|
|
Iedere avond wanneer de dood zich naast mij neervlijt, fluistert zijn koude adem aan mijn oor: 'Wat weegt zwaarder, Nissim, het verdriet of het geweten?' Soms hoor ik zijn voetstappen op de keien van het plein, soms kruist zijn schaduw die van de dadelpalm voor Fuads huis. Ik negeer hem wanneer hij langs de rekken van mijn minimarkt dwaalt, terwijl ik vanachter de kassa het plein observeer. Aan de overkant sluit Gretta Eisenberg het postagentschap. Ze waggelt met haar dikke kont naar haar invalidenmobiel en even later snort ze weg naar haar nieuwe woning op de heuvel. In het dorp noemen we het nog steeds haar nieuwe huis, hoewel ze er al dertien jaar woont. Het is het einde van de dag, de duisternis valt en de jongelui, die eerder vandaag bij mij bier en breezers kochten, verzamelen zich in de tuin van Fuads huis om de nacht er gravend naar gouden munten door te brengen. Het is een traditie. Morgenvroeg vertrekken ze met de eerste bus om in het leger een heel nieuwe fase van hun leven te beginnen. Ik sluit de luiken en knip de lichten uit. Alleen bij de kassa brandt een lampje en daar laat ik ook een van de luiken open staan, zodat ik vrij uitzicht heb op het plein. Naarmate ik ouder word, herken ik steeds vaker de schaduw van mijn eigen dood. Op het plein doet hij de stoffige, kromgetrokken ficusbladeren opwaaien rond het herdenkingsmonument. Drie levens aan dit plein. Drie onzichtbare lijnen die samenvloeien in de namen op het monument. In een klein dorp als het onze zijn er maar weinig geheimen. Had de kleine, stugge Fuad echt een kist met goud meegebracht uit Bagdad, toen wij daar wegvluchtten in de jaren vijftig met al die andere berooide joden voor wie het leven in Irak ondraaglijk was geworden? Fuad heeft het altijd ontkend. Maar het gerucht leidde een eigen leven en daarom graven de jongelui, dertien jaar na zijn dood, nog naar Fuads schat. Ik ken de dromen en teleurstellingen van mijn dorpsgenoten, hun illusies en hartsgeheimen. Kleine voorvallen van verraad en ontrouw. Gretta Eisenberg van het postagentschap weet ook alles. Wat ze niet van de mensen zelf hoort, leidt ze af uit de post die dorpelingen versturen of ontvangen. En er zijn geheimen die jarenlang een eenzaam leven leiden aan de boezem van deze of gene aan dit plein en die pas aan het licht komen wanneer een oude man zoals ik met een doodvermoeid hart en bibberende hand de pen opneemt en besluit een bekentenis te schrijven. Het is een heldere, maanloze nacht vol sterren. Op de donkere heuvel achter Fuads huis gaan de lichten aan in de nieuwe woning van Gretta. Ze kocht de grond van Eliezer kort na Fuads raadselachtige dood in 1993 en bouwde haar kolossale villa. Waar ze het geld vandaan haalde is een ander raadsel waar niemand in het dorp het antwoord op weet. Maar ik dwaal af. Fuad en ik waren in Bagdad al vrienden. Veel van de Irakese joden werden hier gehuisvest in snel uit de grond gestampte noodwoningen, kleine, gehorige flats waar de zomers ondraaglijk heet waren en de winters ondraaglijk koud. Alleen de donkere, zwijgzame Fuad kon zich hier aan het plein een klein, vrijstaand huis veroorloven, waar hij naast Gretta's postagentschap een kapperszaak begon. Gretta was nog jong, een dochter van Duitse ouders die twintig jaar eerder uit Nazi Duitsland waren gevlucht. Ikzelf huurde een grote loods en begon een kruidenierszaak. In een kleine ruimte boven de winkel timmerde ik twee kamers. Fuad en ik vonden Gretta's Duitse accent charmant, maar we trouwden met