Homepage  Prozawedstrijd  Prozawedstrijd 2012  Django Mathijsen  Beoordeling Vlaming

De keus is aan u - Django Mathijsen

1

De lichtflits die het nachtzwart verpletterde, stak diep in mijn oogbollen. Ik zette me schrap. Dadelijk zou hij weer toeslaan: die vernietigende pijn in mijn gehoorgangen die elke dag in mijn schedel nadreunde. Ik hield de adem in... de voorhamerklap op mijn trommelvliezen bleef uit.
Nog een lichtflits. Dit keer herkende ik het adertjespatroon van mijn oogleden. Plots zat ik rechtop, badend in het zweet, knipperend met de ogen. De woestijn, de zongebleekte, halfverwoeste krotten, de opengereten, brandende Humvee, het scherp uitgesneden silhouet van de verschroeide arm in het schemerduister... ze vervaagden en maakten plaats voor mijn colbertje, dat scheef maar vredig aan mijn witte Ikea-kast hing.
Weer zo’n lichtflits. De telefoon! Er schenen ook al zonnestraaltjes door de spleten van mijn donkergroene velours gordijnen. De rode cijfers van de wekker schreeuwden kwart voor elf. Bij de volgende lichtflits sprong ik uit bed en rende naar de telefoon in de voorkamer.
“Met Quinten,” riep ik op de kwiekste toon die mijn slaapdronken kop eruit kon persen. “Momentje!”
Ik zette de telefoon in de wacht en sprintte terug naar mijn mahoniehouten nachtkastje. Ik greep het hoorapparaat aan de rechterkant om het in mijn oor te drukken, een handeling die ik duizenden keren gedaan had. Tot mijn verbazing had ik mijn linker hoorapparaat vast. Zoveel single malt had ik gisteren toch niet gedronken dat ik ze verkeerd om had gelegd?
In gedachten verzonken, propte ik ze in mijn oren. Terwijl ik haastig terugliep naar de telefoon, zag ik de trilmat netjes onder mijn kussen liggen.
“Au!” Mijn kleine teen knalde tegen de bedpoot.
Hinkend, maar wel klaarwakker, bereikte ik de telefoon.
“Quint, je bent laat!” schalde de stem uit de luidspreker. Ik draaide de volumeknop terug. Sjarel, onze hoofdredacteur, kon het schreeuwen niet afleren, ofschoon ik hem al jaren op het hart drukte: niet harder, maar duidelijker.
“Lag je nog van Sadams buikdanseresjes te dromen?”
“Nee, van een dartwedstrijd waarbij het bord op jouw kont geschilderd was,” antwoordde ik schor. “Ik had net de roos geraakt.”
Zijn schaterlach vervormde pijnlijk in mijn oren.
“Sorry Schrapper, mijn wekker heeft niet gewerkt,” zei ik. “Misschien is de trilmat kapot.”
“Geen uitvluchten! Ga liever je werk doen.”
“Over een half uur ben ik op de redactie.”
“Al vergeten? Om half twaalf heb je een interviewafspraak met die derde professor.”
“Verrek! Je hebt gelijk. Bedankt!”
“En noem me niet ‘Schrapper’. Zonder mij om jullie neus te poetsen, je onder te stoppen en wakker te kussen zou hier nooit een krant...”
“Jawel, Schrapper.” Lachend zette ik de telefoon af. Ik greep mijn spijkerbroek en overhemd van de slaapkamerstoel, sprong erin, gooide mijn colbertje om en graaide een Red Bull uit de ijskast.

