Homepage  Stroomarchief  Verhalentop2005  Barbara Joy  Beoordeling BSN

Verborgen rituelen - Barbara Joy

'Dan maar niet,' zeg ik tegen de onwillige schroef van de holle plint. Steunend op de lage vensterbank hijs ik mezelf overeind en kijk de babykamer rond. Ja, Rob zou tevreden zijn. En waarschijnlijk ook trots op me. 'Was ik maar zo sterk als jij,' zei hij nog de dag voor zijn dood.
Niet aan denken nu. Ik leg mijn handen op mijn buik, tastend naar dat bundeltje levenskracht. Een deel van jou leeft nog, Rob. Hier, onder mijn gezwollen borsten die nog steeds hunkeren naar jouw aanraking.
Het kindje beweegt, draait zich naar mijn handen toe alsof het zoekt naar contact. Het wil zo graag leven Rob, kon jij het ook maar voelen nu, dan zou je er vast anders over denken.
Er hangt nog steeds een verflucht, ook al staat het raam wijd open. De bladeren van de kastanjebomen hangen er lusteloos bij. Het is zo'n zwoele, windstille dag waarop je de herfst al ruikt. Typisch september. Rob's verjaardagsmaand.
Kom op, omkleden. Mam zal zo wel komen.
Ik trek een zwart T-shirtjurkje aan en knoop voor de spiegel een kleurige bandana om mijn buik. Zeker vanaf de zijkant is goed te zien dat ik zwanger ben. Ik trek de doek weg, aarzel even en doe hem weer om. Ik hoef het niet te verbergen, zolang maar niemand weet wie de vader is.
Als ik lippenstift opbreng, hoor ik mijn moeder binnenkomen. 'Ik ben zo klaar,' roep ik in de richting van de hal.
'Doe maar rustig aan hoor, ik ben een beetje vroeg,' roept ze terug.
'Je kon zeker niet wachten hé?' zeg ik als ik naar haar toe loop. 'Je zal toch echt nog drie maanden geduld moeten hebben voordat je oma wordt.'
Een rol spelen, dingen verbergen, daar ben ik goed in geworden.
We lopen het stukje naar het winkelcentrum. Mam schijnt geen last te hebben van het drukkende weer, ze kijkt stralend om zich heen en neemt me zo nu en dan aandachtig op.
'Leuk, die gekleurde doek,' zegt ze. 'Zoiets zag je in onze tijd niet. Stom eigenlijk, want waarom zou je niet trots mogen zijn op je buik?'
Ik knik en forceer een glimlach.
Haar gezicht betrekt. Even lijkt ze iets te willen zeggen, dan kijkt ze van me weg.
In de babyspeciaalzaak werken we het lijstje van de kraamzorg af. De kleertjes voor pasgeborenen zijn allemaal even schattig, het is dan ook moeilijk kiezen. Mam wil veel meer kopen dan nodig is en staat erop dat ik dat dure velours boxpakje van haar aanneem.
'Ze denken hier vast dat ik een tweeling krijg,' zeg ik als we met een tas vol kleertjes de zaak uitlopen.
'Dat kan me niets schelen,' lacht ze. 'Zullen we onszelf dan ook maar verwennen? Ik lust wel een ijsje, zo'n feestelijke sorbet met vruchten en slagroom, jij ook?'
'Alleen als ik mag trakteren,' stem ik toe.
Het terras van de ijssalon is vol, maar binnen zijn nog tafels vrij. We gaan bij het raam zitten en bekijken de menukaart.
'Het is hier zelfbediening,' zegt mijn moeder.
'Ik haal het wel. Welke wil je hebben?'
'Deze,' wijst ze, 'met alles d'r op en d'r aan.'
Ik loop naar de toonbank en bestel twee sorbets als ik achter me opeens een bekend stemmetje hoor. 
'Mag er ook slagroom op, mama?'
