|
|
Met de verbetenheid van een in het nauw gedreven dier had Peter Antonius na een aantal maanden de kunst van het bakken redelijk onder de knie gekregen. Met Ahmed, de dikke, ontevreden Arabier, had hij vrede gesloten en er was nu sprake van enig wederzijds respect. 'Hoe oud ben jij, Bakker?' vroeg de Arabier op een rustige morgen. 'Ik ben tweeënvijftig' antwoordde hij en voegde daar aan toe, zodra hij de verbaasde uitdrukking op het ongeschoren gezicht van Ahmed zag: 'Ik heb mijn hele leven een babyface gehad. Pas de laatste jaren pluk ik de vruchten van mijn jonge uiterlijk.' 'Je zult wel veel succes bij de vrouwtjes hebben,' meende Ahmed schalks, terwijl hij hem met een prijzende blik van top tot teen opnam. Peter Antonius, die sinds zijn scheiding zeer weinig successen in de liefde had geboekt, glimlachte schaapachtig. 'En hoe oud schat je mij?' vroeg de Arabier. Peter Antonius aarzelde geen moment en trok vijf jaar af van de leeftijd die hij in gedachten had. 'Eenenveertig, tweeënveertig, misschien,' opperde hij voorzichtig. Ahmed grijnsde en zei dat hij volgende week zijn eenendertigste verjaardag hoopte te vieren. 'Oh, shit, sorry,' zei Peter Antonius, terwijl het schaamrood naar zijn kaken steeg. Op dat moment begonnen twee ovens tegelijk te krijsen en kon hij zijn aandacht weer op het bakken richten. Slava, de Witte, kwam binnen en inspecteerde de verse, heerlijk geurende croissants en ander bakgoed, dat op een kleine kar klaar lag voor de winkel. Slava was drie jaar geleden uit Rusland naar Israël geëmigreerd. Een lange, jonge man, die Witte werd genoemd, omdat hij altijd in smetteloos witte bakkerskledij gestoken was. Hij had kort, licht blond haar, een cirkelvormig baardje en droeg een bril met een wit montuur en witte schoenen. Peter Antonius had nooit een chocoladevlek of een jamveeg op zijn kleding kunnen bespeuren. De Witte bewoog zich voort door de fabriek met weloverwogen schreden en effectieve gebaren, waarmee hij blijk gaf van een groot zelfvertrouwen. Zijn hele werkwijze was er op gericht zich niet te bevuilen en hij hield daartoe zijn armen op enige afstand van zijn lichaam, als een gewichtheffer die doelbewust op zijn gewichten afloopt 'He, Witte, overal van af blijven, hoor, denk er om. Ik houd je in de gaten,' riep Peter Antonius van- achter een gloeiend hete ovendeur. 'Ik wilde alleen maar zien of het deeg goed was gerezen,' protesteerde Slava. 'Ja, ja, dat verhaal kennen we. En als ik even niet kijk dan zijn er ineens drie croissants minder.' De Witte droop zwaar beledigd af en botste bij de uitgang bijna tegen de mashgiach Ovadia op. De mashgiach hield namens het rabbinaat toezicht op het kosjere verloop van het productieproces. Een kleine, muisachtige man met een grauwe gelaatskleur, donkere wenkbrauwen als luifels waaronder zijn gitzwarte oogjes voortdurend in hun kassen ronddartelden als balletjes in een pin ball machine. Ovadia was van nature achterdochtig en daarom zeer geschikt voor de taak van mashgiach. Hij snuffelde overal rond en controleerde in de magazijnen of alle ingrediënten en grondstoffen van kosjere herkomst waren en door het rabbinaat goedgekeurd. Verder was zijn grootste zorg de scheiding van parve en melk. Parve zijn producten, waar melk noch vlees aan te pas komen, zoals brood, en deze afdeling was afgescheiden van de rest van de fabriek, waar met boter en room en andere melkproducten werd gewerkt. Vlees was taboe in de fabriek, zelfs een thuisgemaakte boterham mocht er niet genuttigd worden. Het keukengereedschap werd strikt apart gehouden, net als de tafels, de mixers, de bakplaten, de karren en de opslag. Niemand in de fabriek tilde zwaar aan de strenge kasjroeteisen van het rabbinaat en de regels werden losjes gehanteerd, behalve wanneer Ovadia gedurende de ochtend een paar uur aanwezig was. De kleine man wandelde langzaam door de ovenkamer en bekeek de bakplaten en de karren. Alles leek in orde. In de ovenkamer was de scheiding van parve en melk moeilijk uit te voeren omdat beide soorten producten hier afgebakken werden en Peter Antonius moest er op letten dat de parve- en melkkarren elkaar niet aanraakten. Er mocht ook geen brood gebakken worden in ovens waar juist kaastaarten uit gekomen waren. Ovadia knikte tevreden en verliet parmantig met zijn handen op de rug de ovenkamer. Bij drie luidruchtig kloppende mixers kwam hij Asher tegen, de bedrijfsleider, en begon met hem te praten. Het tweetal keek in zijn richting en hij kreeg de indruk dat ze het over hem hadden. Even later kwam Asher binnen en begon een praatje. Hij bleek ineens geïnteresseerd in het leven van zijn bakker. 