Tien minuten later stuurde ik mijn ruim dertig jaar oude Giulietta de parkeergarage onder het flatgebouw uit en scheurde richting snelweg. Mijn bestemming intoetsend op de TomTom miste ik de snelwegoprit. Ik stampte de Alfa vol in de ho-ijzers en ramde hem in zijn achteruit. Met rokende banden stak ik vijftig meter terug. Gelukkig was de enige auto in mijn achteruitkijkspiegel bijna een halve kilometer verwijderd: een grijze Ford Mondeo, die me vaag bekend voorkwam. Lang voor hij de oprit opdraaide, stoof mijn Giulietta al tussen twee trucks door de snelweg op, rechtstreeks naar de linker rijstrook.
Met de snelheidsmeter op honderdzestig, de TomTom op ‘nog vijftig kilometer’ en mijn blik op de van achteren verlichte schapenwolkjes begon mijn stress weg te ebben.
Ik graaide mijn scheerapparaat uit het handschoenenkastje. Terwijl ik mijn stoppels wegwerkte, viel me die Mondeo weer op in de achteruitkijkspiegel. Verkeerspolitie? Ik ging meteen van het gas en dook naar de rechterbaan achter een Clio vol uitgelaten vrouwen.
Terwijl het tweetal op de achterbank van de Clio giechelend en grimassen trekkend mijn scheerbewegingen imiteerde, flitste de Mondeo langs en verdween aan de horizon. Hij had geblindeerde ruiten. Zeker ook eentje die zich verslapen had.
Dus ik klikte de Alfa terug in zijn vier, ging terug naar de linkerbaan en trok hem weer door naar de honderdzestig. Mijn uitlaat brulde. Een bevrijdend geluid, dat me altijd even die eeuwig zeurende hoofdpijn deed vergeten. In moderne auto’s hoor je de motor niet. Maar mijn oude Alfa kon zelfs míjn beschadigde oren nog strelen met verbrandingsmotorhardrock.

2

Ik reed de parkeerplaats in de schaduw van de rechthoekige hoogbouw op en prikte mijn rode Italiaan tussen een oude VW-bus, volgeklad met klavertjes vier, en een zilvergrijze Lexus. Ik sprong eruit en controleerde mijn zakken: minidiskrecorder, notitieblok met vragenlijst, agenda met het kamernummer waar ik naartoe moest... Alles aanwezig.
Op een drafje liep ik naar het trapje van de hoofdingang. Plotseling verloor ik mijn evenwicht, maakte een bocht naar links en botste tegen de kofferbak van de Lexus.
Verbijsterd steunde ik op het koude blik. Het was alsof de parkeerplaats naar links helde als een schip in zware zeegang. Ik sloot mijn ogen en voelde de wereld langzaam weer horizontaal worden. Toen ik de ogen opende, reed een grijze Mondeo de parkeerplaats op, zijn koplampen op mij gericht.
Voorzichtig liet ik de Lexus los en liep weer naar de ingang. Plots leek het alsof de parkeerplaats voorover zakte. Ik begon instinctief te rennen om niet voorover te vallen.
Ineens helde alles naar rechts! Ik maakte een scherpe bocht en buitelde door de lucht.
Ik smakte tegen een zwart plafond. Nee: dat was het asfalt. De wereld tolde. Ik wist dat ik op de grond lag, maar mijn gevoel zei dat ik ondersteboven hing. Ik draaide me op handen en voeten. Angstvallig probeerde ik me vast te klauwen aan het asfalt om te vermijden dat ik in die rondwervelende lichtblauwe leegte zou vallen, waar de zon uitdagend op me wachtte.
Was de wereld een centrifuge geworden?
Een man in een donkerblauwe uniformbroek stond voor me. Nee, hij hing ondersteboven en plakte met zijn voeten aan dat rare asfaltplafond waaraan ik me vastklampte.
Misselijkheid welde op in mijn buik. Geelwit borrelend maagzuur, vermengd met red bull stroomde schokkend uit mijn mond. De smurrie spatte tegen het asfalt. Alles werd zwart.

