Ik sta in gedachten voor me uit te staren als ik schrik van een felle damesstem. Met een ruk draai ik me om. Ze is het niet, dat zie ik direct. Hoewel het lang geleden is dat ik haar gezien heb, zal ik haar altijd blijven herkennen. De vreemde vrouw kijkt me verbaasd aan als ze luid kwetterend met een plat mobieltje onder haar getoupeerde kapsel voorbij loopt.
“Wanneer je me verlaat… Mijn ziel zal verschrompelen, mijn hart lijden Mijn neus slechts stank vernemen, mijn ogen ellende Mijn mond verdrogen, mijn oren verdoven Mijn huid verschralen, mijn gevoel verdwijnen Mijn honger stillen, mijn lust vergaan Desperaat en desolaat De dag dat jij me verlaat…”
De tekst zweeft als een psychedelisch nummer van Pink Floyd door mijn hoofd. Mijn gedachten gaan terug naar toen. In een kleermakerszit, bloemen in haar haren en slechts gekleed in een strakke spijkerbroek zat ze tegenover me op een grasveld met nog duizenden hippies toen ze me spontaan aansprak. Ik was niet de enige die mijn ogen niet kon afhouden van de prachtig gevormde borsten die ze drie dagen lang ongegeneerd liet dansen tijdens het popconcert. Toen we enkele jaren later trouwden en met een spaarbankboekje van vijfhonderd gulden gingen samenwonen, was de wereld roze zonder bril, de hemel blauw zonder verf en uit mijn hart sijpelde alleen maar liefde. Ze was destijds zoals ze was en veranderde pas toen ze noodgedwongen ging werken op dat accountantskantoor. Ze deed haar hippielook uit als een lastige winterjas in het voorjaar. Een mantelpakje met hoge hakken en opgestoken haren waren de eerste tekenen van verval. Van onze relatie, wel te verstaan. Nog vóór we onze stoute plannen om een groot gezin met veel kinderen te stichten ten uitvoer konden brengen, nam ze de benen met een donker streepjespak. Dat is nu vijf jaar geleden en ik ben er nog steeds niet overheen. Soms lig ik dagenlang op bed, me afvragend waar het is misgegaan. Surrogaatliefjes heb ik midden in de nacht de straat weer opgeschopt en alcohol is mijn vriend geworden. Het is nog maar amper sinds twee jaar dat ik weer een redelijk normaal leven kan omarmen.
Misschien klinkt het masochistisch, maar enkele weken geleden vond ik de moed om haar te bellen voor een afspraak. Voor een etentje. Ik was de hele dag van de kaart toen ik haar door de telefoon hoorde zeggen dat ze dat erg leuk zou vinden en ik zag haar gezicht van vijf jaar geleden voor me. Ik merkte dat de sporen van de liefde voor haar niet helemaal verdwenen waren… Opnieuw schrik ik op door een harde stem. ‘Ga me nu niet vertellen dat we een misverstand hebben hè?’ roept ze uit als ze me ziet. Ik heb me in een gerafelde spijkerbroek gehesen en mijn poloshirt is netjes, maar zeer ‘loose’ bedrukt met allerlei onzinnige teksten en cijfers. De beige sneakers staan er wel goed bij. Ik heb twee handen gel door mijn haren gehaald en me met opzet twee dagen niet geschoren. Ik wil er zo gewoon mogelijk uitzien. Ik glimlach en bewonder haar lichtmollige lichaam dat, strak verpakt in een oogverblindend mooie avondjurk, goed aansluit bij haar make-up en opgestoken haardracht. Ze staat te balanceren op iets te hoge hakken die haar kuiten spannen en waardoor ze veel groter lijkt dan vroeger. ‘Welnee!’ roep ik en houd haar mijn arm voor waarin ze aarzelend de hare steekt. Zo dicht tegen me aan loopt ze iets gemakkelijker op de pumps. ‘Gadverdamme!’ mompelt ze. ‘Zit ik dadelijk in dat restaurant als een worst in een te krap vel terwijl jij er uitziet alsof je net van het strand komt.’ Ik voel dat ze me aankijkt en plotseling plant ze een zachte kus op mijn wang. ‘Klootzak,’ fluistert ze. ‘Dat heb je zeker met opzet gedaan?’ ‘We hebben het helemaal niet gehad over de dresscode. Voor mij was het ook een gok!’ zeg ik neutraal. Ik ruik een voor haar en mij vreemde parfum. ‘Als je me uitnodigt voor een etentje in een sjiek restaurant dan ga ik ervan uit dat we in avondkleding gaan en niet casual’, sputtert ze. Een diner bij De Luytelaer is voor veel mensen onbetaalbaar. Ook voor mij, maar ik wilde me uitsloven en haar laten zien dat het goed met me gaat. ‘Dan doe je toch je jurk uit,’ opper ik. Ze lacht ondeugend, zoals ze dat naar me deed in onze beste tijden. Dat ligt alweer een hele tijd achter ons. Knetterverliefd had ik de indruk dat we alles te intens verbruikten om na enkele jaren te constateren dat de rek eruit was.
‘De ballen,’ had ze geroepen toen ze nagenoeg zonder spullen uit mijn leven wegliep en met ene Vincent kort daarop een compleet nieuw leven begon. Dat vernam ik tenminste van een aantal vrienden die er blijkbaar een genoegen in schepten om mijn liefdeswond telkens weer open te rijten. Na verloop van tijd kon het me steeds minder schelen en ik ging alleen verder, een enkele flirt en one-night-stand nagelaten. Ik wilde geen vaste relatie meer.
