Lopend met de cello op zijn rug hoorde hij weer die volle donkere klanken die hij uit zijn instrument getoverd had. De aangename warmte, die voor begin mei uitzonderlijk was, en de strakke blauwe lucht deed de rest. De gemoedstoestand waarin hij verzeilde voelde onwerkelijk aan. Het leek alsof hij gedragen door vleugels naar huis zweefde.
Ongemerkt was hij bij zijn flat aangekomen. Met de lift suisde hij naar de zevende verdieping. Hij opende de deur en liep naar de woonkamer waar hij zijn cello voorzichtig van zijn hoes ontdeed en op de standaard zette, die altijd in dezelfde hoek stond, waar het zonlicht geen invloed had.Vanuit zijn woonkamer keek hij uit over een mooi aangelegd park. Enkele bomen reikte bijna tot aan zijn raam. Hij zette de twee grote uitslaande ramen open en voelde de aangename warme lucht zijn kamer in bezit nemen. In het park was het rustig. De meeste kinderen zaten om twee uur nog op school. Hij liep naar de keuken en warmde wat spaghetti van de vorige dag op. In de woonkamer lepelde hij dat in alle rust naar binnen. Hij zette zijn lege bord op tafel en ging voldaan in het raamkozijn zitten. Vlak bij zijn raam zag hij, in een van de bomen, een eksterpaar met elkaar flirten. Er heerste een serene rust die op hem oversloeg. Zo ontspannen had hij zich nog nooit gevoeld. Liefkozend keek hij naar zijn cello die slechts vijfenzeventig centimeter groot was vier snaren had en een metalen punt. Daar was de solo uit gekomen, als vanzelf. Het leek wel magie.
Het was een improvisatie geweest waarbij hij heel even het gevoel had bestuurd te worden. Dat duurde maar even. Al snel volgde de ene klank de andere op en regen zich aaneen tot een uitzonderlijke mooie melodie. Hij zag niets meer om zich heen en hoorde alleen nog die prachtige klanken die diep uit hem kwamen en de cello als doorgeefluik gebruikten. Spontaan stroomden ze naar buiten en vulden de lucht. Zijn medestudenten hadden ademloos zitten luisteren en waren diep onder de indruk van het hemelse geluid.
Hij moest denken aan vroeger toen zijn ouders besloten hadden om naar Amerika te gaan waar zijn vader een baan in de IT-sector kon krijgen die hem geen windeieren zou leggen. Achttien was hij destijds en net van de HAVO af. Zijn ouders wilden graag dat hij mee ging en gaven hem bedenktijd die hij niet nodig had. Amerika trok hem niet en zijn weg had hij hier al uitgestippeld. Vanaf hun vertrek E-mailde ze elkaar wekelijks om het contact optimaal te houden. Zijn interesse in de klassieke muziek werd gewekt in het begin van zijn HAVO tijd waarin hij vier keer per week naar de muziekschool ging om pianolessen te volgen. Daar had hij ook kennis gemaakt met de cello. Onmiddellijk was hij verliefd geworden. De vorm, het geluid, het prachtige hout, de kleur en zelfs de geur bepaalde zijn liefde. Toen hij eenmaal een eigen cello had werd het nog sterker. Zijn vrienden zeiden weleens dat er geen vrouw te vinden was die tussen hem en zijn cello kon komen. Zij zou altijd de tweede plaats bekleden.
Een jaar had hij nog te gaan dan was zijn studie op het conservatorium ten einde. Volgens zijn docenten was hij een briljante leerling, een groot natuurtalent, iemand waar de mensen nog van zouden horen. Zijn blik dwaalde weer naar het park. Sierlijk en loom vloog, op een meter afstand, een duivenpaar voorbij. In een flits zag hij de olieachtige kleuren in hun glimmende vleugels. Door de schoonheid van de natuur kwam ook de melodie weer volop in zijn bewustzijn. De klanken en de beelden tezamen riepen een ongekende bevalligheid op. Goddelijk voelde hij zich. Hij zag de ontluikende knoppen van de bloemen en de kastanjebomen die glommen alsof ze gepoetst waren. Het gekwetter van de verscheidene vogels streelde zijn oren. De geuren doordrenkten zijn lichaam. Het zonlicht dat door de bomen speelde leverde een palet aan dansende lichtjes op. Het leek of hij de wereld voor het eerst aanschouwde, alsof er een gordijn voor zijn ogen open ging. Een blinde die na dertig jaar geleefd te hebben ineens kan zien. Hij voelde dat hij deel van dit alles uitmaakte en er langzaam in opgenomen werd. De melodie, het licht en de kleuren, die nog intenser werden, streelde zijn zinnen. Mooier, mooier zou het nooit meer worden. Hij sloeg zijn benen over de vensterbank en stapte volkomen in harmonie met alles het licht tegemoet.
|