3

Toen ik bijkwam, keek ik in Schrappers gezicht, zoals altijd even verkreukeld en deprimerend als de krant van eergisteren.
“Het goede nieuws,” bulderde hij in mijn oor, terwijl hij naar het apparaat naast mijn witte, getraliede bed wees. “Ze hebben een hart bij je gevonden. En die wond op je voorhoofd wordt geen litteken.”
“Het slechte nieuws?” Ik slikte met moeite. Mijn tong plakte tegen mijn verhemelte.
“Die pleister verhult niet hoe lelijk je bent.”
Ik schoot in de lach. “Zijn dat de goedkope clichés waarmee jij hoofdredacteur geworden bent?”
“Van zelf werken word je niet rijk.” Hij knipoogde. “En van zelf schrijven word je geen hoofdredacteur.”
“Ik zal het onthouden.”
“Je bent een paar uur buiten westen geweest,” ging hij op serieuze toon verder. “Volgens de portier die je gevonden heeft, zwalkte je als een bezopene. Je was toch niet...” Hij maakte drinkgebaren.
Ik schudde mijn hoofd en kromp ineen. De koppijn, waarmee ik al jaren leefde, stak erger dan anders.
“Het interview?” vroeg ik.
“Kuifje Twee is met jouw notities en vragenlijst naar die prof geweest.”
“Verdomme!” Nou was dat belangrijke interview afgenomen door een ‘Kuifje’, een stagiaire.
“Wat is er gebeurd?”
“Geen idee,” antwoordde ik schouderophalend. “Plotseling stond de wereld op zijn kop.”
Het witte plastic gordijn om mijn bed heen schoof opzij en Kuifjes verlegen glimlach piepte erdoorheen. Met klamme handen overhandigde ze Schrapper een plastic bekertje.
“Krijg ík geen koffie?” vroeg ik op overdreven verwijtende toon. Meteen huppelde ze weg.
Ze kwam terug met een glas sinaasappelsap en een verpleegster, even later gevolgd door een nors ogende dokter zonder haar maar met een map vol papieren.
“Hoe voelt u zich?” vroeg hij, nadat hij zich had voorgesteld.
“Alsof de Mount Everest mij heeft beklommen.”
“Hebt u vaker last van evenwichtstoornissen?”
“Nee, normaal word ik alleen door directiesecretaresses beklommen.”
“Bloedwaarden, elektrocardiogram en scan laten niets abnormaals zien.” Hij negeerde mijn humorpogingen. “Een laag alcoholpromillage. Hoeveel drinkt u?”
“Uitsluitend licht medicinaal.” Ik grijnsde.
“Uw gehoorbeschadiging, migraine en tinnitus zijn gevolgen van een eerder ongeval?”
Ik knikte geërgerd. Kon er nou geen dag voorbijgaan zonder daaraan herinnerd te worden?
“Een raketaanval op zijn konvooi, toen hij oorlogsverslaggever was in Irak,” legde Schrapper uit.
“Mogelijk is daarbij uw evenwichtsorgaan beschadigd. Ik wil u graag verwijzen...”
“Ja, schrijf maar een verwijskaart. Kan ik nu naar huis?”

4

We dronken koffie in het ziekenhuisrestaurant.
“Hetzelfde idiote verhaal.” Ik bekeek Kuifjes schaarse notities. Gelukkig had ze het interview ook op minidisk. “Wat voor indruk maakte die prof?”
“Gewoon,” zei ze schouderophalend terwijl ze me met haar grote, blauwe ogen aankeek.
“Voorzichtig, gedecideerd, fanatiek, gelaten, rustig, zenuwachtig, angstig, boos, onbetrouwbaar?”
“Bedachtzaam.” Kuifje wreef over haar verschoten spijkerbroek en nam een slok van haar koffie. Er verscheen een denkrimpel in haar voorhoofd. “Misschien een tikje zenuwachtig.”
“Angst, achtervolgingswaan of het knappe blondje dat hem interviewde?”
Ze haalde glimlachend haar schouders op en probeerde haar slanke vingers in haar zakken te proppen.
“Leek hij schichtig?”
“Eerder treurig.”
“Hoe bedoel je?”
Ze keek naar een ontbrekende plafondplaat, waardoor je de bedrading van de TL-buizen kon zien. “Alsof hij erin berustte dat dit niet meer te stoppen is.”
“Dat zullen we nog wel eens zien!” Schrapper had een verbeten trek om zijn mond. “Heb jij een rijbewijs, Kuifje?”
“Ja.”
“Haal even Quints auto hierheen.”
“Als u me terugrijdt naar de universiteit...”
Schrapper schudde zijn hoofd. “Ik moet nog iets met hem bespreken.”
“Hoe kom ik daar dan?”
Schrapper knipoogde naar mij. Vervolgens keken we samen naar Kuifje en spraken in koor: “Een goede journalist vindt altijd een weg.”
Met een zucht stond ze op en droop af.
Schrapper keek haar achterna. “Waren wij ook ooit zo naïef?”
“Dat zijn we nog steeds,” antwoordde ik.
“Wat zegt jouw gevoel?” Hij keek me indringend aan. “Zijn die geleerde heren paranoïde?”
“Ik heb mijn best gedaan om dit verhaal lek te schieten.” Ik zuchtte. “Niet gelukt. Is er nog iemand die we ernaar kunnen laten kijken? Een professor in het buitenland?”
“Nee!” besliste Sjarel. “Je hebt bevestiging van vier onafhankelijke, deskundige bronnen waarvan je er drie kunt citeren. Vier weken degelijke journalistiek. Die gaan we niet met treuzelen verpesten.”
“De AIVD en het ministerie ontkennen nog steeds.”
“Uiteraard!” Schrapper trok een gezicht alsof hij in een verschimmelde appel had gebeten.
“Ze moeten toch beseffen dat ze dit niet langer kunnen verbergen?”
“Ambtenaren!” Schrapper maakte een wegwuivend gebaar. “Werk het verhaal morgen maar thuis uit en mail het aan het eind van de middag. Zaterdag staat het wat mij betreft op de voorpagina. Als je nog twijfelt, begraaf ik het in de wetenschapsbijlage. Maar dan hebben wij het in elk geval. Als andere kranten het vervolgens oppikken, hadden wij nog steeds de primeur.”
“Ik begin zelf al over mijn schouder te kijken,” realiseerde ik me plotseling. “Er rijdt steeds een grijze Mondeo achter me aan. Vandaag op die parkeerplaats ook al.”
“Grijze Mondeo?” Schrapper gaf me een ongelovige blik. “Zo’n ding zie je op elke straathoek.”
“Maar toch... In Irak heb ik geleerd...”
“Je bent niet meer in Irak,” viel hij me in de rede.
“Als dit klopt, zitten we allemaal in Irak.” Ik hield Kuifjes notities omhoog. “Dan was Sadam een dilettant.”
“Als je bedenkingen hebt, mag je het verhaal best persoonlijk schrijven en vermelden dat je het moeilijk kunt geloven. Zolang je de feiten maar zakelijk presenteert, zodat de lezer het eindoordeel kan vellen.”
“Ik zou dit eerder geloven als ik de reden kon begrijpen.”
“Simpel.” Schrapper maakte een handgebaar alsof hij de hoofdprijs in een televisiequiz aankondigde. “Macht.”
“Jaja.” Ik grijnsde. “Jij kunt het weten, meneer de machtsgeile hoofdredacteur!”
Hij lachte en boog zich naar me toe. Zijn ogen lichtten fel op. “Maar jij ook. Deze keer hebben wij die klojo’s. Voorpagina of wetenschapsbijlage: de keus is aan jou.”

