Homepage  Stroomarchief  Verhalentop2003  Dirk Keijzer  Beoordeling BSN

Slivovitsj - Dirk Keijzer

Mijn stage bij de aftandse Joegoslavische fabriek dreigt tot een volslagen farce te worden. Voor het bedrijf zelf heb ik geen tijd meer; het nachtleven neemt me volledig in beslag. Mijn vriend en leidsman Jovan is overigens geen haar beter, hij is zelfs de man die me op dit heilloze spoor heeft gezet. In de kleine uurtjes gaat hij bij zijn ouders slapen terwijl ik naar mijn gastenkamer in de fabriek wankel. Daar heb ik rust tot kwart voor zes. Dan barst precies op de minuut de luidspreker naast mijn venster los in blijmoedig socialistisch gezang om Tito's montere arbeidsleger binnen de poort te lokken. Eenmaal binnen maakt Jovan zich dan los van de montere massa en meldt zich punktueel bij zijn bureau. Zodra de anderen daar in een werkhouding zitten sluipt hij naar mijn kamer, strekt zich op het tweede bed en we slapen voort. Decadent kapitalistenzoon en kritisch socialist elkaar meeslepend naar het hellend vlak.
Het leek zo mooi. Stage bij een wagonfabriek in Kraljevo. Op technisch gebied valt daar voor een TH student weinig te leren. Daar ging het ook niet om. Het punt is dat je twee maanden ingebed tussen de Serviërs leeft en dat is prachtig. Je hebt er onder-dak, een werkkring en sociale contacten. De gasthe-ren geven zich moeite. Dat wilde ik. Ik wilde alles weten over het dagelijks leven van de Serven. Over het communistische systeem zoals de arbeiders dat ervaren. Want Tito is een origineel. Voor hem geen wereldrevolutie. Russen en kapitalisten bestaan niet voor hem; zijn eigen zandbak is hem genoeg. Daar speelt hij. En de arbeiders spelen er de baas. Nu al. Getuige oproepen in de krant: "Gevraagd een directeur. Solliciteren bij de arbeidersraad." Dezelfde raad die de over verdeling van de bedrijfswinst beslist. "Dat zal daar mooi toegaan.", smaalt Holland. Het Westen praat. Zij doen!
Mijn professor keek aanvankelijk sceptisch: "Een wagenfabriek in Joegoslavië? Wat denk je daarvan te leren?"
Nadat hij me had aangehoord gaf hij toe: "Er is weinig vóór, er is niets tegen, dus ga je gang. Toch wil ik een gedegen stagerapport waaruit blijkt dat je iets hebt opgestoken. We doen hier niet aan pretstages. Maak er iets van!"
De Joegoslaven weten heel goed wat er wel en niet van te maken valt. Voor mijn technische uitgroei is er de bedrijfsingenieur. Een beetje beschaamd geeft hij zijn inleiding: "Dit is een oude fabriek met versleten machines en inplaats van vaklieden heb ik verklede boeren en huisvrouwen. Improvisatie na de oorlog."
Goed, ik kan dat begrijpen. "Blijft de vraag: Wat kan ik hier als stagiair doen?" "Rustig aan doen. Wat later opstaan. Een boek lezen. Servisch leren als je zin hebt. Een brief schrijven. Een enkele keer je neus laten zien. Vooral niet te vaak." Hij heeft weinig te bieden en hij geneert zich. Dan is dit het juiste moment om hem een tweede kans te geven. Hij kan zijn gezicht redden met compenserende actie:
"Zijn er misschien andere, specifiek Servische industrieën in de buurt? Ik zou het prachtig vinden als U een excursie voor me kon organiseren. Dan kom ik technisch toch aan mijn trekken." De vraag overvalt hem. Een excursie? Voor een stagiair? Hij moet aan het idee wennen. Toch zie ik in zijn ogen een plan ontkiemen. Hij lacht nog onzeker. Goed: hij zal een voelhorentje uitsteken.
De volgende dag brengt hij me in kennis met een medestagiair. Jovan is hier in Kraljevo geboren en getogen, hij spreekt Duits, is ook student en hij moet mij invoeren in het gezelschapsleven van de stad. In de kring van studenten, fabrieksleiding en andere notabelen. Kortom, hij is de mij van bedrijfs-wege Toegevoegde Vriend voor sociale inbedding.