'Hoe lang ben je al in Israël? Ben je met je ouders gekomen, of alleen? Heb je nog meer familie in Israël? Ben je in het leger geweest?' Asher deed zich belangstellend voor, maar Peter Antonius kende de vragen uit zijn hoofd en wist waar ze naar toe leiden. Hij was immers geen Jood en evenmin een geboren en getogen Israëli en dat kon je goed aan hem zien, aan zijn uiterlijk, maar ook aan zijn manier van doen. Hij was in bijna alles een Nederlander gebleven. Hij werd nog steeds op straat en in de winkels voor een toerist aangezien en vaak in het Engels aangesproken. Alleen wie uit een joodse moeder is geboren is een jood. Een joodse vader, zoals Peter Antonius had, telt niet. 'Wat wil je nu eigelijk precies weten, Asher?' vroeg hij kregelig. 'Of ik een jood ben?' Asher was even van stuk gebracht door deze directe vraag en stotterde toen dat het hem persoonlijk niets uitmaakte, jood of niet jood, maar de mashgiach wilde het weten. 'Waarom vraagt dat kleine, achterdochtige mannetje mij dat zelf niet?' 'Hij wilde je niet voor het hoofd stoten,' verklaarde Asher. 'En de achterbakse manier waarop jij het aanpakt, is niet aanstootgevend? Ik ben overigens geen jood, volgens de joodse wet, ten minste, maar ik verzeker je dat ik wel voldoende jood zou zijn om door Hitler naar de concentratiekampen afgevoerd te worden, zoals de broer en de zus van mijn vader,' antwoordde hij met een strak gezicht. Asher was in verlegenheid gebracht door de felheid van zijn reactie en glimlachte onzeker. 'Het gaat om al die idiote kasjroetregels,' probeerde hij uit te leggen. 'De mashgiach had een vermoeden dat je geen jood was en nu blijkt dat wij een probleem hebben. Volgens de wet man alleen een jood de ovens aan steken. 'Dat is een probleem, dat kun je wel zeggen.' Even later stond Asher weer met de mashgiach te praten. Peter Antonius was diep beledigd. Zijn hele leven had hij zich achtergesteld gevoeld door het feit dat hij maar een half jood was, en dus in feite geen jood. Zelfs op zijn identiteitsbewijs stond dit feit vermeld. De mashgiach kwam aangesneld en Peter Antonius bereidde zich alvast mentaal voor. 'Jij bent geen Jood, nietwaar, Bakker?' In de vraag klonk een toon van beschuldiging, maar dat verbeeldde Peter Antonius zich waarschijnlijk. 'Correct,' antwoordde hij kortaf. 'Het is niets persoonlijks, hoor,' probeerde Ovadia hem gerust te stellen. 'Maar het staat geschreven. Alleen een jood mag de ovens aansteken.' Hij trok een bezorgd gezicht. 'We hebben een probleem.' 'Ik mag wel de taarten garneren, het brood bakken, de soezen en de croissants. Ik mag mij verbranden aan de deuren van de ovens, die ik wel open en dicht mag doen, de knoppen en de karren mag ik aanraken, maar de ovens mag ik niet aan doen. Mag ik ze wel uit doen?' Het sarcasme ontging de mashgiach volkomen. 'Precies. Zo staat het geschreven,' antwoordde hij ferm. 'En wat doen we nu? Ik begin mijn werk hier al uren voordat de anderen komen. Moet er nu speciaal iemand, een jood, komen om de ovens aan te doen? Dat lijkt mij belachelijk.' 'Een timer! We hebben een timer nodig, die op de juiste tijd wordt ingesteld en de ovens automatisch aan laat slaan.' De mashgiach Ovadia straalde bij deze briljante inval. 'Ik zal met Asher praten.' 'Moet je doen,' zei Peter Antonius kortaf. 'Je bent toch niet boos, Bakker? Het is niet persoonlijk, hoor, maar je begrijpt, het staat geschreven…' Hij legde in een poging tot geruststelling een hand op de arm van Peter Antonius, maar die sloeg de hand als een onrein beest van zich af. 'Raak mij niet aan! Als ik jouw ovens niet mag aanraken, sta ik niet toe dat jij mij aanraakt.' Het klonk harder en bitterder dan hij had bedoeld. De kleine mashgiach schrok en trok snel zijn hand terug. 'Het is niet persoonlijk, Bakker, echt niet,' stamelde hij. 'Je bent een kleine, laffe man. Waarom kwam je niet zelf naar mij toe om te vragen of ik jood ben of niet?' 'Het is niet persoonlijk,' herhaalde Ovadia. 