5

‘Sinds twee weken staat mijn wereld op zijn kop,’ begon ik te schrijven, toen ik voelde dat de single malt en twee paracetamol mijn hoofdpijn lieten afnemen. ‘Ik werd getipt door een Engelse soldaat waarmee ik in Irak had opgetrokken. Hij werkt nu bij Milnetiq, een bedrijf in de Britse Midlands dat producten voor het Britse leger ontwikkelt. Hij beweerde dat in alle nieuwe mobiele telefoons een observatiestand was ingebouwd voor Westerse geheime diensten. Men hoeft maar een sms te sturen met een speciale code en de zender, camera en microfoon van je telefoon worden...’
Plotseling begonnen de letters op mijn laptop de Notenkraker te dansen. Mijn eikenhouten bureau, de oude TV bij het raam, de wolkjes die over de daken van de stad dreven... alles draaide.
Ik kon mijn evenwicht niet bewaren en kukelde van mijn stoel tegen mijn boekenkast aan. Over het krakende laminaat kroop ik langs mijn leren fauteuil naar de slaapkamer. Het was alsof ik omhoog klauterde, de donkere deuropening tegemoet die deinde als een schip in ruwe zee.
Ik kroop in bed, duwde vertwijfeld mijn gezicht in het zachte kussen en probeerde de pijn en het rondtollen uit mijn schedel te drukken. Het voelde alsof ik in een bodemloze put viel.
Buiten racete een knetterende brommer voorbij, zo hard dat mijn hoorapparaten begonnen te fluiten. Ik rukte ze uit mijn oren en legde ze naast mijn kussen.
Eindelijk werd het draaien minder.

Ik legde mijn hoorapparaatjes voorzichtig naast de laptop en ging weer achter mijn bureau zitten.
‘...geactiveerd. Zo kan men niet alleen je telefoon lokaliseren. Ook zendt het mobieltje live naar de overheid alles wat zijn microfoon hoort en zijn camera ziet. Dit werkt zelfs als je telefoon afstaat. Het enige wat je ervan kunt merken, is dat je telefoonbatterij sneller leegloopt. We konden het nauwelijks geloven. Toch kochten we een verzameling mobieltjes, van alle soorten en merken, en lieten ze door drie professoren van verschillende universiteiten onderzoe...’
Plotseling flitste de lamp van mijn telefoon. Ik drukte mijn hoorapparaten in mijn oren, zette de telefoon aan en riep “Quinten”.
De telefoon zweeg.
“Hallo?” vroeg ik.
‘Nummer onbekend’ zei het schermpje.
Plotseling begon mijn telefoon te draaien. Ik greep mijn bureau en sloot mijn ogen. Mijn hoofd tolde alsof het in een steeds sneller draaiende centrifuge zat.
Woedend rukte ik mijn hoorapparaatjes uit.
Langzaam nam de duizeligheid weer af.

