|
|
Bureau Script Noordwijk Uitgeverij Bellevue
Noordwijk, 27 december 2006
Woordenstroom – Eindbespreking 2006
De zes winnende verhalen hebben allemaal een klassieke opzet. De hoofdpersoon wordt in een ‘vertel-heden’ geplaatst (Het stenen districtskantoor ligt in de schaduw; Zwijgend staan we hier dan; Wat duren de lessen vandaag idioot lang), in dat heden gebeurt dan iets en de betekenis daarvan wordt duidelijk gemaakt in de herinneringen en/of de flash-backs. De afronding vindt natuurlijk ook plaats in het heden. Die opzet is heel effectief en hij veroudert dan ook niet. Bijzonder is wel dat de zes auteurs gekozen hebben voor de vertelwijze ‘ik in tegenwoordige tijd’, die lastig is omdat de schrijver de suggestie van het ‘hier en nu’ steeds moet vasthouden, terwijl hij dient te voorkomen dat de tekst geforceerd aandoet. Wie iets meemaakt, geeft daar immers niet meteen al commentaar bij – eigenlijk kán ‘ik in tegenwoordige tijd’ dus niet. Maar in onze literaire cultuur is de vertelwijze geaccepteerd; de lezer wil het spel wel meespelen als de auteur geen fouten maakt. De meeste schrijvers kiezen overigens voor het vertellen in de verleden tijd, omdat directe beleving en reflectie achteraf elkaar dan probleemloos kunnen afwisselen. De auteurs van deze verhalen blijken ‘ik in tt’ goed te kunnen hanteren. Twee keer vond ik een zin die niet zo goed past bij die vertelwijze: Terwijl ik mezelf tenslotte voel oplossen in lucht, (...) zie ik ... (Prikkeldraad) en We moeten van lokaal wisselen en ik lieg tegen een klasgenootje dat ik naar het ziekenhuis moet (De vlinderkamer). Zinnen met ‘terwijl’ gaan over een gelijktijdigheid die pas achteraf geloofwaardig kan worden vastgesteld en in de tweede zin wordt een stukje samengevat (ik lieg) wat ook wijst op verslaggeving na afloop. Weinig lezers zullen zich daaraan gestoord hebben en verder is bij iedereen de tekst ‘heden’ helemaal in orde. Dat levert pas een goed verhaal op als de flash-backs en de terugblikken functioneel zijn, als daarin betekenis wordt gegeven aan de ontwikkeling in het heden. Volgens mij is dat in alle verhalen het geval en dus zijn al die verhalen in verteltechnische zin ‘goed’. Wat er verder over gezegd kan worden, gaat terug op persoonlijke voorkeuren voor sfeer en personages en dat heeft met ‘fout’ en ‘goed’ dus niets meer te maken. Het enige waar nog een beetje objectief over geoordeeld kan worden, is de mate van ontwikkeling van de ik-figuur: is de beginpositie wezenlijk anders dan die van de toestand aan het eind, althans in de ervaring van de lezer? Hoe meer verschuiving, hoe meer verhaal – maar ook heel subtiele verschuivingen zijn verschuivingen.
Nooit meer terug - Wim van Teeffelen In dit verhaal is de ontwikkeling van de ik-figuur in het heden er bijna niet: hij staat eerst bij die plaat en dan loopt hij naar de haven om de snippers los te laten. De inhoud van het verhaal zit dus bijna geheel in de informatie uit de flash-backs: eerst de vliegramp zelf en dan de vier conversaties. En daarin zit wel degelijk een ontwikkeling, van de bezorgde moeder naar de partner die op de hulpverlenerstoer gaat. Steeds indringender wil men van hem dat hij een rol speelt, die van getraumatiseerd slachtoffer die anderen in de gelegenheid stelt daar op de een of andere manier munt uit te slaan. De ik-figuur constateert dan ook Mijn trauma is niet van hier, maar van de weken erna. De titel wordt door het slot ook mooi dubbelzinnig. Toevallig heeft deze redacteur een andere versie van het verhaal gezien, waarin de opeenvolging van de gesprekjes duidelijker was, door het invoegen van een witregel tussen Ik mankeer niks (tegen ma) en Dat is alles?, de tekst van vriend of collega Henk. In de huidige versie zitten ma en Henk elkaar in de weg en door die onduidelijkheid is de opzet minder sterk. Doordat de ik-figuur alleen een geval is, een man met wie iets gedemonstreerd wordt, zal de lezer wel vermaakt worden door de reactie van zijn omgeving, maar hij zal niet hevig bij de beleving van het personage betrokken zijn, is mijn inschatting. Het verhaal is vooraal vaardige Spielerei.
