Homepage Prozawedstrijd Prozawedstrijd 2012 Hervé Deleu Beoordeling Vlaming Ylçe - Hervé Deleu |
||||||||||||||||||||||||||||
|
Uren wachtte ze al aan de kant van de hoofdstraat. Niet meer dan een brede aardeweg eigenlijk. Onhergbergzaam en toch prachtig leek die zich eindeloos uit te strekken. Ze had geen schoenen, geen water en geen voedsel. Alléén de zekerheid dat een onbekende haar zou meenemen. Haar hart zong. Diep in haar binnenste wist ze : vandaag was het haar dag. Ze wilde weg uit Udenz, een godverlaten bergdorp. Hoewel ze nooit gebonden en gekneveld was geweest, voelde ze zich er een gevangene. Eindelijk kwam hij aanrijden uit de hittegolven boven de weg. Kom, sprak zijn hand. Geld had ze niet, maar een glimlach volstond om achterop zijn paard gehesen te worden. Even draaide hij nog zijn hoofd en deed alsof hij precies wist wie ze was. Vragen werden er niet gesteld. De mannen van hier waren geen mannen van woorden. Ergens onderweg versmalde de hoofdweg tot een zandig spoor. Tot er helemaal geen weg meer was. Zigzaggend stuurde hij zijn paard om de bosjes heen. Eindeloos gedraai en gekronkel. Haar hoofd schudde heen en weer zoals ze als kind met haar lappenpop deed als die stout was geweest. Na enkele uren liet hij het paard even rusten. Hij deelde zijn brood en zij haar lichaam. Kort, krachtig maar ook teder als dauwdruppels. Hij ruilde zijn zwartfluwelen ogen met de hare. Er werd gereden tot valavond. In stilzwijgen. Zon en zand waren heet, maar niet onverdraaglijk. Een licht briesje leek af en toe wat medelijden te tonen. Naarmate de dag verstreek kreeg ze wonden aan de binnenkant van haar benen, haar schouders raakten verbrand en haar gezicht kleurde rood. Als de aarde en de hemel in elkaar begonnen te vloeien werd het tijd om een onderkomen te zoeken voor de nacht. Toen hij bij een haciënda haar handen in zijn lenden voelde nijpen, hield hij halt. Ze gaf hem een kus in de nek als beloning en liet zich van het paard glijden. Zonder om te zien vervolgde hij zijn weg. Ze zag licht branden in een grote kamer en stapte met pijnlijke benen tot aan de deur. Daar bleef ze wachten tot er werd opengedaan. Een man vroeg haar wat ze wilde. Overnachten, antwoordde ze. Hij liet haar binnen. Aan de kleur van haar huid te zien kwam ze uit de bergen. Mager, niet groot en jonger dan twintig. Ze waggelde en viel op de grond nog voor hij haar kon opvangen. Over haar beide benen liepen rode striemen. De lange rit op het ruwe en harige paardendeken had zijn sporen nagelaten. De man boog zich over haar heen en nam ze in zijn armen. Ze kreunde toen zijn handen haar benen omsloten. Als een gekwetst veulen droeg hij haar naar binnen en legde ze zachtjes op haar buik op zijn bed. “Blijf liggen,” gebood hij. “Ik ben zo terug.” Zijn waarschuwing was overbodig. Kracht om nog te bewegen had ze toch niet meer. Toen hij terug binnenkwam, vond hij haar in een diepe slaap. Hij schoof het lange en besmeurde hemd dat ze droeg omhoog tot haar onderrug. De aanblik maakte hem even onrustig. Vrouwen waren schaars in deze streek. Maar hij vermande zich en wreef met veel tederheid haar onderlichaam en benen in met een mengsel van olie uit verschillende bladeren. Dat zou deze nacht de spierpijn wat verzachten. Ze werd wakker van zijn glijdende handen. “Zo kan je morgen niet verder,” zei hij. “Je blijft enkele dagen hier.” Zo spraken mannen. Hun wil was wet. “Ik ben Ylçebo,” zei ze met broze stem. “Ik noem je Ylçe.,”antwoorddde hij. “Noem mij Jairo.” En dan was er alléén nog een diepe slaap. Tegen de ochtend waren de striemen verbleekt en de spierpijn nog slechts een nare herinnering. Jairo was al vertrokken naar zijn vee. Tegen dat hij terugkwam, had ze gezorgd dat er eten in de pan was. Hij vond het als vanzelfsprekend. En even vanzelfsprekend dat hij zich nadien hijgend verbond met haar jonge lichaam. “Je blijft hier,” waren de enige woorden die hij sprak. Vanaf die dag maakte ze deel uit van de haciënda. Er was Jairo, de paarden, het vee en zij. In die volgorde. En ook ’s avonds sloot zij het rijtje van uitrijden, thuiskomen, eten en haar nemen af. Hij probeerde de passie op te drijven door haar lieve woorden toe te fluisteren als hij zijn lichaam tegen het hare aandrukte. Maar ze onderging gewoon. Soms had hij de indruk dat ze met haar gedachten niet bij hem was. “Ik voel leven,” had ze hem verteld. Die uitleg volstond voor hem. De volgende ochtend reed hij niet naar zijn vee, maar ging zich bezatten in een dorp verderop. Dronken van de tequila slaagde hij er die avond niet in haar te nemen. Hij legde zijn zatte kop op haar buik en lalde “mijn zoon”. Zeven maanden later beviel ze. Het had zwartfluwelen ogen en leek niet op Jairo. Hij wilde het geen naam geven. “Ik noem het Pasión,” zei ze hem. “Als ik terugkom, ben je weg,” was zijn antwoord. Hij zadelde zijn paard en ging zich voor de tweede keer bezatten. Hij voelde de ogen van de mannen in de kleine gelagzaal op zijn rug branden. Iedereen wachtte op wat hij zou zeggen. Uit een hoek kwam een man met een glas op hem toe. “Op je zoon,” zei hij. Kort en droog was de knal. Tussen zijn zwartfluwelen ogen liep een bloedstroom. “Op mijn zoon,” sprak Jairo en hief zijn glas tequila in de hoogte. De andere glazen volgden. De dode man werd buitengedragen en onder een boom gelegd. Hier was een dood paard een groot verlies. Een dode man was dat niet. Uren later keerde hij terug naar de haciënda. Ylçe stond aan de hoofdweg Terwijl ze het landschap aftuurde als iemand die heimwee heeft, neuriede ze voor haar kind met zwartfluwelen ogen het lied van “El gaucho de la pasión” Opduikend uit de ochtendmist Kom,” zei hij, “het is opgelost.” |
|||||||||||||||||||||||||||
Ylçe © Hervé Deleu Homepage Prozawedstrijd Prozawedstrijd 2012 Hervé Deleu Beoordeling Vlaming |