onze meisjes uit Irak. We vierden de geboortes van onze zonen, we dansten op het plein toen Gretta en David trouwden. We kunnen terugblikken op goede tijden ook al hadden we het niet makkelijk in dit harde land waar we ons de vreemde taal, zo onrustig, zo weinig gastvrij, eigen maakten. Maar het leven maakt veel onverwachte wendingen, ook wanneer je nooit een stap buiten het dorp zet. Fuads zoon sneuvelde in de Yom Kippoeroorlog. Het dood van Yehuda brak hem, hij werd steeds smaller en somberder en leek bijna weg te kwijnen achter zijn zorgvuldig bijgehouden snor. Vanachter mijn kassa zag ik hem zwijgend zijn klanten knippen terwijl hij treurde over het verlies van zijn Yehuda. Toen zijn vrouw een jaar later stierf van verdriet en heimwee, werd Fuads smart nog dieper, bijna tastbaar. Hij hulde zich in zijn verdriet als in een zware winterjas. Zijn dochter Esther verzorgde haar verbitterde vader totdat ze op een dag de moed verloor en er vandoor ging met een verzekeringsman uit de populaire badplaats Nathania. De afstand bleek even onoverkomelijk als Fuads verdriet. We hebben Esther hier nooit meer gezien. Ach…ik dwaal weer af.. De dood zwerft als een straathond tussen de rozenstruiken rond het monument, maar zijn kille knokkels drukken harder en harder in mijn schouders. Het ademhalen gaat moeizaam, mijn handen trillen en de letters dansen op het papier. Gretta is thuis daar hoog op de heuvel, ik zie haar schaduw langs de verlichte ramen schuiven en in Fuads huis – of wat er nog van over is – graven de jongelui vergeefs naar gouden munten. Zijn huis staat al jaren leeg, er zitten geen ramen meer in de kozijnen, de deuren zijn uit de sponningen gesloopt. De vloeren zijn gelicht. Het is een ruïne, waar niets meer te halen valt. Zeker geen gouden munten. Dat weet ik zeker. Een dorp vol geheimen en raadsels, ik ken ze allemaal. Gretta ook. Over onze gemeenschappelijke geheimen spraken wij nooit. Kabbelt het leven niet gestadig voort, ondanks alle tegenslag en verdriet? Gretta en ik gingen daar beter mee om dan Fuad. Staat de naam van Ezra niet in hetzelfde monument gebeiteld als Fuads zoon? Sneuvelde mijn Ezra niet in dezelfde oorlog? En David, Gretta's echtgenoot? Drie namen in het koude marmer. Tot 1993 zaten we op Herdenkingsdag op harde opklapstoeltjes naast elkaar voor het monument, omringd door tientallen andere dorpsgenoten die hun dierbaren verloren hadden, en lieten de zinloze toespraken over ons heen komen. Waren Fuads tranen bitterder dan die van mij? En ligt mijn vrouw niet op hetzelfde kerkhof begraven als Fuads vrouw? Maar ik was Nissim, de reus uit Bagdad. Groot en sterk was ik en het leven ging door. Fuad knipte mijn haar en hij deed zijn boodschappen bij mij. Op zaterdagmiddag dronken we thee met munt in de schaduw van de dadelpalm, en treurden. Ook tegenover mij, zijn beste vriend, heeft Fuad altijd ontkend dat hij met een kist vol gouden munten uit Bagdad was gevlucht, maar toch bleef het gerucht hardnekkig de ronde doen. Sinds de moord op Fuad wonen Gretta en ik de herdenkingsbijeenkomsten niet meer bij. Ik had een oogje op Gretta. Jarenlang kwam deed zij bij mij haar boodschappen. Iedere dag kocht ze iets tegen sluitingstijd en soms bleef ze hangen. Dan babbelden we wat. Over de mensen in het dorp en over Fuad bij wie ze wel eens over de vloer kwam. Het ging niet goed met Fuad, vertrouwde ze mij toe. Op een vederlichte lenteavond, toen uit de omringende boomgaarden zwoele citrusgeuren opstegen en zich over het dorp