Als verstijfd blijf ik staan. Vanuit m'n ooghoeken zie ik Katja aankomen, de kinderen lopen voor haar uit. Remy ziet me als eerste, bijna direct gevolgd door Tessa. Met grote ogen staren ze me aan. Afwachtend, niet-begrijpend. Ik ruik Tessa's vertrouwde Zwitsalgeur. Remy's krullen zijn vochtig en daardoor donkerder. Precies Rob. God, wat lijkt hij op zijn vader. Zeker nu, met die geschrokken blik. Kon ik maar… Ik hoef mijn armen maar uit te steken en ik zou ze kunnen aanraken, optillen, knuffelen, troosten.
Katja ziet me nu ook, haar ogen vliegen over m'n buik en weer naar m'n gezicht.
'Ze wist niet dat ik het gehouden heb,' jaagt het door me heen als ze haar hand voor haar mond slaat en achteruit deinst.
'Mijn god,' kreunt ze terwijl ze wit wegtrekt.
Zo heb ik haar nog nooit gezien. Kon ik die pijn maar wegnemen. Zeggen dat het me spijt. Uitleggen waarom ik zijn baby niet kon laten weghalen zoals ze van me eiste.
Ze staart me aan, zwijgend. Haar stille verwijt is nog pijnlijker dan de woorden die ze me die dag door de telefoon toeschreeuwde. 'Rob is dood. Hij is voor de trein gesprongen. Omdat jij zwanger bent. Van hem! Hoe kón je zoiets doen? Verdomme Angela, je was mijn beste vriendin. Dacht je soms dat je Rob daarmee kreeg? Dat kind mag niet geboren worden, hoor je me. Dat kan niet. Je moet het weg laten halen. Dat is het wel het minste wat je nog kunt doen. Niemand mag weten wat jullie gedaan hebben. Dat kan ik er niet bij hebben.'
Pas nu voel ik de volle omvang van haar woorden. Het is alsof de grond onder me wegzakt en ik moet me aan de toonbank vastgrijpen om niet te vallen.
'Tante An-se-la?' hoor ik Tessa aarzelend zeggen.
Katja komt in beweging, ze grijpt Tessa en Remy bij hun hand en trekt ze naar de uitgang.
'Je vergeet de ijsjes, mama,' roept Remy terwijl hij zich wil losrukken en me zo lang mogelijk aankijkt.
Links, rechts, dwing ik mijn benen. De afstand naar ons tafeltje lijkt drie keer zo lang.
'Kind toch, je ziet lijkbleek.'
Mijn moeder springt op om een glas water te halen en stoot daarbij tegen de tafel die blijft wiebelen, draaien, net als de muren.
'Hier langzaam opdrinken,' gebiedt ze. 'Kleine slokjes, goed zo.'
Het tafelblad biedt steun aan mijn krachteloze armen. Ik luister naar haar stem en voel me langzaam rustiger worden.
'Het is niet alleen je zwangerschap hè?' vraagt ze fluisterend. 'Ik zag wat er met jou en Katja gebeurde. Rob is de vader, is het niet?'
Ik voel het bloed in mijn gezicht terugkomen.
Ze pakt mijn hand en streelt hem. 'Zo keek je als kind ook als je iets gedaan had wat niet mocht. Maak het jezelf nou niet moeilijker dan nodig is, kindje. Ik weet het immers al lang. Ik hoefde jullie maar samen te zien om het te weten.'
Ik voel me leeg en tegelijk opgelucht. 'Vind je het niet erg dan?' zeg ik zonder haar aan te kijken.
'Ik had het graag anders gezien, dat is waar. Voor jou en ook voor Katja en de kinderen, maar soms gebeuren die dingen nu eenmaal.' Ze zucht. 'Ik maak me zorgen om je meisje. Je hield echt van hem hè?'