6

Het slordige hippiehaar en de blauwe, verschoten schipperstrui pasten niet bij het juweliersoculair waardoor hij naar het inwendige van mijn hoorapparaat keek. Hij was de assistent van de eerste professor die ik over de mobieltjes geraadpleegd had.
Ineens deinsde hij terug. Ik kon de krachtterm op zijn lippen niet lezen.
“Wat is er?” vroeg ik verschrikt.
Hij keek me aan met een glazige blik, maakte een zenuwachtig ‘wacht even’-gebaar en rende zijn werkkamer uit.
Even later kwam hij terug met een iele, kortgeknipte man. Deze droeg een groene verschoten schipperstrui.

“Heb jij wel eens gehoord van vestibulaire stimulatie?” vroeg de wetenschapper in de blauwe schipperstrui toen ik mijn hoorapparaten eindelijk weer in had. Hij wees naar twee apparaatjes op zijn bureau, ter grootte van een speldenkop. Een kwartier geleden had hij ze samen met zijn collega uit mijn hoorapparaten gevist. “Deze dingen stuurden elektromagnetische pulsen naar jouw voorhof.”
“Mijn wat?” vroeg ik.
“Het deel van het middenoor, waarin je evenwichtsorganen zitten.”
“Die dingen veroorzaakten mijn evenwichtstoornissen?”
Hij knikte. “Verbluffend. Ja, aan galvanische voorhofstimulatie is in Japan allang gewerkt...”
“Door Taro Maeda,” vulde zijn collega in de groene trui aan.
“Maar deze werken elektromagnetisch. En dan zo klein...”
“Dus dat veroorzaakte mijn evenwichtstoornissen?” herhaalde ik.
“Ja. Ze reageren op radiografische signalen.”
“Radiografisch?” Eindelijk een woord dat ik herkende. “Zoals een modelvliegtuig?”
“Iemand bestuurde jou met een twee komma vier GigaHertz zender. En met zo’n kleine antenne, kan die zender nooit verder weg zijn geweest dan honderd meter.”
Mijn mond viel open. “Wie bouwt zoiets?”

7

Toen ik het gebouw verliet, stond ik plots stokstijf. Pal naast mijn Giulietta stond een grijze Mondeo.
Plotseling grepen twee mannen mij onder mijn schouders.
Ik wilde gillen, maar een derde greep me bij mijn nek en kneep mijn keel dicht.
Ik worstelde uit alle macht en maakte een sprong om weg te rennen.
Plotseling was het alsof een reusachtige vlammende hand mijn hals fijnkneep en mijn kop van mijn romp rukte. Ik zakte van pijn op mijn knieën.
Ineens was de pijn weer weg. Rond mijn nek voelde ik een metalen band.
“U loopt braaf met ons mee,” fluisterde een stem in mijn rechter hoorapparaat. “U doet alleen uw mond open als wij iets vragen. Anders krijgt u het dubbele voltage op uw halsband.”

Ik zat op de achterbank in de grijze Mondeo tussen twee kleerkasten in driedelige pakken.
Ze bonden me een blinddoek om. Terwijl de auto startte, doorzochten ze mijn zakken. Toen de auto wegreed, trokken ze de microfoon uit de minidiskrecorder in mijn binnenzak.
“Waar gaan we naartoe, jongens?” vroeg ik. Meteen kromp ik ineen van de snijdende pijn in mijn nek.

De rit duurde nog geen kwartier. Veel stop/startverkeer en veel bochten. Ik denk niet dat we harder hebben gereden dan zestig. We konden nauwelijks de stad uit zijn. Toch hoorde ik geen auto’s meer, toen de Mondeo uiteindelijk tot een halt kwam.
Ze trokken me eruit. Een harde wind waaide in mijn gezicht.
Ze grepen me weer onder mijn schouders en dwongen me vooruit te lopen. Gebroken glas kraakte onder mijn schoenzolen. Een metalen rooster wiebelde.
Ik struikelde. Een trap.
Dertien treden omhoog. Honderdtachtig graden linksom. Weer dertien treden omhoog. Onze voetstappen klengden door een metalen constructie heen.
Na de vijfde verdieping voelde ik de trap meetrillen met onze voetstappen. Bij de achtste verdieping verlieten we de trap.
Iets hards onder mijn voeten: beton of steen. De wind floot en wervelde langs mijn haren. Alweer gebroken glas onder mijn schoenen... nee, dit was kiezel. Ik struikelde bijna over een losliggende metalen pijp. Hij rolde klengend weg.
Mijn twee ‘begeleiders’ duwden me op mijn knieën. Iemand maakte mijn blinddoek los.
Ik staarde omlaag in een betonnen afgrond. Afgebladderde silo’s, verroeste pijpen, scheefgezakte stellages en betonnen gebouwen met gebroken ramen. Een oud, verlaten bedrijventerrein. Het enige nieuwe was de grijze Mondeo, zo klein als een speelgoedauto.