verspreidden, nodigde ik Gretta uit voor een glas thee. Zij accepteerde mijn aanbod en ik nam haar mee naar boven. Daarna bood ik haar een glas wijn aan. Ze stemde toe. Bij het vallen van de avond was de bedwelmende geur van citrusbloesem mijn slaapkamer binnengedrongen, zwaarder, intenser, bijna vochtig als een spray. Ik was verliefd, maar zij wimpelde de affaire af als een eenmalige onbeduidendheid. Ik liet niet blijken dat ik tot het diepst van mijn ziel gekwetst was en als iemand in het dorp er iets van af wist, hadden ze het niet van mij. Gretta deed haar boodschappen voortaan in het nieuwe winkelcentrum aan de oude snelweg tussen Tel Aviv en Haifa. Bij mij kwam ze niet meer. Haar zwangerschap had ze goed verborgen weten te houden onder dikke truien en wijde jassen, maar mij was het niet ontgaan. In januari nam ze verlof en ging naar haar zus in Haifa. Na een paar weken was ze terug, alleen, zonder baby en het leven ging door. Ik wist dat ik de vader van haar kind was, maar of het een jongen of een meisje was… Gretta liet niets los. Ik had niemand aan wie ik een brief zou kunnen schrijven, maar toch kocht ik tientallen postzegels bij haar, alleen om bij haar langs te kunnen gaan. Ze ontkende niets en bevestigde niets. Ik was een speelbal in haar handen. Het leven ging verder. Fuad en ik hadden beiden onze zonen verloren en we hunkerden beiden naar onze dochters, die we nooit zagen. Lieve God, wat weegt zwaarder? Op een dag zag ik vanachter mijn kassa dat Fuad een telefoongesprek voerde. Ik zag hem in zijn witte jas voor het raam van zijn zaak staan. In zijn rechterhand flitste het metaal van een schaar waarmee hij nerveuze knipbewegingen maakte. De scherpe bladeren van de dadelpalm wierpen schichtige schaduwen over zijn gezicht. Hij zei niet veel, zag ik. Toen hing hij op. Even later stak mijn vriend in zijn wapperende, witte kappersjas het plein over. 'Middag, Fuad,' zei ik monter. 'Alles goed?' 'Nee,' zei hij. 'O. Wat is er gebeurd?' 'Ik werd net gebeld… door Avi.' 'Avi?' 'Hij zei dat hij de man van Esther was.' Zijn stem trilde. Hij keek mij aan met vochtige ogen. 'Wat is er gebeurd, Fuad?' 'Esther is gisteren in zee verdronken.' 'O, wat erg voor je, Fuad,' stamelde ik, oprecht ontdaan. 'Ze wordt morgen begraven. In Nathania.' 'In Nathania? Niet in het dorp, naast haar broer en moeder?' Fuad huilde zwijgend. Toen draaide hij zich om en verliet de winkel. Hij is niet naar de begrafenis gegaan. Een week later, na de rouwperiode, sloot hij zijn kapperszaak, liet zijn baard staan en zijn haar uitgroeien tot het in lange slierten over zijn schouders viel. Kinderen beschimpten hem op straat. 'Waar is je goud, Fuad? Waar is je goud?' zongen ze. Ach… de dood. Laat hem wachten. Twintig jaar wachtte ik op mijn dochter, ik smeekte om een foto, een glimp, maar Gretta liet niets los. Eén keer maar bracht Gretta haar naar het dorp. Een smal, verlegen meisje van twaalf. Shoshi was haar naam. Herkent een vader zijn eigen dochter? Ik heb haar niet meer gezien. De dood wacht. Het is augustus, maar ik heb het koud. Dat doet de ouderdom. Ik ben 76. Ik zit achter mijn vertrouwde kassa terwijl de dood rusteloos over het stoffige plein zwerft. Hij wacht. In Fuads tuin drinken de jongens bier en de meisjes breezers. Ze graven naar Fuads gouden munten. Zo onschuldig. Wat weegt zwaarder? Fuad verloor zijn dochter maar ik heb mijn dochter nooit gekend. Zo gingen de jaren voorbij. De dood wacht tot ik het opschrijf, maar de pen ligt onwillig in mijn hand.