'En het staat nu eenmaal geschreven, begrijp je, Pieter Anteuniousj?' vervolgde hij. De poging zijn volledige naam goed uit te spreken, was aandoenlijk. 'Je hebt echt geen reden om boos te zijn.' 'Ik ben niet boos. Ik wens je alleen een barslechte dag toe, ik wens je deze ochtend een brein splijtende migraine toe, ik wens dat vanmiddag iemand je auto in puin rijdt en ik wens dat je vannacht geen erectie kan krijgen.' De mashgiach Ovadia stond hem met open mond aan te kijken en zijn altijd dartelende oogjes stonden nu stil als vastgeprikte punaises. 'En hoepel nou maar op en regel die timer, wankele stakker, die je bent.' Zo kwam het gesprek tot een bruut einde en Ovadia verliet met driftige stapjes de ovenkamer. Peter Antonius keerde terug naar de garnering van dertien chocoladetaarten waar hij met een spuitzak mooie tierelantijnen op moest spuiten. Een secuur werk wat veel concentratie vereiste, maar zijn handen trilden van spanning door de woordenwisseling met de mashgiach. Zijn gedachten zweefden weg naar een merkwaardige herinnering aan zijn moeder. Hij was een jaar of tien en ze woonden nog in Amsterdam. Een straatzanger zong een gloedvolle versie van 'La donna e mobile'. Zijn moeder hing uit het raam en gebaarde de zanger naar boven voor een kop koffie. Het was al laat in de middag en Peter Antonius zeurde steeds dat hij wilde eten. 'Wanneer gaan we eten, mama? Ik heb honger.' Zijn moeder wendde zich af van het raam en reageerde fel. 'Honger? Honger was in de oorlog, jongen. Jij weet niet wat honger is.' Buiten maakte de zanger een diepe buiging en liep verder de straat in. Zijn moeder leek diep in gedachten, terwijl ze zacht neuriënd naar de keuken liep. 'Wanneer komt papa thuis?' vroeg hij. 'Je vader?,' antwoordde zijn moeder afwezig, 'pas wanneer ik dood ben.' Dit was haar standaardantwoord op veel vragen waar ze het antwoord op schuldig moest blijven. Met mechanische gebaren garneerde hij de chocoladetaarten en dacht aan Dorothea, zijn lieve en beetje wilde vriendin. Hij had haar gisteravond een nieuw schilderij gebracht, een groot, somber zelfportret met diepgegroefde schaduwen en Goyeske monsters op de achtergrond. Ze had het schilderij bekeken en gezucht. 'Kom mee naar bed, sukkel. Ik zal je het Paradijs laten zien.' Hij had tegengesparteld en wilde weten of ze het doek in haar galerij ten toon zou stellen. 'Natuurlijk,' zei ze, 'het is een meesterwerk. Ik laat er een mooie lijst om heen zetten en ik hang het op een prominente plaats, misschien wel in de etalage. Kom je nou?' Ze omhelsde hem met haar hele lichaam en fluisterde in zijn oor: 'Ik ben geil.' Maar Peter Antonius had het aanbod afgeslagen. De spuitzak hing boven de chocoladetaart en hij schrok ineens wakker als uit een kwade droom. Hij zag dat hij met de spuitzak het portret van Dorothea op de glanzende chocolade van de cake gespoten had. Toen hoorde hij iemand hysterisch schreeuwen. 'Wat moet dat betekenen! Leugenaars! Bandieten! Wie heeft dat gedaan?' Peter Antonius liep de ovenkamer uit om te zien wat het kabaal te betekenen had. Het was Ovadia, de mashgiach, die ontdekt had dat iemand de broodsnijmachine had gebruikt om boterkoekjes te snijden. Parve en melkproducten in dezelfde machine! Gewalt! Oi veh! Een groepje medewerkers verzamelde zich rond de mashgiach, die helemaal overstuur was geraakt en brieste dat zij allemaal leugenaars waren, zondaars en ezels. 'Trek het je niet aan, Ovadia,' suste Asher. 'Het was een menselijke fout. Dat kan gebeuren.' 'Niks geen menselijke fout!' krijste de mashgiach. Ik weet al heel lang dat jullie dit doen, maar jullie maken iedere keer de machine schoon, zodat ik de koekkruimels niet zie. Maar vandaag is iemand dat vergeten en hier is het bewijs!' Hij hield een trillende hand met kruimels op. 'Het bewijs!' Ovadia viel achterover en stortte tegen de vloer. Hij was bewusteloos en een dunne draad speeksel liep uit zijn mond. 'Ambulance! Meteen een ambulance,' riep Asher, die bij de mashgiach neerknielde. Maar een ambulance was niet nodig, want Ovadia kwam even later al weer bij. Peter Antonius stond in de opening van zijn ovenkamer en bekeek vandaar het schouwspel. Hij draaide zich om met een warm gevoel van tevredenheid en keerde terug naar zijn ovens. 'God straft onmiddellijk,' zei hij met een glimlach tegen niemand in het bijzonder.
|