'Ja, hij was mijn grote liefde. Het was niet meer tegen te houden. We vonden allebei dat het niet kon en besloten dat het voorbij moest zijn, maar toen was het al te laat en daarom is hij nu dood.'
'Maar dat is jouw schuld toch niet?'
'O ja. Ik ben schuldig aan alles. Aan zijn dood, aan het verdriet van Katja en de kinderen. Mijn scheiding. Als ik sterker was geweest, was dit allemaal niet gebeurd.'
Ze geeft me haar zakdoek. Hij ruikt naar vroeger. Kon ik nog maar even dat kind van toen zijn, veilig en geborgen in de overtuiging dat mama mijn pijn en verdriet kon wegtoveren. Ik vouw de zakdoek open en verberg mijn gezicht erin.
'Luister eens. Jullie deden het samen en hij heeft zelf besloten om een einde aan zijn leven te maken. Daar mag jij je niet schuldig over voelen, hoor je me?'
'Ik weet het niet mam. Toen ik hem vertelde dat ik zwanger was, drong hij op een abortus aan. Dat is ook bijna gebeurd. Ik zei je dat ik ziek was, maar de dag dat hij begraven werd, was ik in een zo'n kliniek.'
'Kind toch… Zoiets kon hij toch niet van je verlangen. Ik begrijp het niet. Hij was gek op kinderen. Hij zei het vast in z'n eerste schrik, dat kan niet anders.'
'Dat wil ik ook graag geloven, maar soms weet ik niets meer zeker. Ik kan niet eens bevatten dat hij er niet meer is. Soms denk ik dat hij gewoon binnen kan komen lopen. Ik weet dat hij dood is, maar ik voel het niet. Er is alleen die constante, doffe pijn met af en toe van die pieken. Vorige week zag ik hoe de zon door de regenwolken brak en er een regenboog verscheen. Vroeger kon zoiets me ontroeren, maar nu deed het me niets. Het is net alsof alles buiten me om gebeurt. Ik vind het verschrikkelijk mam, maar ik voel me zelfs niet verbonden met mijn kindje.'
In haar ogen zie ik niet de afwijzing of het onbegrip waar ik zo bang voor was, maar een pijn die dieper gaat dan medeleven. 'Misschien moet je proberen om zijn dood een plaatsje te geven, pas dan zal er weer ruimte komen voor gevoel.'
Een zwaar opgemaakt meisje komt met twee sorbets onze kant op. 'Ik dacht ik breng ze maar, want ze stonden al helemaal te smelten.'

De krant van 18 september ligt opengeslagen voor me, maar behalve de datum dringt er niets tot me door. Vandaag zou Rob veertig worden. De dag waarvoor we samen nog zoveel plannen hadden gemaakt. Ik wil naar hem toe.
De hele week denk ik erover om naar zijn graf te gaan, maar ik durf niet. Vandaag is dat onmogelijk. In gedachten zie ik Katja bij zijn graf staan met Tessa aan de hand en Remy misschien ook; Remy die zich maanden terug opeens te groot voelde voor een handje en zijn stappen probeerde aan te passen aan die van Rob. Een tekening voor papa en zelfgeplukte bloemetjes op de koude aarde. Of zouden ze zijn graf ingeplant hebben? En een steen, heeft hij een steen? Ik weet het niet. Ik maak geen deel meer uit van hun leven, ik heb mezelf buitengesloten. 
Katja zal hem ook missen vandaag. Maar zij zal getroost worden. Beklaagd. Zij zal haar verdriet kunnen uiten, delen. Verdomme, ik ben jaloers. Jaloers op haar verdriet.
De onrust waar ik vanmorgen wakker mee werd, is verstikkend. Ik moet naar buiten, een stuk fietsen, ergens naar toe waar ik adem kan halen.