Jovan blijkt voor die rol geknipt. Hij heeft veel vrienden. Die hebben zusters. Allemaal hebben ze ouders. En binnen enkele weken heb ik een druk society-leven. Ik moet praten met studenten, drinken met oud-partisanen en dansen met de meisjes. Jovan introduceert, coacht en speelt mee. Met overgave. Toch is er tijd voor discussie over de mens, de student en andere onderwerpen van eeuwigheids-waarde.
"Je studeert voor accountant, Jovan. Is dat niet saai?"
"Erg saai. Helaas voor mij het enige vak dat overblijft. Eigenlijk wilde ik literatuur, journalistiek of filosofie studeren. Al die richtingen zijn voor mij taboe want ik kom uit een verkeerd nest."
"Wat krijgen we nou? Je hebt me verteld dat je vader architect is en je moeder Frans gestudeerd heeft. Respectabele mensen, dunkt me."
"Helemaal fout. Het zijn intellectuelen oude stijl. Met zulke ouders maak ik een politiek verdachte indruk in dit arbeidersparadijs. Ik ben besmet. Voor mij dus geen opleiding tot opinievormer; ik mag alleen een vak zonder politieke inhoud studeren."
"En daarom loop je hier stage voor accountant?""Bij de administratie. Niet echt leuk. Ook voor mij hebben ze geen werk. Oogluikend wordt me toegestaan om te lezen. De hele dag. Soms kan ik wegslippen; een collegaatje dekt me als ik gezocht word. Want het is hier oppassen voor de partijsecretaris. Voor je het weet sta je als contra-revolutionair te boek."
"Mijn eerste dag hier ben ik voorgesteld aan een secretaris Delic."
"Kameraad Delic, het politiek geweten van ons bedrijf."
"De politieke secretaris dus; dat maakt hem interessant. Hij kent alleen Servisch en dat leidt tot onhandige stiltes. Hij vult die op met grinniken."
"Een miezerig, ongeletterd mannetje. Toch kan hij schrijven. Hij schrijft mijn politiek dossier. En het jouwe."
"Wat zeg je? Mijn politiek dossier? Wie zal daar ooit iets mee doen?"
"Dat weet alleen het systeem. Je hoort bij deze fabriek. De administratie stuurt hem een map met jouw naam. Hij is jouw politiek begeleider en moet gegevens toevoegen. Dat doet hij. Het waartoe is zijn probleem niet."
"Wat weet die man van mijn politieke inzichten; ik ken ze zelf nauwelijks."
"Hij klampt iedereen aan die met je omgaat."
"Aha. Hoe heb jij me afgeschilderd, Jovan?"
"Als een naïef laat-kapitalist."
"Weet ik wat dat is en wil ik zo te boek staan?"
"Ik wil je ook wel afbeelden als ontluikend bewonderaar van Tito."
"Doe je best en verdien er voor jezelf een wit voetje mee."
Drie begeleiders waken over mijn geestelijk heil. Voor mijn lichamelijk welzijn staat één man borg; de huismeester. De baas in het gastenhuis. Van het begin af aan is onze verhouding stroef. Misschien is hij allergisch voor mijn Duits want de nazi's hebben hier lelijk huisgehouden. Ik op mijn beurt erger me aan zijn vieze vetleren pet die hij zelfs binnenshuis op houdt. Kortom; het klikt niet tussen ons. Op een avond verbrui ik het definitief. Ik kom in een zorgeloos-wazige stemming thuis, neem een douche en laat de badkamer als een Waddenzee achter. Ter attentie huismeester. Die wenst me geen goede morgen. Nooit meer. We schuifelen zwijgend langs elkaar heen.
Ik word dus comfortabel omringd door verzorgers op technisch, sociaal, politiek en lichamelijk terrein. Men verwacht dat ik daar een dankbaar gebruik van zal maken. Hoe smeed ik iets leerrijks van deze stage? De professor wil een verslag; het wordt tijd dat ik daarmee begin. Laat ik starten met een hoofdstuk techniek; dat ligt dicht bij huis.
