnieuw is daar die pijn nu ik besef dat ik Tessa ook zal teleurstellen, morgen, volgende week of volgend jaar. Ik ben niet lief. Ik ben degene die haar vader ongelukkig maakt. Hoe dan ook. Kon ik het maar uitleggen. Het is het bedrog van de jeugd dat de wereld mooier maakt dan hij is. Ze zal het begrijpen voordat ze volwassen wordt. Ik benijd haar. Nog levend in een wereld vol wonderen, onder de bescherming van Rob. Dat moet zo lang mogelijk zo blijven. Het geeft me kracht. Ik duw mijn gezicht in Tessa's haar. Ze ruikt naar babyzeep, zonnebrandolie en shampoo. En naar de geur van onschuld. Met tegenzin maak ik haar armpjes los en kom ik overeind. Grote ogen vol vertrouwen lachen me toe.
'Dag Tessa.'
Ik bijt met kracht op mijn onderlip die maar niet ophouden wil met trillen en zwaai zo lang mogelijk naar haar.
Ik zie Rob nergens als ik mijn handdoek uitklop en opvouw. Dan zie ik hem staan. Bij de waterkant. Een gebroken man met hangende schouders. Ik moet weg, weg van Rob voordat ik het niet langer tegen kan houden en dingen doe waar ik later spijt van krijg.
Met iedere stap voelt mijn hart kouder, zwaarder. Mijn leven en toekomst, ik laat het achter me. Het voelt zo tegennatuurlijk. Ik ben het niet die hier loopt, dat kan niet. Iets van mij blijft achter in hem, voor altijd.
De trap lijkt langer en hoger dan daarstraks. Als een robot zet ik mijn voeten één voor één op de zanderige treden. Ik wil dit niet, ik wil terug naar beneden, huilen, schuilen, weglopen; alles liever dan de pijn die boven aan de trap op me wacht.

Tussen eb en vloed © Barbara Joy

Homepage  Stroomarchief  Verhalentop2003  Barbara Joy  Beoordeling BSN