Zonet scheen de zon nog, nu trekt de lucht dicht. Ik fiets zo hard ik kan op weg naar nergens, weg van dat beklemmende gevoel. Als ik me concentreer op het ritme van de trappers hoef ik niet te denken, niet te voelen. Ik tel de rondjes van mijn voeten tot veertig en hou er dan mee op. Het begint harder te waaien, de wind en ik, verder is er niks.
Een zeilschip blaast drie lange stoten voor de brug, nu pas zie ik dat ik langs het kanaal fiets, niet ver van het station. Aan de overkant van het kanaal lopen de bovenleidingen van de trein, de rails liggen achter een dijk waarop vlierbessen en meidoorns staan. Daarboven jagende wolken in verschillende tinten grijs.
'Je moet zijn dood een plaatsje geven,' zei mam. Ze heeft gelijk, ik moet er niet voor weglopen.
Gehaast, omdat ik weet dat ik straks misschien niet meer durf, zet ik mijn fiets bij het station en loop ik naar het eind van het perron. Vanaf hier zie ik de meidoorns waarachter Rob de eerste trein opwachtte.
Ik ben buiten adem, mijn hart jaagt het bloed als een razende door mijn lijf. Zou ons kind iets merken van mijn onrust? Zou het al verdriet kunnen voelen? Ik leg mijn vlakke handen op mijn buik en probeer me op hem of haar te concentreren. Stil maar kleintje, jij kon er niets aan doen, het is jouw schuld niet.
Ik kijk om me heen, ieder detail lijkt ineens belangrijk. De rails die afbuigen naar rechts, het brui- ne gras dat tussen de bielzen groeit. De scherpe, zwarte kiezelstenen. Een gele vlinder die in de richting van de meidoorn fladdert. De vertrekkende trein kan daar nog niet veel vaart gehad hebben. Rob heeft alle tijd gehad om rustig op de rails te gaan liggen. Of liet je je voorover vallen?
De meidoorns beginnen al bruin te worden en hangen vol met rode bessen. Toen moeten ze nog fris groen geweest zijn. Dit was dus het laatste wat je zag. Of hield je je ogen dicht, gespitst op het geluid van de naderende trein? Wat ging er in je om, dat laatste moment? Was je bang of zo wanhopig dat je naar het einde verlangde? Dacht je aan mij? Ik zal het nooit weten.
'Nu blijf je in ieder geval mijn zielsmaatje. Ik moet er niet aan denken dat ik je helemaal kwijt zou raken,' zei je toen we besloten te stoppen, 'want dat zou ik niet kunnen verdragen.' Nou ik ook niet, Rob, ik kan het ook niet verdragen. Dat moet je toch geweten hebben? Het was wel makkelijk zo hè, je kon niet kiezen, zei je. Niet zo egoïstisch zijn om je eigen geluk te grijpen ten koste van anderen. Maar Remy en Tessa hebben nu ook geen vader meer. En dit kindje ook niet.
Voorbij de bocht doemen de lichten van een trein op en voor ik het weet, is hij naast me. Het snerpende geluid van remmende wielen, het ijzer op ijzer, de dodelijke kracht van zoveel metaal, het jaagt me opeens angst aan. Weg moet ik, weg van deze onheilsplek. Met een arm om mijn buik geslagen, hol ik het perron af, langs mensen met koffers en rugzakken, kinderen met een hond en een ouder echtpaar dat geschrokken opzij gaat als ze me zien aankomen. Zonder om me heen te kijken, fiets ik in een ruk door naar het bos bij het strand. Mijn beenspieren protesteren, eerst in mijn bovenbenen, dan in mijn kuiten. De pijn is welkom, alles beter dan de ondraaglijke onrust.
In het bos zet ik mijn fiets tegen de eerste de beste dikke boom. Godzijdank is er niemand te zien. De wind rukt aan de takken van de bomen, rusteloze bomen. Ik keer ze de rug toe en loop in de richting van het strand. Naar de plek waar ik hem vertelde dat ik zwanger was.