Niemand zal een technisch stagiair beletten om in de fabriek rond te kijken. Dat levert altijd weer een verrassing op. Dit keer bij de reparatie van goederenwagons. De zomers in dit land zijn heet en droog. Zo droog dat de kwasten uit de wandplanken vallen en de zijkanten als Emmenthaler kaas achterlaten. Magere vrouwtjes met zwarte hoofd-doekjes moeten er weer gave wanden van maken. Met boor en bezemsteel gaan ze het kaasvlak te lijf. De kwastgaten worden uitgeboord tot standaard en van de bezemsteel worden schijfjes afgezaagd; een onverbloemde salamitactiek. Dan lijmen ze de damschijfjes in de gaten. Een pot verf en de wagon is als nieuw. Eenvoudig. Nooit gezien. Geniaal. Derde wereld technologie. Iets voor mijn verslag. De score is één paragraaf voor het hoofdstuk tech-niek. Daar blijft het voorlopig bij. Alle aanleiding om een tweede hoofdstuk te openen: Arbeiders-zelfbestuur. Hoe kiezen arbeiders de beste directeur uit tien sollicitanten en hoeveel van de bedrijfswinst delen ze met de kameraden? Een onderwerp dat elke klassenstrijder na aan het hart ligt.

De commerciële directeur wordt mij aanbevolen als de ideale voorlichter. Die man ken ik in heel andere context; als medecharmeur op de dansvloer. Ondanks zijn verantwoordelijke positie heeft de man een uitstraling van schelmse joligheid, waarmee hij bij de meisjes grote verwarring sticht. Speciaal bij Tatjana; hij slooft zich behoorlijk voor haar uit. Enerzijds is zij gefascineerd door zijn plagerige bruine ogen; anderzijds is ze niet zeker of deze joker ooit tot een brave echtgenoot kan uitgroeien. Dat vragen wij ons ook af. We geven hem veel toespelingen te slikken over zijn bescheiden succes bij Tatjana. Hij van zijn kant kent onze zwakke plekken en mept doeltreffend terug, zodat iedereen zijn plaats weer kent. Er wordt veel gelachen.
Uitgerekend deze levensgenieter moet ik doorzagen over zelfbestuur. Als ik binnenkom zit hij stijlvol achter zijn bureau. Twinkelend. Hij nodigt me naar een paar lage stoelen en begint over het feestje van vorige week. De kwaliteit van de drank, de charmes van de meisjes en onze wisselende successen. Het is heel gezellig.
Na twintig minuten is er naar mijn mening genoeg geacclimatiseerd en ik herinner hem aan het doel van onze zitting. Daar doe ik geen goed aan; een teleurgestelde schaduw verstrakt zijn gezicht. Ik zie hem denken: "Zelfbestuur! Een ideologisch geladen onderwerp. Dat kunnen we elkaar als vrienden toch niet aandoen." Haast onmerkbaar schudt hij zijn hoofd. Wat kan ik doen? Moet ik hem mijn onsmakelijke belangstelling nog verder opdringen? Ik aarzel. Hij ziet dat. Onmiddellijk breekt de zon weer door en hij babbelt voort; onderhoudend en vrolijk als tevoren. We scheiden als makkers. Waar, o waar, zal ik ooit leerzame ervaringen voor mijn rapport bij elkaar sprokkelen?
Mijn hoop blijft gevestigd op een excursie; dat is altijd interessant en levert veel materiaal. Er valt zelfs van te leren. Bij mijn stage in het Roergebied maakten de Duitsers ' er een feest van. Daar zaten veel studenten in de ruil; fabrieken sloten zich aaneen en voor gezamenlijke uitstapjes was er zelfs een bus van passende lengte: de Auslander-studentenaustauschausflugsvolkswagenbus. Iets korter zou voor Servië ook al mooi zijn. Toch moet er iets gebeuren.
Dat gebeurt ook. De bedrijfsingenieur houdt me staande: Het idee excursie krijgt contouren. Welk type bedrijf had ik me eigenlijk voorgesteld? Heb ik iets op het oog? Dat heb ik. Een zilvermijn! Zoiets kennen we niet in Holland en het zou een mooie specifiek Servische ervaring kunnen worden: "Een zilvermijn; dat wil ik."
"Duidelijke taal. Goed ik ga er achteraan. Beste kans dat het lukt!"
Drie dagen later al wordt de directieauto voorgereden en volgeladen met excursisten: de bedrijfsingenieur, een drietal vakbroeders, een man van onbekende herkomst met een blij rond gezicht en jazeker, ook voor mij, de aanleiding tot het evenement, is nog een plaatsje vrij.
"Wordt het inderdaad een zilvermijn?"
"Let eens op."
We rijden een uur en praten geanimeerd; vol verwachting zoals het bij een schoolreisje betaamt. Dan stoppen we ergens midden in de bergen bij een verveloze barak.
