|
|
Ieder mens heeft het recht om zijn eigen fouten te maken.’ Jeroen stopte net een hap van zijn boterham met hagelslag in zijn mond. ‘Sterker nog, iedereen moet zijn eigen fouten maken.’ Anna keek hem uitdagend aan. ‘Tot op zeker hoogte ga ik daarin mee,’ antwoordde hij. ‘Maar als iemand op het punt staat om een heroïnenaald in zijn arm te zetten. Een actie die je leven totaal kan, correctie, totaal zal verwoesten dan vind ik dat je iemand moet proberen tegen te houden.’ Een hageltje viel van zijn lip weer terug op zijn bord. Anna kauwde op een stukje van haar mueslibol. Achttien keer kauwde ze elke hap. ‘Tel je elke hap mee?’ had hij in het begin van hun relatie gevraagd. ‘Op een gegeven moment weet je lichaam wat achttien keer is,’ had ze geantwoord. Elke keer als hij meetelde, zelfs na vijf jaar deed hij dat nog af en toe, kauwde ze exact achttien keer. ‘Natuurlijk moet je iemand vertellen dat een spuit heroïne misschien niet het verstandigste is om te doen, maar je kan iemand niet dwingen.’ ‘Als jij het was, zou ik je opsluiten. Tot je bij zinnen bent gekomen.’ Hij keek naar haar handen. Haar nagels kort met rode nagellak, haar slanke vingers waarmee ze nog steeds elke ochtend hebberig zijn ochtenderectie pakte. ‘En ga je me nu ook opsluiten als ik op de fiets naar mijn werk ga?’ Ze keek hem uitdagend aan. Hij dacht aan het gesprek gisteravond in bed: ‘Het gaat vannacht sneeuwen. Ik denk dat je morgen beter met de bus naar het werk kan gaan.’ Ze had hem aangekeken met die overbekende blik van, dat maak ik zelf wel uit waarna ze hem verleidde tot een korte maar hevige vrijpartij. ‘Je moet het zelf weten,’ zei hij nu en zette zijn bordje in de vaatwasser. ‘Ik ga met de bus,’ zei Anna. ‘Ja, kijk maar niet zo verbaasd, ik luister soms echt wel naar je. Bovendien heb ik slecht geslapen dus met de bus naar het werk in dit pestweer klinkt best aantrekkelijk’ Hij glimlachte, kuste haar op het moedervlekje op haar oorlelletje en streelde met zijn hand over de korte blonde haren. Ze rook bloemig, naar haar parfum. ‘Wil je het wel even noteren in je notitieboekje. Anna heeft vandaag naar me geluisterd.’ Ze keek hem lachend aan.
Met een kop koffie in zijn hand liep Jeroen naar zijn werkkamer. Hij was aan het laatste hoofdstuk van zijn thriller beland. Nu moest hij de beslissing nemen of Kathleen Charley zou neerschieten of dat er toch een redder in nood zou komen die Charley, een beetje het sukkeltje van het verhaal, zou komen redden. Al vanaf hoofdstuk een liep hij met dit vraagstuk in zijn hoofd. Hij werd altijd geroemd om zijn verassende eindes. ‘Ik begrijp het niet,’ zei Charley. ‘Je hoeft het ook niet te begrijpen.’ Kathleen liep naar de boekenkast… Jeroen keek naar de boekenkast achter zijn bureau en liet zijn ogen over de kaften van de boeken glijden. Zijn oog bleef hangen op de bruine kaft van een boek dat hij van Anna had gekregen. Hij had het nog steeds niet gelezen. Als hij bezig was met het schrijven van een nieuw boek slokte dit alle tijd op en stond de rest van het leven op pauze. Kathleen liep naar de boekenkast, trok Oorlog en vrede van Tolstoj van de plank en stak haar hand achter de rij met boeken. ‘Je hoeft het niet te begrijpen. Je weet gewoon te veel dingen van mij en daarom moet je sterven’ Charley keek in de loop van een revolver. Het geluid van het spannen van de haan en het draaien van de cilinder doorbrak de ijzige stilte. Dit gebeurt niet echt, dacht hij. Ik zit in een slechte film, een boze droom, ik word zo wakker. Kathleen nam een stap naar voren. Hij keek recht in de loop. Smeken. Hij zou kunnen smeken, maar daar was ze niet gevoelig voor, dat wist hij. Wist hij dat echt? Hij dacht dat hij haar kende maar niets bleek minder