De planten langs het pad zijn uitgebloeid en de randen van de eikenbladeren beginnen al te verkleuren naar een treurig bruin. Nog even en ze zullen vallen. Kon ik het maar tegenhouden, als de bladeren verteerd zijn, zullen ook de tastbare herinneringen aan de zomer dat Rob nog leefde, verdwenen zijn. Ik zoek een nog gaaf en groen blad en stop hem voorzichtig in mijn zak.
Het is maar een klein stukje naar de duinen, over een pad met woekerende bramenstruiken. De meeste bramen zijn eraf, enkel op moeilijk te bereiken plekken zitten nog vruchten. De mooiste.
Het duingras golft in de wind. Ik klim het duin op en trek mijn zomerjack strakker om me heen. Rechts beneden me is de duinpan waar Rob en ik zaten, die laatste keer. De laatste dag van zijn leven. Ik zie de schok weer door zijn lichaam trekken, de verslagenheid die bijna zichtbaar op zijn schouders ligt als ik hem vertel dat ik zwanger ben.
'Nee hè. Weet je het zeker?'
Ik knik. 'Het moet die laatste keer gebeurd zijn, toen we besloten te stoppen.'
Hij kijkt me aan met een blik die zo vol pijn is dat ik mijn adem voel stokken.
'Dit kan niet, dit mag niet. Je moet het laten weghalen.'
De woorden vallen als een regen van ijs over me heen. Ik voel de bijtende kou opnieuw en steek mijn handen diep in mijn zakken.
Zijn onrust gaat over in paniek. Ik zie het gebeuren, maar voel me machteloos. Het is de subtiele verandering in zijn houding, de manier waarop hij z'n rug iets naar me toedraait die maakt dat ik me buitengesloten voel.
'Nu is alles voorbij,' zegt hij hees. 'Ik kan Katja niet in de steek laten, maar ook niet zonder jou. Ik heb geen idee hoe het verder moet, Angela.'
Ik voel de diepte van zijn wanhoop, maar ben niet meer in staat hem te troosten. Ik ben zijn verlangen maar tevens de oorzaak van zijn radeloosheid geworden. Mijn aanrakingen, mijn troostende woorden, alles wat ik nu doe of zeg zal zijn pijn alleen maar vergroten. We zijn elkaar kwijt, net nu we elkaar meer dan ooit nodig hebben.
Ik heb mezelf beloofd om Rob nooit meer op een intieme manier aan te raken, toch schuif ik naar hem toe en ga wijdbeens achter hem zitten. Ik sla mijn armen om hem heen en trek hem tegen me aan. Hij laat het toe, maar het neemt de spanning in z'n schouders niet weg. Dan buig ik me voorover en kus hem zachtjes in zijn nek, op z'n haar, zoals je dat bij een kind doet.
In stilte schreeuw ik om zijn nabijheid, maar ik kan niets uitbrengen, kon ik maar huilen. 
Hij maakt zich los en draait zich om. Gaat gehurkt voor me zitten en legt zijn handen op mijn buik.
'Engeltje, bengeltje toch. Waar zijn we in godsnaam mee bezig geweest?'
Zwijgend haal ik mijn schouders op. Ik ben misselijk. Misselijk en bang.
'Laten we maar naar huis gaan, ik weet het ook niet meer, Rob.'
Hij loopt naast me, hier op het pad; ik zie hem weer gaan. Alle kracht lijkt uit dat grote lichaam te zijn weggevloeid. Hij is niet langer de Rob die ik ken.
De doffe pijn zwelt aan. Het straalt vanuit m'n borst tot in mijn vingertoppen, langs zenuwbanen die voelen als openliggende wonden.