"Sanitaire stop?"
"Zeker niet. Dit is de mijn."
We drommen de barak binnen en worden uitbundig ontvangen door de mijndirectie, in casu twee oude vriendjes van de TH Belgrado. Die inmiddels zijn uitgegroeid tot buikige geweldenaren met imponerende snorren en zware stemmen. Er zijn nu kletsende schouderklappen, gedoseerde stompen in bolle buiken, wrakke veldstoeltjes, een kruik slivovitsj en verhalen over vroeger; elke episode afgerond met bulderend gelach. De pret gaat volledig langs me heen. Waar de gabbers aan een half woord genoeg hebben, hebben de bizarre typen uit hun TH-verleden mij niets te zeggen. Grappen zijn onvertaalbaar. Moppen komen ter tafel. Ik vang telkens hetzelfde paar namen op. Wie zijn dat? Kan ik dat vragen? Stel dat je in Nederland vraagt: "Wie zijn toch die Sam en Moos?" Met een bevroren glimlach zit ik er bij. Ik moet dulden. Als ik dat een uur geoefend heb stel ik een voorzichtig vraagje over zilverproductie. Domoor die ik ben. Zwijgen was goud en zilver ligt duidelijk buiten de orde. Een beetje gegeneerd en via een lange omweg komt er uit dat dit hier een kolenmijn is; de zilvermijn ligt een uur verderop. In deze kolenmijn zal ik wel geen belang stellen, denken ze. Nou dat ligt toch heel anders. Ik ken de mijnen in Limburg en die vond ik erg boeiend. Ik vertel zo imponerend mogelijk over de laagdikte van onze kolenvelden uit het Bovencarboon, over rooftechniek en liftkooibeveili-ging . Als het even kan wil ik de mijn toch bezoe-ken. Liefst tot het kolenfront waar stoere mannen er op los gaan met daverende luchtdrukhamers.
Nou, als ik er zo op sta. Aarzelend komen ze overeind. Eerst een stukje lopen door de heuvels. Dan de helmen op, de koplampen aan en een verlaten mijngang in. Er is geen hond te zien. Gaat dit naar het front? "Even een stukje doorlopen."

We lopen tien minuten door de verlaten gang.
"Hoe houdt je been zich, Miro?"
"Doet nogal pijn. Verdomde granaatscherf uit de oorlog. Komt niet meer goed."
"Kun je het nog even volhouden of moeten we rechtsomkeert?" Teruggaan? Dat zou ik heel erg vinden. Ik moet voorkomen dat de patiënt negatieve geluiden gaat afgeven. Voordat hij kan antwoorden kom ik met de boute stelling dat we moeten doorzetten. We zijn hier toch niet met zes man sterk gekomen om onverrichter zake terug te sukkelen?
"Ja, dat is ook weer waar; vooruit, we gaan verder." Na een paar minuten begint Miro nu echt te hinke-len. Moet ik voortgaan deze sympathieke gastheer en studievriend, een oorlogsheld nog wel, zo te martelen? Ze komen om ons heen staan en kijken beurtelings meewarig naar Miro en verwijtend naar mij. Ik wend mijn hoofd naar de mijngang en mijn helmlamp verovert nog eens tien meter op de duisternis daar. Verderop vermoed ik alleen nog meer verlatenheid en stilte. Wat zou de professor in deze situatie van mij verlangen? Fanatiek door-drukken? De prof is een wellevend man. Moet ik de botterik spelen? Iedereen toont zich opgelucht als ik toegeef dat we terug moeten; het is geen doen zo.
Alsof hij de stal ruikt loopt Miro de terugweg heel soepeltjes en pijnloos bereiken we de auto die in de zon staat te bakken. Het verplichte leerzame deel van de excursie zit er op; we mogen ons nu ontspannen.
We gaan uitgebreid lunchen met aperitief vóór, wijn tijdens en cognac na. Vervolgens rijden we een stukje, parkeren de auto onder een boom en gaan in het gras zitten voor een rustige conversatie die geleidelijk aan overgaat in zacht geronk. Een paar uur later staan we geeuwend op, doen een plas en kijken weer min of meer alert om ons heen. De mening wint veld dat hardwerkende mensen recht hebben op een behoorlijk diner met iets te drinken er bij want de boog kan niet altijd gespannen zijn. 's Avonds gaan we naar en kuuroord waar een reusachtig dansfeest wordt gegeven.