7 mei 1993 was een zonnige dag. Een jonge vrouw verliet het postagentschap van Gretta en stak het plein over. Even later rinkelde de deurbel. De jonge vrouw kwam binnen. Ik herkende haar niet. Ze liep zelfverzekerd op de toog af en vroeg mij: 'Bent u Nissim?' 'Ja en wie bent u.?' vroeg ik, want ik had haar nooit eerder gezien. 'Ik ben Soshi, Gretta's dochter,' zei de jonge vrouw, terwijl zij haar zonnebril in haar dikke, zwarte krullen stak. Ik hapte naar adem terwijl ik haar opnam. 'Ben jij Gretta's dochter? 'Ja.' Dan ben ik je vader, wilde ik zeggen, maar het klopte niet. Ze was mijn dochter niet. Ze kon mijn dochter niet zijn, met dat tengere figuurtje, de hoge jukbeenderen, haar smalle gezichtje en die bleekblauwe ogen. Kort daarna sloot ik de luiken en trok mij terug in mijn slaapkamer, volledig ontdaan, verward, woedend, jaloers en…ja…ontdaan. Ik zat op mijn bed en keek naar het postagentschap en naar het huis van Fuad waar ik tot mijn ontzetting Gretta zag zitten, met haar dochter. En Fuad die iets inschonk uit een gekleurde fles, die hij zeker niet bij mij gekocht had. Meer als een automatisme dan uit plichtsbesef deed ik de luiken om vier uur weer open. Ik zag Fuad in een oude winterjas met zijn lange haren en onverzorgde baard het plein oversteken. 'Middag, Fuad. Alles goed?' 'Alles goed, Nissim. Een fles zonnebloemolie, een pak bloem en drie eieren.' 'Nog iets van je wens, Fuad?' vroeg ik onbewogen, terwijl ik mijn dochter in zijn gelaatstrekken herkende. Fuad keek in het rond en pakte een doos dure bonbons. Een pakje vijgen en een doos verse dadels. Een rol koekjes. Toen zocht hij in zijn oude winterjas naar geld en klapte een munt op de toog. Hij pakte zijn spullen en schuifelde de winkel uit. 'Middag, Fuad,' zei ik nog, maar hij reageerde niet. Fuad had nog nooit chocola gekocht. Geen koekjes, geen lekkernijen, alleen het hoognodige. Ik schoof de munt naar mij toe en toen ik hem in de kassa wilde doen, zag ik ineens dat het geen gewone munt was. Het was een gouden munt! Met Arabische tekens erop gegraveerd. 'Dus toch!' dacht ik. Op het einde van de dag sloot ik de luiken en stak het plein over. De deur van Fuad stond open en ik liep naar binnen. Ik zag meteen dat hij zijn haar had geknipt en zijn baard afgeschoren. Hij zat in zijn stoel en op tafel lagen de kubehs die hij die middag had gemaakt van mijn bloem en eieren en in de zonnebloemolie had gefrituurd. De zware baklucht hing nog in de kamer. Op kleine schalen lagen ook de vijgen, dadels, de bonbons en de koekjes. 'Nissim,' zei hij met een vermoeide glimlach. 'Ik heb iets te vieren. Hoe wist je dat?' 'Dat wist ik niet, Fuad. Hoe zou ik dat moeten weten, jij kleine, vuile rat?' Ik pakte het hoofdkussen van zijn bed en drukte het in zijn gezicht. Hij spartelde nauwelijks tegen. Toen zocht ik naar zijn gouden munten. Ik zocht overal. In de keukenkastjes, onder zijn bed. In zijn kleren. Ik lichtte de houten vloer. Ik groef in de tuin. De hele nacht was ik bezig. Ik vond niets. Tegen het ochtendgloren gaf ik het zoeken op. Er was geen goud. Bezweet en gebroken liep ik het korte tuinpad af in de richting van het plein waar juist dikke Gretta haar postroute begon op haar brommer met de postzakken achterop. Even keken we elkaar aan.Toen reed zij mij zwijgend voorbij en ze is blijven zwijgen. Nu ben ik klaar. De dood nadert, de rozenstruiken rond het monument ritselen nerveus. Een schitterende sterrenhemel verheft zich vanachter de donkere heuvel waar Gretta de lichten in haar nieuwe woning dooft.
|