Langzaam loop ik naar beneden, zo dicht mogelijk naar de zee. Op enkele meeuwen na is het strand verlaten, er hangt een verlorenheid die ik wel prettig vind. De eindeloze watermassa rolt naar me toe, deinend en brekend in wit schuim dat druppeltjes in mijn gezicht spat. Ik strek mijn armen uit en zuig mijn longen vol prikkelende lucht. De golven komen en gaan, onafgebroken, in een oeroud ritme. Steeds een stukje hoger het strand op. Zo ging het met Rob ook. Steeds een stukje verder. Tot hij me volledig overspoelde en ik niet meer zonder hem kon. 
Boven zee pakken donkere onweerskoppen zich samen. De wind zwelt aan. In de verte zie ik de eerste bliksemschicht. Het is alsof de wereld geschud wordt door een woedende hand.
Ik verlang opeens naar de regen. Naar de volgende bliksemschicht die de grijze lucht doorklieft en mijn pantser breekt, een donder die zich vloekend naar me uitrolt en een regen die kletterend neerkomt en mijn huid striemt.
Ik laat me op het harde zand zakken, in kleermakerszit, sla mijn armen om mijn buik en wieg mezelf, van voor naar achter, minutenlang tot ik merk dat ik mezelf niet meer kan troosten.
Dan schrijf ik z'n naam in het zand. Iedere lijn en krul snijdt door me heen. Maar het is niet genoeg. Ik moet iets doen waarmee ik afscheid van hem kan nemen. Iets wat die pijn naar buiten dwingt.
Van zand maak ik een sculptuur van zijn onderlijf. Ik werk nauwkeurig, of mijn leven ervan afhangt; eerst zijn bovenbenen, dan zijn buik die zo verleidelijk kon golven als ik hem aanraakte, zijn diepliggende navel waar het puntje van mijn tong precies in paste en tenslotte zijn geslachtsdelen. Precies zoals hij was wanneer hij naar me verlangde. Krachtig en kwetsbaar tegelijk.
Strelend laat ik mijn vingertoppen over de welvingen gaan terwijl ik de zee in de gaten houd die steeds dichterbij komt. Elke vezel in mijn lichaam, iedere gespannen zenuw, schreeuwt om ontlading van een pijn die nu heel dicht tegen mijn huid aan ligt.
'Hoe kon je dit doen Rob? Was het zo erg? Ik wil je graag begrijpen, maar ik mis je zo.'
Mijn schreeuwen wordt overstemd door de wind en de golven, maar ik ben er van overtuigd dat hij me horen kan. 'Wilde je ons kindje echt niet? Of was je in paniek? Ik kan ook niet zonder jou. Wil je soms dat ik naar je toe kom?'
De witte uitlopers van de golven tasten als gretige vingers naar zijn naam, beetje bij beetje beginnen ze de letters te overspoelen. Voorgoed uit te wissen. Dan bereikt de zee zijn lichaam. Aan de kant van zijn buik begint het zand in te zakken, ik moet hem loslaten en me overgeven aan die dwingende pijn. Met iedere aanrollende golf beukt hij door mijn lijf. Met ieder beetje zand dat wegspoelt, voel ik hoe ik van hem losgescheurd wordt. De snikken die diep vanuit mijn lichaam komen, banen zich met geweld een weg naar buiten. Het is geen gewoon huilen meer, het zijn dierlijke kreten die overgaan in hoesten en braken.
Ik kruip achteruit, ga op het zachte zand zitten en staar naar de plek die bij iedere golf egaler wordt. Het kalmerende ritme voert me mee terwijl de pijn langzaam wegebt. 
Als de eerste regendruppels vallen, blijf ik zitten. Te leeg en te moe om me te verroeren. Ik voel het zand onder mijn billen, de wind op mijn natte huid en proef het zout op mijn lippen. Ik maak deel uit van een groter geheel. Rob ook. Ik voel zijn troostende nabijheid en weet opeens zeker dat hij ook van ons kindje houdt. 

Verborgen rituelen © Barbara Joy

Homepage  Stroomarchief  Verhalentop2005  Barbara Joy  Beoordeling BSN