Terug in de stad nemen we vrolijk afscheid bij het station. Eén ding staat als een paal boven water: het is voor ons allemaal een leerzaam dagje geweest en de sfeer was uitstekend. Geen wonder, we zijn immers gelijksoortig volkje; leden van de wereldomspannende technische broederschap; jongens van de rechte lijn. Dat zullen we nu en hier bewijzen door een linea recta over het trottoir te lopen: "Branko, jij eerst. We zullen niet al te kritisch zijn." De eindconclusie: "We zijn vrienden en we zullen altijd bij mekaar blijven!"
Om op mijn kamer te komen moet ik via een loopbrug over het emplacement. Ik heb geen zin in die omweg en schuifel tussen de geparkeerde goede-rentreinen door. De nachtwaker sommeert me van een afstandje: "Blijf staan, kameraad!" Ik heb geen zin in discussies. Als verdachte kameraad los ik op in de schaduwen en zonder problemen bereik ik de fabriekspoort. Daar waakt de schildwacht. Zijn geweer als ongetwijfeld beste kameraad. Ik volg zijn blik en realiseer me dat ik nog met een staartje slivovitsj in mijn hand loop. Voor de vorm bied ik het aan. Hij maakt een machteloos, verontschul-digend gebaar. Toch blijft zijn blik aan die fles haken. Ik dring aan. Hij bezwijkt en klokt gulzig. Liever dood dan nuchter. Ik kijk kwasi bang om me heen en sis met het vingertje: "Ssst!" Hij knikt.
Vijf minuten later val ik als een blok in bed.

Houten hoofd of niet; het arbeidsleven gaat voort. Even na zessen glipt Jovan binnen voor zijn onmisbare ochtendrust. Onder alle omstandigheden blijf ik gastheer en we hebben een kort gesprekje waarin ik rapporteer over de excursie en wat we niet afgelachen hebben met de jongens. Op zijn beurt meldt hij hoe zijn relatie met de actrice zich ontwikkelt: Vaste verkering; ze kan zonder hem niet leven. Die kleine Schauspielerin.  "Hoe moeten we nu verder Jovan?"
"Keine Ahnung. Schlafen. Zuerst schlafen." Een uur later wordt de deur geopend op een ongebruikelijke manier. Niet dat geluidloze van Jovan. Evenmin het discrete van zijn collega in het complot. Eerder iets met een resolute mannenhand er achter. Ik veer omhoog en kijk tegen de vette pet van mijn huisvijand. Voor hij de kamer kan rondkijken loop ik verontwaardigd over de inbreuk op mijn privacy naar hem toe, dring mezelf in de deuropening, duw hem daarmee op de gang en sluit de deur met kracht.
Jovan zit al recht op bed met een bleek gezicht en grote geschrokken ogen. Hij lag met zijn gezicht naar de muur te slapen, dus kameraad Kleefklak heeft alleen zijn rug gezien. Toch vervelend. Als de man hem heeft herkend en dat doorspeelt wordt Jovans wankele reputatie nog meer geschaad en mag hij oud worden als machinebankwerker derde klas. Hij moet als een haas wegwezen. Ik dreutel wat rond bij de badkamer, stel vast dat de kust veilig is en Jovan glipt naar zijn bureau.
Even later komt de huismeester triomfantelijk melden dat ik bij de secretaris moet opdraven. Voorlopig veins ik hem niet te verstaan en daarna speel ik schouderophalende verbazing. Dit moet beslist een misverstand zijn. Strategie me-neus-bloedt. Hij blijft me miskend aankijken. "Eerst eten, dan secretaris.", zeg ik hem, wat hij mokkend incasseert.
Aan het ontbijt kan ik nadenken. Als de huismeester van Jovans slaapgewoonten weet en die overbrieft zitten we erg lelijk. Rode aantekeningen op zijn gedragslijst; in het ergste geval wordt hij van de universiteit getrapt. Dat nooit! Wat moet ik straks de secretaris antwoorden? Wie was mijn slapie? Iemand uit de fabriek? Dat brengt hem op verkeerde ideeën. Een indringer? Binnengekomen langs de corrupte schildwacht zeker. Nog beter; ik had een vriendinnetje. Als man van eer mag ik haar niet verraden. Weetje wat: de huismeester is seniel. Puur inbeelding. Er was helemaal niemand. Ik kan woede opvoeren. Staat er opeens een vieze vent met een pet in mijn slaapkamer! Ontslag op staande voet voor die lummel en ik praat nergens meer over. Ik wou dat ik een góéde smoes had.