Kriebels in mijn maag. Ik wilde achteruit, weg bij die betonnen rand, die gapende afgrond. Maar twee sterke handen hielden me tegen.
Plotseling draaide een hand mijn hoofd naar links. Naast me op de grond lag een laptop. Aan de gescheurde ‘enter’-toets herkende ik hem als de mijne.
“Is dit uw laptop?” riep een stem. Ik probeerde om te zien naar het gezicht van de man, maar sterke handen hielden mijn hoofd tegen.
“Tjonge, wat een vieze plaatjes op uw harde schijf,” riep hij.
Een hand in een zwarte leren handschoen opende op mijn laptop een mij onbekende map. Plotseling liep op mijn scherm een diashow: misselijk makende foto’s van naakte kinderen.
“Die hebben jullie erop gezet!” riep ik.
“Uw toekomst wordt bepaald door deze plaatjes,” zei de stem.
De hand opende een andere mij onbekende map. Deze stond vol tekstdocumenten. “Of door deze dossiers met antecedenten van de drie professoren die u en uw charmante medewerkster geïnterviewd hebben. Materiaal voor vele primeurs.”
“Hoe kunnen jullie denken, dat jullie mijn artikel kunnen tegenhouden? Te veel mensen weten er al van.”
“Integendeel. Wij willen dat uw verhaal geschreven wordt. Als ervaren journaille weet u ongetwijfeld: feiten zijn niet belangrijk. Het gaat erom wat je ermee doet: de toon, de invalshoek. ‘Paranoïde wetenschappers ontmaskerd’ leest toch veel lekkerder dan ‘Wetenschappers ontdekken spionagechip in mobieltjes’.
Plotseling draaiden de handen mijn hoofd weer naar die gapende afgrond.
“Om nog maar te zwijgen over het vervolgartikel ‘Aan lager wal geraakte pedofiele oorlogsverslaggever pleegt zelfmoord’.”
“Moet ik mijn bronnen in diskrediet brengen?”
“Welnee,” zei hij. “Er zijn genoeg gerenommeerde journalisten die graag onze dossiers publiceren. We hoeven slechts weer een geheugenstick te verliezen of een oude PC aan de straat te zetten. Hadden we die harde schijf nog niet gewist? Oeps! Ambtenaren zijn ook zo slordig. Dat extra bezoekje dat wij vervolgens aan u moeten maken wanneer u niet meewerkt, is een kleine moeite. Wij hebben plezier in ons werk. Bovendien moet ons budget voor dit jaar nog worden opgemaakt, anders worden we volgend jaar gekort. Dat wilt u toch niet, hè?”
“Nee, daarvan zou ik wakker liggen.”
“De keus is aan u.”

Wat zou u hebben gedaan? Mijn keuze kent u, ook al heeft u mijn verhaal over paranoïde wetenschappers in de wetenschapsbijlage waarschijnlijk niet gezien. U leest dit, het ware verhaal, vermomd als fictie. Het spijt me dat ik u ermee opzadel, maar ik moest de waarheid ergens kwijt.
Wees verstandig, troost u ermee dat dit verhaal waarschijnlijk slechts de hersenspinsels zijn van een aan lager wal geraakte oorlogsverslaggever. Google niet ‘vestibular stimulation’ en klaag niet over het cameratoezicht in uw stad. Want al die gekoppelde computersystemen hebben uw zoekgedrag snel door en voor u het weet, staat uw wereld op zijn kop en rijdt er een grijze Mondeo achter u aan.

Quinten Slotemaeckers, speciaal verslaggever

De keus is aan u © Django Mathijsen

Homepage  Prozawedstrijd  Prozawedstrijd 2012  Django Mathijsen  Beoordeling Vlaming