De droge koude Oostenwind heeft de zilte atmosfeer van de Oosterschelde ver teruggedrongen. De koude föhn teistert bij veel mensen de gesprongen lippen. De zesjarige Sjoerd hoort zijn moeder klagen. ’Er valt niet tegenop te smeren. De kloven op mijn lippen trekken in enkele tellen weer droog.’ In gedachten ziet Sjoerd ijsmonsters met pegelige nagels de kloven open rijten bij de bibberende wandelaars, die die zondagmiddag op de dijk lopen. In de volksmond ‘de kop van’t Hoofd’ genoemd. IJsschotsen worden de dijk opgedreven door de sterke Oosterschelde stroming. Zij stapelen zich als grillige flatgebouwen op. De populaire dijk in conflict met de ijzige natuur. Sjoerd voelt de dijk onder zijn voeten trillen. Uit alle macht biedt de waterkering weerstand aan het ijzig massief. Diezelfde ijsmonsters zetten hun krakende handen onder de voet van de dijk. Hij verwacht dat die glazige gedrochten elk moment de dijk zullen doen kantelen. Hij ziet de ijsmassa zich al schurend door het ontstane gat in de dijk wringen. Het land achter de dijken rimpelt op. Het doet hem denken aan het tafelkleed dat rollende glooiingen vertoont, als zijn vader met een zucht de zware naaimachine voor zijn moeder op de grote tafel schuift. Hij ziet in zijn wilde fantasie de plooiende landgolven gevaarlijk het centrum van de stad naderen. Een stevige hand doet hem ontwaken uit zijn droom. Sjoerd kijkt geschrokken in het gezicht van zijn vader. ‘Ik weet niet wat jij allemaal staat te dromen. Ik heb je al vier keer geroepen. Niet zo dicht langs die paaltjes lopen. Straks glijd je uit en schiet je het water in onder die ijsschotsen. Kom bij ons lopen boven op de dijk.’ Eind jaren vijftig van de vorige eeuw. Een mooie zonnige, ijzige zondagmiddag. Veel ouders maakten met hun dartele kroost een middagwandeling. Het was in die tijd een vaste gewoonte bij veel gezinnen om te gaan kuieren. Een algemeen begrip voor het maken van een stevige wandeling op de dag des Heren. Het toen nog stevige katholieke bolwerk bracht de mensen in de ochtenduren in een devote stemming. Na de mis ging het hele gezin op de koffie bij opa en oma of oudtante om na een stevig bord soep in de vroege middag, de kuierlatten aan te binden. Als we dan aan pa en moe vroegen waar we naar toe gingen, was steevast het antwoord: ‘Ons neus achterna.’ Op de weg naar de Oosterschelde lopen ze over de Papegaaibrug. Dat spreekt Sjoerd tot de verbeelding. Overal ziet hij roodblauwe kopjes met gekromde snavels hem vanaf de reling aan staren, als ze met het hele gezin de brug overlopen. Sjoerd vindt de brug helemaal niet op een papegaai lijken. De stalen bak hoog in de lucht aan het begin van de brug doet hem meer denken aan een mammoet. Zijn vader vertelt hem dat er ergens op de brug een papegaai is geschilderd. Sjoerd kan de schildering niet ontdekken. Hij vindt het maar enge dieren. Zijn oom is vogelhandelaar en heeft een winkeltje aan huis. Als je de winkeldeur binnenkomt zit een papegaai je aan te staren vanaf zijn stok. Iedere keer bij binnenkomst is Sjoerd als de dood dat die imiterende vogel zijn klauwen in zijn haar zal zetten. Sjoerd kijkt nu met weemoed terug naar die tijd dat je de kracht van de eb en vloed werking op loopafstand kon ervaren. Totdat het Schelde-Rijn kanaal de pret voor de kust van Bergen op Zoom kwam bederven. In de zomermaanden bracht het gezin waar hij in opgroeide vele dagen door aan de Zeekant. Een wit tentje werd neergezet en daarin verdwenen alle kleren, proviand en handdoeken. De kinderen zochten elkaar tijdens die lange zomerdagen op om langs de vloedlijn forten te bouwen om in spanning het opdringende water af te wachten. Het water trok zich tijdens eb ver terug en het avontuur lonkte. Een grote kreek verdeelde het drooggevallen land tijdelijk in twee stukken. Nog ziet Sjoerd de opgeheven vinger van zijn moeder. ’Denk er aan, niet over de Kreek. Het vloedwater is sneller dan jij kan lopen.’ Sjoerd herinnert zich een stralende, hete zomermiddag. Het gezin is neergestreken langs de waterkant. Plots wordt het donker, een stevige onweersbui is zich aan het ontwikkelen. In de verte een lang lint van autolichten op de oude Zeeuwse weg, een spookachtig tafereel met de zwarte donderwolken als hemeldoek. In allerijl wordt de witte tent afgebroken en het hele gezin snelt naar de fietsen. Op weg naar huis barst de onweersbui in alle hevigheid los en als verzopen, doorweekte katten komt het hele gezin thuis. Sjoerd zit bij zijn vader op de bagagedrager met zijn mond wagenwijd op. Hij probeert het neer gutsende hemelwater op te vangen. Na een tijdje probeert hij het zilte nat als een fonteintje uit zijn mond te spuwen. Hij voelt zich in zijn element. Bliksemflitsen en razende donderslagen deren hem niet. Met een glimlach denkt Sjoerd terug aan die zorgeloze tijd. Altijd als problemen zich aandienen, wordt Sjoerd door zijn hersencentrum getrakteerd op de beelden van het kruiend ijs tegen ‘de Kop van ’t Hoofd.’ Sjoerd heeft de neiging tegenslagen op te stapelen en dan de druk te ervaren van die ijzige monsters op die ijskoude zondagmiddag uit zijn vroege jeugd. De strenge winters zijn voor zijn gevoel nog op een hand te tellen. Het beeld van die zwaar drukkende ijsmassa zet hem vaak aan het filosoferen in tijden van geestelijke nood. Elke keer als hij zich laat verleiden tot negatieve gedachten wordt hem ergens vanuit het niets het beeld aangereikt van smeltend ijs. IJzige beklemming is altijd tijdelijk en wordt altijd weer verdreven door de warme gloed van optimisme als je het wilt toelaten. De valkuil in zijn leven wordt op deze manier steeds minder diep. Laatst las hij nog een mooie gedachte. De duisternis is het diepst vlak voordat de eerste ochtendschemering zich aanbiedt. Met enig geduld ervaar je de nieuwe dag en de schaduw van de nacht ligt weer achter je. Sjoerd beseft dat kruiend ijs uiteindelijk verwordt tot water en wat kan een mens zonder water? Het smeltwater stroomt langs de flanken van de dijk terug in het zilte. Hoe vaak maakt hij van een probleem een onneembare berg. Een bedrijfspsycholoog zei eens tegen hem: ‘ Een probleem hoeft alleen maar opgelost te worden. Welk probleem verwordt tot een ramp?’ Dat zette hem aan het denken. Sjoerd zucht eens diep en laat zich met de krant in de fauteuil glijden. Zijn oog valt op een dikgedrukte kop. ‘ Een burn - out is helaas hip.’ Hij schudt meewarig het hoofd. De kop suggereert een ongewilde modetrend. Voer voor de twijfelaar. Ongezond voedsel. Dit staat in schril contrast tot het groeien naar duurzaamheid, de hang naar een stevige basis in het leven. De cyclus van het leven geeft zwart en wit, donker en licht. Met een zure lach denkt Sjoerd hardop. ‘Ook een vorm van duurzaamheid. Het eeuwige getrek aan de weegschaal. Balans, disbalans.’ Hij leest geen letter meer in de krant. Voor zijn ogen ziet hij het ijs smelten. De zon tovert gouden rimpels tussen smeltende ijsschotsen.
|