Een uur later klop ik op de deur "Cekpetap" en treed binnen in het politieke machtscentrum. De ruime kamer wordt gedomineerd door het vlak van een immens bureau waarachter de nietige gestalte van kameraad Del ie. Hij grinnikt me toe en trekt zijn hoofd tussen de schouders voor extra komisch effect. Hij zwijgt. Ik praat Duits op hem in wat hij weliswaar niet verstaat; maar in elk geval breekt het de stilte. Hij gebaart me te gaan zitten, pakt de telefoon en verklaart zijn gedrag: "Jovan. Tolk."
Dit kan aardig worden. Jovan zweet peentjes en mag nu als onzijdig vertaalrobot opdraven. We moeten even op onze tolk wachten. Om mijn gemoedsrust te etaleren blijf ik doorpraten. Behalve zijn stereotype lichaamstaal geeft Delic geen respons. Zelfs ik word er stil van. Als Jovan binnenkomt ziet hij wat bleekjes en kijkt onderzoekend naar twee zwijgers. Hij schijnt zich onzeker te voelen.
De secretaris stelt zijn eerste vraag en de tolk geeft die door: "Hij vraagt wie de Duitser was die je vannacht op je kamer had."
Ik begin deze tegenspeler een lieve man te vinden. Sterker nog, ondanks zijn politieke geaardheid kan ik hem wel om de hals vallen. Zijn vraag is de meest informatieve ooit door een politiek ondervrager gesteld. Hij weet niets van ons vaste morgenritueel. Hij denkt aan één nacht. Een hele nacht. Jovan staat buiten beeld. Dat is heel mooi. Resoluut stel ik dat ik hier geen enkele Duitser ken. Hoe komt hij daar nu bij? Hij is zo behulpzaam zijn informant te citeren: "De huismeester heeft U met een Duitser horen praten." Ik doorzie nu welke logica onder een pet kan schuilgaan. Deutschfeindlichkeit. Goed, de man heeft zijn oorlogstrauma. Iedereen die Duits praat is Duitser. Wie Duits terugpraat ook. Dit inzicht schept nieuwe mogelijkheden.
Jovan kijkt nog steeds bezorgd. Ten onrechte want aan dit standrecht moet nu een elegante draai te geven zijn. Ik verschaf me creatieve denktijd met wat onnodige vragen en opmerkingen. Dan heb ik een weldoortimmerd scenario dat door de tolk met stijgende verbazing wordt aangehoord en dan nauwgezet in het srpskokroatski vertaald:
"Het was helemaal geen Duitser, het was een Serviër. Een goede vriend Rade uit het dorpje Bogutovac, twintig minuten van hier met de trein. Ik ben daar een keer geweest en ken er wat mensen. Gisteravond heb ik bij het station van de ingenieurs afscheid genomen en ben alleen naar huis gelopen. Wie dwaalt daar rond bij het station? Rade! De laatste trein gemist. Wat kon ik doen?"
De secretaris slikt het. Hij knikt en kan zelfs vrolijk lachen. Om hem meer te amuseren zie ik van mijn tolk af en ga in mijn beste Servisch verder:
"Vriend hebben geen bed. Ik hebben twee bed. Internationale vriendschap." Hij schatert, diep van binnenuit en zijn ogen lachen mee.
"En waar is die vriend nu?"
"Met de vroege trein alsnog naar Bogutovac vertrokken." Hij is opgelucht. Hij hoeft niets te doen. Voor de samenvatting waagt hij zich nu aan het Duits:
"Gut! Internationale Freundschaft gut. Aber Fabrika nix." Ik mag nu meelachen dunkt me. Moeiteloos doseer ik de passende uitbundigheid. Hoewel Jovan in zijn rol als tolk niet bij de vreugde betrokken is probeert hij toch wat bij te dragen aan de heersende vrolijkheid. Hij komt niet verder dan de boer met kiespijn. Overbodige inspanning; kameraad Delic staat op, grijnst en schudt me de hand. Daarmee is het incident gesloten. De internationale vriendschap leeft lang en gelukkig.

Slivovitsj © Dirk Keijzer

Homepage  Stroomarchief  Verhalentop2003  Dirk Keijzer  Beoordeling BSN