Prikkeldrad - Simonus Spielerei – dat is ook wel van toepassing op het verhaal van Simonus, zij het om een heel andere reden. Het speelse element is hier natuurlijk de nogal sprookjesachtige setting: de ik-figuur bevindt zich in het hiernamaals, een locatie die men naar eigen believen kan inrichten. Dat kan wel een bijzondere toestand genoemd worden, en naar mijn gevoel heeft de auteur niet helemaal grip gehad op de bizarre constructie. Dat blijkt uit de combinatie van de eerste zin (Zonet in de hemel kwam ik Pa tegen) en het eigenlijke begin Zwijgend staan we hier dan, twee mededelingen die op een voor de hand liggende manier tegenstrijdig zijn.Belangrijker is dat hij in zijn zelf geconstrueerde hiernamaals een virtuele grafsteen voor zijn moeder neerzet, die met prikkeldraad omwonden moet worden, als symbolische waarschuwing voor al wat leeft. Maar loopt ‘al wat leeft’ wel in het hiernamaals rond? Een geest met een rol prikkeldraad onder zijn arm – het is een wat geforceerde manier om literair vorm te geven aan wat er zich in dat gezin heeft afgespeeld. Toch komt dat wel naar voren, door de grote intensiteit van de innerlijke monoloog, naast Pa en bij de steen. De zoon heeft in de harde strijd tegen de moeder steun bij de vader gezocht, maar de stoere zwijger liet het afweten. Pas toen Pa dement werd, begon hij tegenspel te bieden, tot grote vreugde van de hoofdpersoon. Als die ziet dat Pa weer bij hem wegloopt, begrijpt hij dat hij de strijd zelf ook eens moet staken en dan verdwijnt het prikkeldraad. Dat is een mooie vondst en een goede afronding.
Sriyani (herschreven) - Barbara Joy (9) In dit verhaal gebeurt het meest in het vertel-heden. Er is meer heden dan flash-back en in plaats van een kleine verschuiving in de positie van de ik staat hier een compleet en boeiend avontuur. Het is dan ook de langste tekst van de selectie, meer een kleine novelle dan een kort verhaal. Gezien het slot moet dit gelezen worden als een autobiografische vertelling. Ook als de ik-figuur niet het alter ego van de schrijfster is, is het verhaal gebaseerd op ‘waar gebeurd’. Dat heeft een voordeel en een nadeel. Het voordeel: de tekst krijgt een journalistieke kwaliteit. Zo kan het dus gaan, realiseert de lezer zich, en door de vaardige pen van de schrijfster komt er dan een vertelling uit die op z’n minst wel interessant genoemd kan worden. De vaardigheid uit zich in de goede dosering van de details: de lezer wordt geïnformeerd over de verschillende situaties en er is voldoende verhaalkarakter omdat er altijd een spanningsboog is: vinden ze Sriyani, wie is de vrouw in het groen en hoe kan de wantrouwende ik-figuur bewijzen dat zij niet Indra’s moeder is? Het nadeel is typerend voor veel autobiografisch proza. De auteur zet zijn of haar alter ego in als hoofdpersoon, maar ging er bij het schrijven van uit dat het eigenlijk niet om hem of haar ging: dat andere, de gebeurtenis die beschreven werd, was veel belangrijker. Het zoeken naar de moeder van Indra en het bedrog van de lokale bevolking etc, dat was het ‘onderwerp’. Maar in tegenstelling tot journalistiek werk gaat het in verhalen niet om een onderwerp, maar om beleving en ontwikkeling van een personage, zoals heel mooi gedemonstreerd wordt in de vijf andere verhalen. De ik-figuur in Sriyani is degene die de handeling in gang houdt en die het gedrag van de anderen registreert, en meer niet. Het duidelijkst blijkt dat uit de portrettering van Indra: van begin af aan is zij wel een heel erg lief en geduldig meisje en tussen haar en de hoofdpersoon gebeurt helemaal niets. Nooit eens een beetje irritatie, een beetje frictie, geen enkel meningsverschil, en dat terwijl er toch reden genoeg is voor ernstige frustratie. De romanschrijver die geheel de vrije hand had gehad, en die niet ging zitten met de intentie om van Indra een engel te maken, zou de twee zoekende vrouwen tegenover elkaar hebben gezet, omdat beide figuren anders kleurloos blijven. Juist tussen ‘de goeden’ in fictie, ook in films, spelen zich de interessantste duels af. Denk maar aan Chief Inspector Morse en sergeant Lewis, enzovoort enzovoort. Van een ontwikkeling in het vertel-heden is natuurlijk wel degelijk sprake, maar die speelt zich geheel in de buitenwereld af. Met het personage zelf gebeurt heel weinig.