waar. Jeroen nam een slok van zijn koffie en leunde achterover. Hij las de laatste regels hardop terug. Als Charley op het laatste moment werd gered dan was dat te voorspelbaar. Maar, aan de andere kant, zijn lezers verwachten dat hij iets onvoorspelbaars zou doen en Charley zou laten sterven. Dus als hij echt onvoorspelbaar wilde zijn moest hij toch Charley laten redden. Hij typte nog een paar zinnen en las het hele stuk opnieuw terug. Nog niet helemaal tevreden leunde hij achterover en sloot zijn ogen om na te denken. Het snerpende geluid van de deurbel haalde hem uit zijn concentratie. Anna vroeg hem al maanden die te repareren. ‘Die bel klinkt als een hond die veertig jaar lang sigaren heeft gerookt en op zijn staart wordt getrapt,’ zei ze steeds. Hij liep naar het raam en keek naar beneden. Voor de deur stonden twee agenten. Wat heb ik misdaan, was zijn eerste gedachte. Hij had zijn verkeersboetes toch netjes betaald? De een was mager met een bleek gelaat, bij de ander puilde zijn buik over zijn broekriem, de knoopjes van zijn overhemd stonden strak als een elastiek op een katapult. Hij had een snor. Zo een die aan de uiteinden omkrulde. Ze keken ernstig, niet alsof ze een arrestatie kwamen verrichten. Ze keken meer alsof ze… Uit een reflex deed Jeroen een stap naar achteren. Hij greep naar zijn keel die hem de adem ontnam. Nee, schreeuwde hij inwendig. Nee. Hij dacht aan de laatste kus vanmorgen. ‘Werk ze,’ had hij gezegd. Ze zwaaide nog terwijl ze aan het eind van de straat de hoek omsloeg. Door zijn opmerking ging ze met de bus. Was de bus verongelukt of was ze overreden toen ze de bus uitstapte. Met zijn tong gleed hij over zijn droge lippen. Hij dacht aan die van haar. Opnieuw het snerpende geluid van de deurbel. Hij wilde naar beneden lopen maar zijn voeten weigerden dienst. Het voelde alsof hij naar de rand van een zelf gegraven kuil moest lopen voor zijn executie. Ik wil het niet weten. Zijn gedachten schoten heen en weer als een balletje in een flipperkast. Ik wil het wel weten. Ik wil het niet weten. Hij ademde in en hield zijn adem even vast in een poging zichzelf tot bedaren te brengen. Ik wil het wel weten. Met twee treden tegelijk rende hij de trap af en opende de voordeur. Hij keek recht in het gezicht van de snor. ‘Goedemorgen, bent u Jeroen…’ Zijn blik boog naar beneden naar het papier in zijn hand. ‘van Rijn?’ ‘Ja,’ antwoordde Jeroen. Zijn stem klonk als een hoge piep in de verte. Hij keek naar de schoenen van de agent, voelde zich als een verdachte die stond te wachten op zijn vonnis in de rechtbank. Te bang om de mannen aan te kijken zette hij zich schrap voor wat komen ging. Wat was er gebeurd met zijn mooie Anna? ‘Bent u de eigenaar van een blauwe Volkswagen Golf met kenteken KK-34-ZD?’ De schoenen staarden hem aan, twee zwarte ogen in de witte sneeuw. Het was al een tijdje geleden dat ze een poetsbeurt hadden gehad. Jeroen knikte, omdat hij zijn stem niet vertrouwde, en liet zijn ogen van de schoenen naar de overkant van de straat glijden. Daar stond zijn auto, de blauwe kleur alleen zichtbaar op de plekken waar geen sneeuw lag. De snor volgde zijn blik. ‘Mooi. U geeft dus toe dat dit uw auto is.’ Een frons trok in Jeroens voorhoofd. Wat wilden deze mannen? ‘Ja,’ zei hij. Zijn stem piepte weer. Hij schraapte zijn keel. ‘Dat is inderdaad mijn auto.’ Het lukte hem zijn stem normaal te laten klinken. ‘Uw auto is gisteren gebruikt bij een afrekening.’ ‘Wat? Ik weet van niks, ik…’ ‘Rustig maar meneer. We weten dat u het niet was. De auto werd bestuurd door een vrouw.’ Jeroens mond viel open. Een vrouw met zijn auto? Afrekening? ‘Dit moet een vergissing zijn. Alleen mijn vriendin en ik hebben een sleutel.’ ‘Hoe heet uw vriendin?’ Hij zuchtte. In elk roddelblad hadden ze wel twintig keer kunnen lezen hoe ze heette. ‘Anna Boersma,’ zei hij. ‘Maar u denkt toch niet dat…’ ‘Woont zij ook hier?’ ‘Ja.’ Het ongeduld in zijn stem nam toe. ‘Al vier jaar.’ ‘Hmmm.’ De snor bladerde door zijn papieren. ‘Heeft u een foto van haar?’ Jeroens mond viel open. ‘Er is toch niet iets met haar gebeurd?’ De beelden die eerder in zijn hoofd zaten kwamen terug. ‘Niet dat wij weten.’ De magere sprak voor het eerst. Zijn stem was lijzig, ijlde na in je hoofd. Een walm slechte adem deed Jeroen een stukje achteruitdeinzen. ‘We zouden het op prijs stellen als u meegaat naar het bureau om wat vragen te beantwoorden.’ ‘Ben ik dat verplicht?’ ‘Nee, u mag weigeren, maar dan kan het zijn dat we over een paar uur of morgen op de stoep staan met een gerechtelijk bevel.’ De snor keek hem indringend aan. ‘En dan moet u wel mee.’ ‘Laat me even mijn jas pakken.’ Hij draaide zich om en liep naar binnen. Dit gebeurt niet echt, dacht hij. Ik zit in een slechte film. Op zijn werkkamer liep hij naar zijn computer en keek naar de blinkende cursor die zenuwachtig knipperend stond te wachten of Charley zou sterven of niet. Met zijn duim en wijsvinger drukte hij op Cmd S om vervolgens de laptop dicht te slaan en zijn telefoon in zijn achterzak te stoppen. In de slaapkamer keek hij naar het onopgemaakte bed. Hij dacht aan het vrijen gisteravond. Hoe hij daarna als een blok in slaap was gevallen en toen hij wakker werd om vijf uur ’s ochtends ze niet meer naast hem lag. Ze was naar de logeerkamer gegaan, iets wat ze wel vaker deed als hij snurkte. Met een snelle beweging trok hij het dekbed recht, pakte haar kussen op en duwde zijn neus ertegen, de bloemige geur wond hem altijd op. Was hun relatie niet teveel gericht op het lichamelijke, het seksuele, vroeg hij zich wel eens af. Netjes schikte hij de kussens op het dekbed en pakte zijn jas van het kledingrek. Bij het teruglopen keek hij op zijn telefoon naar de Whatsapp om te controleren wanneer Anna voor het laatst had gekeken. Hij zou haar kunnen appen.
De verhoorkamer had witte muren en een raam met vitrage met daarachter tralies. In de vensterbank stond een plant, meer dood dan levend en in het midden stond een tafel met een formicablad en metalen poten. Aan beide zijden een stoel die er niet comfortabel uitzag. ‘Gaat u zitten,’ zei de magere agent en pakte uit de hoek nog een stoel. ‘Wilt u koffie of iets anders? Jeroen schudde nee, koffie nemen betekende dat het nog wel even kon gaan duren en hij wilde dat dit zo snel mogelijk weer voorbij was. Beide mannen gingen aan de andere kant van de tafel zitten. In het witte tafelblad was gekrast: een davidster, het woordje KUT in hoofdletters en AJA. De dader had niet genoeg tijd gehad om de X er ook nog bij te schrijven. Waarmee had iemand dit er überhaupt ingekrast? Je kwam hier toch niet zomaar binnen met een mes in je zak? De snor sloeg een notitieblok open op een nog niet beschreven bladzijde en drukte meermalen op de bovenkant van zijn pen. ‘Goed,’ zei hij en schreef de datum linksboven op het papier. ‘Meneer van Rijn. Wat is uw geboortedatum?’ ‘27 maart 1977.’ Zijn stem was nog steeds niet zo standvastig als hij wilde maar hij piepte gelukkig niet meer. ‘Uw vriendin heet Anna Boersma?’ ‘Ja, dat klopt.’ Hij staarde naar het AJA. De ontbrekende letter irriteerde hem. ‘Wat voor werk doet ze?’ ‘Op kantoor.’ En wat doet ze op dat kantoor?’ “Gewoon kantoorwerk.’ Anna sprak nooit over haar werk realiseerde hij zich. ‘En waar is dat kantoor?’ ‘In Amsterdam.’ ‘Waar in Amsterdam?’ De snor zuchtte terwijl hij de klemtoon op het woordje waar legde. Jeroen haalde zijn schouders op. ‘Weet ik niet.’ De snor irriteerde hem. ‘Is dit uw vriendin?’ De magere hield een foto omhoog met daarop een vrouw en profile, met lang, bruin haar. Jeroen wilde al zeggen dat dit Anna niet was tot zijn oog viel op haar oorlel. De moedervlek loerde hem aan als de loop van een pistool waarmee je niets anders kon doen dan erin kijken. Hij vergat adem te halen en zat als bevroren op de houten stoel. ‘Meneer van Rijn.’ De geur uit de mond van de magere agent bereikte, precies op het moment dat hij weer begon te ademen, zijn neusgaten. In een klap was hij weer terug in het hier en nu. ‘Anna heeft blond haar,’ zei hij terwijl in zijn hoofd zijn fantasie, waar hij zo om geroemd werd als schrijver, op hol sloeg. ‘Haren kunnen geverfd worden,’ wierp de snor tegen. ‘En kort haar. Anna heeft kort haar,’ vulde hij aan. ‘Met een pruik kan iemand er heel anders uitzien.’ De magere boog een stukje voorover. Jeroen hield zijn hand voor zijn mond en neus en dacht aan die ene keer dat Anna dronken was geweest in het begin van hun relatie. Ze had een vreemde taal gesproken in haar slaap. Toen hij de volgende ochtend ernaar vroeg had ze gekscherend gezegd, ‘ik ben een Russische spion, maar niet verder vertellen hoor.’ Hij had er nooit meer aan gedacht. Tot nu. ‘Meneer van Rijn?’ De snor klonk ongeduldig. ‘Ze heeft wel iets weg van Anna. Maar dat is alles’ Hij keek naar het bruine rondje op haar oor. Hoeveel mensen hadden precies op die plek een moedervlek? Met een resoluut gebaar schoof hij de foto over de tafel weer in de richting van de agenten waarop zij elkaar even aankeken. ‘We zijn zo terug,’ knikte de snor vriendelijk en liep richting de deur met de magere in zijn kielzog. In zijn eentje zittend aan de tafel vroeg hij zich af wat hij hier deed. Hoe lang ging dit duren? Een rilling schoof langzaam van beneden naar boven over zijn ruggengraat en verspreidde zich over zijn beide schouders. Het was koud in deze kale ruimte. Zat hij hier wel alleen als getuige of verdachten ze hem ergens van? Ze hadden hem niet zijn rechten voorgelezen. U heeft het recht om te zwijgen. Alles dat u zegt kan en zal tegen u gebruikt worden. Was dat in Nederland ook zo of had hij gewoon teveel Amerikaanse films gekeken? Was het Anna op die foto? Hij zou haar kunnen appen maar ze hield er niet van gestoord te worden tijdens haar werk. Wat voor werk deed ze? Had hij maar een mes. Hij stond op en liep naar het raam met de tralies en schoof de vitrage een stukje opzij. Tegen de inkijk? Voor de gezelligheid? Moest Charley sterven? Te veel vragen. Te weinig antwoorden. ‘Sorry. Let maar niet op mij.’ Jeroen draaide zich om en keek naar de deuropening waar een schoonmaakster, met een van kleur verschoten schort, het was ooit roze geweest, de ruimte binnen kwam lopen. Om haar hoofd had ze een roze hoofddoek geknoopt en op haar lippen zat felrode lippenstift. De blauwe oogschaduw en de rode wangen maakten het plaatje af. ‘Ik ben zo weer weg, hoor.’ Bij het laatste woord keek ze Jeroen met open mond aan. ‘U bent Jeroen van Rijn. Bent u het echt?’ ‘Ja,’ antwoordde hij. ‘Ik ben het echt.’ Hij keek weg omdat het kleurenpalet hem verblinde. ‘Oh, wat enig. Mijn vriendinnen geloven het nooit dat ik u ontmoet heb. Ik heb al uw boeken gelezen.’ Haar onvervalste Amsterdamse accent schetterde door de ruimte. Zijn zintuigen werden mishandeld en hij probeerde zich af te sluiten voor deze marteling. ‘Vindt u het goed als ik een selfie met u maak? Anders geloven mijn vriendinnen het nooit.’ Jeroen probeerde nee te zeggen, hij wist dat zijn hoofd op Facebook of Instagram terecht zou komen, maar de vrouw had haar telefoon al uit de zak van haar schort gehaald en kwam naast hem staan. Ze rook naar lavendel. De weeïge toiletverfrisserlucht maakte hem misselijk, maar hij glimlachte en keek in de camera. Altijd blijven lachen zei zijn literair agent. Chagrijnig kijken maakt het alleen maar erger. Zo had hij zich vijf jaar geleden door zijn scheiding heen gelachen. Van Rijn ruilt vrouw in voor jonger en knapper exemplaar. Bestsellerauteur dumpt vrouw. ‘Bedankt.’ Ze sloeg met haar hand op zijn schouder - Jeroen haatte het als wildvreemden hem zomaar aanraakten - en kneep er hard in. Een pijnscheut trok als een bliksemflits door zijn nek. Haar handen waren net zo sterk als dat ze rook. ‘Ik zou het wel op prijs stellen als u er niet bij vertelt dat deze foto op het politiebureau is gemaakt,’ zei hij en nam een stap naar achteren om van haar hand verlost te zijn. ‘Nee, natuurlijk doe ik dat niet. Ik ben geen paparazzi.’ ‘U moet weten dat ik hier ben als getuige en niet als verdachte.’ De vrouw keek naar de foto op haar telefoon en glimlachte tevreden. Nadat ze haar telefoon weer in haar schort had laten glijden pakte ze een schoonmaakdoekje en wreef losjes over de letters in de tafel. Jeroen vroeg zich af hoeveel bacteriën zich in de loop van de jaren in de krassen hadden genesteld. Hoeveel schuldige en onschuldige mensen hadden aan deze tafel gezeten en hadden hun handen over de letters in het blad laten gaan? ‘Heeft u iets scherps, een mes ofzo?’ Hij kon de neiging niet weerstaan. De vrouw reikte in haar schort, haalde er een zakmes uit en gaf het aan hem. Ze deed alsof het de normaalste zaak van de wereld was. Met de nagel van zijn duim trok hij het mes uit zijn rode houder en duwde met kracht het lemmet in het tafelblad. Eerst een schuine streep van linksboven naar rechtsonder en toen haaks erop de andere streep. Voldaan keek hij naar de X. Het voelde net als wanneer hij een boek af had. De gedachte dat het klaar was, dat als hij op dat moment zou sterven, het goed was, want het verhaal was voltooid. ‘Ik wacht met smart op uw nieuwe boek. Hoe gaat het heten en waar gaat het dit keer over?’ De vrouw knipoogde alsof ze na die foto de beste vrienden waren en hij haar alles kon vertellen. ‘Ik zal het aan niemand vertellen,’ voegde ze eraan toe. ‘Het gaat over een vrouw die een dubbelleven leidt en over haar man die daar pas heel laat achter komt.’ Hij glimlachte. ‘Het heet Verraad.’ Ze pakte het mes van hem aan en borg het op, net als haar schoonmaakdoekje. Jeroen ging weer zitten aan de tafel en keek tevreden naar de X. Met zijn hand wreef hij over de schouder waar de vrouw hem net had geknepen. Het deed nog steeds pijn. ‘Ik zal u de foto van ons samen sturen. Dan heeft u hem ook,’ De vrouw liep naar de deur en Jeroen keek even hoe ze stond stuntelen om het karretje met schoonmaakspullen door de deur te krijgen. Hij wilde opstaan om haar te helpen maar voelde zich draaierig worden en voordat hij zich hersteld had, was de vrouw al verdwenen. In zijn broekzak trilde zijn telefoon. Hij haalde hem eruit en klikte op het kleine fotootje om zijn Whatsapp te openen. Nu de foto groot was zag hij dat het de foto was van hem met de poetsvrouw. Hoe kwam zij aan zijn telefoonnummer? Hij probeerde te focussen op de tekst die eronder stond en met zijn vingers zoomde hij in op de foto. Zijn glimlach was die van een boer met kiespijn. Haar lach was triomfantelijk, van oor tot oor, met achter hen de tralies van het raam duidelijk zichtbaar. Hij zoomde verder in. Hij had nog steeds moeite met focussen en wreef in zijn ogen om zijn zicht helderder te krijgen. De tekst eronder kon hij nu lezen: Ieder mens heeft het recht om zijn eigen fouten te maken. Jeroen voelde zich draaierig worden, een niet onprettig gevoel maakte zich van hem meester, een gevoel dat het goed was. Hij was eruit, zijn hoofdpersonage zou sterven.
|