‘Vorm en inhoud zijn één’ – dat is een voor de poëzielezer bekend adagium, eens aangedragen door de Tachtigers. Er wordt zowel iets feitelijks mee bedoeld (‘je kunt vorm en inhoud niet scheiden, wie met de vorm rommelt heeft ook weinig te vertellen’) als een uitgangspunt mee weergegeven: ‘vorm en inhoud zouden één moeten zijn’. Wat er gebeurt als de dichter dat voor elkaar krijgt, wordt overtuigend gedemonstreerd in deze drie gedichten van Hetty Vink. De criticus kan opmerken dat alle elementen van Herfstsonate cliché-matig zijn: een ‘zee van bladeren’ die ‘ruist’, ‘weemoed om wat nooit opnieuw zal zijn’ , maar iedere lezer zal toch worden meegevoerd door de taalmuziek, van het begin, met de ruisende bladerzee, tot aan de drie sublieme slotregels. Klank en metrum maken onlosmakelijk deel uit van de inhoud, er is geen onderscheid te maken tussen ‘wat bedoeld wordt’ en wat er staat. Een gedicht als dit maakt ook duidelijk dat het sonnet (van het Italiaanse ‘sonetto’) een klinkdicht is, een tekst die bijna gezongen kan worden. Perfect is ook de aanzet van de chute, met Maar toch ..., aangevend dat er een wending van de inhoud is te verwachten. Dat is dan ook zo: de kwatrijnen worden beheerst door de gedachte die ‘terneergeslagen’ omlaag dwarrelt, weemoed zonder meer, terwijl in de terzinen de toon doorklinkt van ‘de kleuren van een warm doorleven’. De weemoed is hier muzikaal geworden en daarin zit de troost. Erg mooi. Maar één bezwaar van de criticus kan niet worden weersproken: wie met zoveel verve demonstreert dat ze het sonnet aankan, moet het spel ook volgens de klassieke regels spelen ... En die regels schrijven voor dat in de kwatrijnen maar twee rijmklanken mogen voorkomen: abba/abba of aabb/aabb, met een voorkeur voor abba, de opzet die de dichteres ook heeft gekozen. Het effect daarvan is dat bij de chute ook de klank duidelijker verandert, en dat het geheel dus muzikaal sterker wordt. De regel is hard: wie sonnetten schrijft, mag zich er eigenlijk niet aan onttrekken. Dat kan ook over Puzzel worden opgemerkt: het schema abba zou in het tweede kwatrijn moeten worden voortgezet. Maar ook hier is de chute inhoudelijk overtuigend (‘puzzel gelegd, klaar’ tegenover ‘stukken door elkaar, opnieuw beginnen’), ook hier klinkt de tekst bij hardop lezen goed, zij het iets minder warm en muzikaal dan bij Herfstsonate, door de wat triviale toon van het eerste terzine (Je lacht me toe... Wat ik doorstaan heb, schijn je niet te weten) en van dit gedicht kan onmogelijk gezegd worden dat er clichés worden opgediend. Integendeel: de inhoud is bijzonder, door de suggestie van een stevig relatieconflict achter het beeld van de puzzelstukjes. Dit gaat over heel veel, en het gedicht verschraalt dan ook niet bij herlezing. Gebroken licht, geen sonnet maar een gedicht van drie kwatrijnen, is een bespiegelende tekst, waarin de eerste regel Wij leven in gebroken licht wordt toegelicht. Dat zou wat droogjes cerebraal kunnen worden, maar ook hier geeft het zuivere taalgevoel van de auteur de doorslag. Een tikkeltje geforceerd zijn de zinnen Zo tinten kleuren onze dagen en het is ontstaan/ waar na de nacht de zon opgaat. De laatste formulering wijst op rijmnood: er moest aangesloten worden bij ‘dageraad’ en toen kwam er een mededeling die op twee manieren triviaal is: de zon komt na de nacht, jawel, en: er is pas licht als de zon er is. Tja. Dat neemt niet weg dat ook hier de combinatie van vorm (metrum en klank, het beeld van het licht) en inhoud (wij kunnen het zuivere licht niet aan, moeten het doen met gebroken licht) een zeer overtuigende eenheid heeft opgeleverd. En ook dit vers wint bij herlezing; iedere lezer kan zo zijn eigen gedachten hebben bij wat er met ‘gebroken licht’ bedoeld kan zijn. Heel goede poëzie van een sterk talent
Februari 2008 - Hans ter Mors
|