De vlinderkamer - Anita Lodewijks (verhaal niet beschikbaar) Hier staat de hoofdpersoon wel in het centrum van het conflict en dat voltrekt zich bijna geheel in het ‘heden’. Er zijn een paar terugblikken (Eén nachtje had ik bij oma mogen logeren; Als ik vroeger een sneeuwpop maakte), geen flash-backs. Die missen we ook niet want alles wat hier van belang is, speelt zich af bij het doodsbed van de grootvader. Iedereen om haar heen (de moeder, de leraren, de vriendinnen die met heel andere dingen bezig zijn, en tenslotte de broer) verhindert dat ze echt bij opa kan zijn. De confrontatie met de broer is een mooi duel met een tragische afloop: ze moet wel meedoen met de diefstal van broerlief en gespijbeld had ze ook al. Sorry opa. Maar opa komt vast wel in de hemel en met die troost zal ze het moeten doen. Mooi verhaal. De verschuiving in de ik-figuur is niet groot: van het meisje dat de les uit wilde om naar opa te kunnen gaan, is ze het meisje dat bij opa staat, zij het met schuldgevoel Ze gaat dus van lief naar lief met een barstje erin. Dat is absoluut niet ‘fout’, maar de toestand was wat schrijnender geweest als ze al iets verder was meegedwaald op het pad van de broer en als dat tot uiting was gekomen in de vlinderkamer.
Een kwestie van pompen of verzuipen - Margareta Keijser (4) Een echt literair verhaal, dat zich ook grotendeels in het heden voltrekt. Het ‘literaire’ zit in de intensiteit waarmee de ik-figuur beleeft en waarneemt; een typerende zin is De lucht is hysterisch blauw. Met die vijf woorden wordt iets van de situatie geschetst en wordt de stemming van het personage getypeerd. De ontwikkeling die zich voltrekt is niet geheimzinnig, maar de geconcentreerde stijl zorgt ervoor dat de tekst nergens triviaal wordt. We gaan van ‘hysterisch blauw’ en ‘val dood’ via de observatie van de losjes-in-het-pak mannen naar ‘Stan,’ piep ik, ‘we krijgen een kind’ en de hand die als schild op de buik wordt gelegd. De ‘dikke keel’ van Stan maakt duidelijk dat er zich ook in hem iets aan het voltrekken is. Vriendin Petra kon wel eens gelijk hebben. Details, daar gaat het in het leven om, is een gedachte van haar op het terras. En bij het schrijven gaat het daar ook om, zou ik eraan willen toevoegen. In dit verhaal kloppen ze, al die details. Heel goed.
Gouden munten - Joost Nillissen (6) Verschuiving, ontwikkeling? Het einde van de dag, de duisternis valt en de dood fluistert met koude stem. Hij stelt een vraag (Wat weegt zwaarder?) en die wordt aan het eind beantwoord met Nu ben ik klaar. Dat moet wel betekenen dat de vraag niet meer van belang is voor hem en dat de dood dus mag komen, nu hij ziet dat Gretta de lichten ook al gedoofd heeft. De enige kritiek die ik op dit bijzonder sfeervolle verhaal kan hebben is dat er zich in het vertel-heden niets voordoet, behalve De dood zwerft als een straathond tussen de rozenstruiken, en dat de Vraag dus beantwoord wordt met overwegingen die hij eergisteren ook had kunnen hebben, op zo’n avond. Bijna – het enige verschil is dat hij de jongens ziet die in Fuads tuin naar die munten aan het graven zijn. Geen ontwikkeling in het heden, dan moet zich alles wel in de herinneringen afspelen, vergelijkbaar met de gang van zaken in het verhaal van Wim van Teeffelen. Het grote verschil is natuurlijk dat deze ik-verteller er wel degelijk toe doet en dat ook hij ‘in het centrum staat van de conflicten’. Net als bij Van Teeffelen zit de kwaliteit van het verhaal in de goede ordening van de informatie die ons middels de herinneringen wordt toegespeeld. De lezer wordt rustig ingeleid in de kleine dorpsgemeenschap en hij komt er langzaan achter dat het er daar niet altijd zo vredig aan toe ging als het begin doet vermoeden. De afronding van de reeks herinneringen is zowel geloofwaardig als dramatisch. De schrijver is er m.i. volledig in geslaagd om de lezer deelgenoot te maken van het leven van Nissim, Gretta en Fuad – en dat is toch waar het bij verhalen om gaat.
Als het oordeel gebaseerd moet zijn op zuiver ‘technische’ argumenten, dan zou de weer uiterst virtuele bokaal van BSN deze keer moeten gaan naar Margareta Keijser. Als ‘alles klopt’ in een verhaal, is dat natuurlijk niet alleen een kwestie van ‘techniek’, en zeker niet van een paar handigheidjes. Wat hier gedemonstreerd wordt, is literair talent. Dat ik toch het verhaal over de gouden munten, over dat bijna sprookjesachtige dorp, het mooiste vond, kan ik niet met een redenerinkje verdedigen, beste Woordenstromers. Het heeft er natuurlijk mee te maken dat een heer op leeftijd, zoals uw redacteur, zich gemakkelijker verplaatst in oude mannen die ’s nachts horen hoe de dood fluistert en zo, dan in dames die tot de ontdekking komen dat ze zwanger zijn, of in brugklassers die hun gestorven opa betreuren. Gezien het virtuele karakter van de bokaal doet dat er gelukkig niet toe. Ik wens u allemaal veel inspiratie in 2007.
Hans ter Mors
|
|