‘Je ziet er evengoed prima uit, ondanks je slordige kleding,’ fluistert ze. Ik word warm van het compliment.
Ik heb haar niet alleen een tijd niet meer gezien, ik heb geen idee wat ze momenteel doet en met wie ze verkeert. In onze goede tijd was ze overal voor in en bijna altijd nonchalant gekleed. Casual, maar sexy. Kleurige T-shirts en een spijkerbroek volstonden voor haar vaak en menige bouwvakker moest zich dan aan zijn stellage vasthouden als ze langsliep. Ze wist het. Ze voelde het. Ik ook.
‘Hoe is het met je?’ vraagt ze iets te snel naar mijn zin. Ik heb de hele week al geoefend op deze te verwachten vraag en eigenlijk had ik hem als eerste aan haar willen stellen… aan tafel. Al mijn doorgenomen scenario’s zijn volledig zoek in mijn hoofd en ik kan niets anders uitbrengen dan: ‘Goehoed!’ Ik weet direct dat zij weet dat het helemaal niet zo goehoed gaat. Ik heb het haar te gemakkelijk gemaakt. Ze kijkt me aan met licht gefronste wenkbrauwen. Ze gaat er nog niet op in. Ze bewaart het voor de tafelconversatie. ‘En met jou?’ Het ontschiet me. ‘Goehoed!’ drenst ze. We lachen, ik met kiespijn.
Na haar vertrek was mijn leven geminimaliseerd. Ik werkte, at, sliep en soms was ik in staat om het brallerige gepoch van mijn zuipmaatjes in het café aan te horen, maar meestal lag ik thuis op de bank, in het gunstigste geval te luisteren naar de ellende van Hank Williams waar ik me zeer verwant mee had gevoeld.
Plotseling schudt ze aan mijn arm en ik vrees dat een van haar pumps het heeft begeven. ‘We gaan het wel gezellig maken,hè?’ Het is haar manier van de aandacht trekken, een ruk aan je arm geven.
Dat deed ze ook op het popfestival, twee eeuwen geleden, waar bijna iedereen topless liep, ook Linda. Wanneer ik keek teveel andere kanten in keek en ze me iets wilde vertellen gaf ook toen van die armrukjes. We waren voor elkaar geschapen, tenminste dat zei een waarzegster op een kermis. Ze had er alleen niet bijgezegd voor hoelang. ‘Het leven is een kaneelstok,’ zei mijn vader altijd. ‘Hoe harder je daaraan zuigt des te sneller is hij op. ‘ Sjonge, wat hadden we aan het leven gezogen. Als paradijs een periode is van spetterende liefde, dan zijn wij er geweest. Hoe vreemd was het om te constateren dat het na enkele jaren helemaal over was. De trouwerij hadden we sober gehouden, de huwelijksnacht heet. De scheiding deed pijn. Ik ging er in eerste instantie vanuit dat het normaal was in een huwelijk dat er een vervlakking kwam, maar toen die plateaufase al maanden duurde begon ik me zorgen te maken. En terecht, want op een avond luchtte Linda haar hart en hoewel het me pijn deed, kon ik geen oplossing ophoesten. Zo onstuimig als we verliefd waren geworden, zo radicaal gingen we uit elkaar. Eigenlijk zonder er lang over na te denken. Op gevoel.
‘Tuurlijk!’ roep ik harder dan bedoeld. De avondkoelte voelt goed na een warme dag en ik ben alweer over mijn nervositeit heen. Spontaan druk ik haar tegen me aan. De ober buigt veel te diep als we het restaurant binnengaan waardoor een deel van mijn outfit hem ontgaat en het moet de jurk van Linda zijn die hem zo gunstig stemt dat we mogen blijven. Dress-code is ook image-code. Gestoord kijkt de man van mij naar de duizelingwekkend diepe decolleté van mijn ex. ‘Wilt u alvast iets drinken?’ sist hij alsof anderen het niet mogen horen. ‘Een portje!’ roepen we als kinderen in koor. ‘Rood!’ Wanneer de ober weer enkele meters van onze tafel is en met de houding van zijn rug de ergernis niet kan onderdrukken, proesten wij het uit. Er bekruipt me een eigenaardig gevoel. Opgewonden omhoog kruipende liefde mengt zich met een nerveus ongemak. Er valt een stilte. Een lange stilte. We kijken beide het restaurant in. ‘My hair is still curly and my eyes are still blue so why don’t you love like you used to do?’ is een van die ‘tot op het merg’ nummers van Hank Williams en ik probeer me in te leven in de pijnlijke trek die hij meestal op zijn gezicht draagt. Zijn muziek en gezicht zijn altijd synoniem voor het lijden. Ik ben verslaafd aan dat soort muziek. Linda haat het. ‘Wat kijk je gek!’ spot ze. ‘Ik denk,’ zeg ik zacht. ‘Dat doe je dus nog steeds!’ Ik ben even vergeten hoe bot ze kan reageren op mijn mijmeringen. Het is een hobby van me. Zij deed en doet dat blijkbaar nog altijd af met dromerigheid en deed daar altijd schamper over. Ik voel een jengelde pijn opkomen in mijn hoofd. Ik zoek een uitweg. ‘Hoe is het met je nieuwe relatie,’ probeer ik met de onderliggende hoop dat die stuk is gelopen en ze al maanden alleen nog maar aan mij denkt. ‘Uitstekend!’ keft ze door het restaurant. Ik kijk naar haar geplamuurde gezicht dat ooit zo strak heeft gestaan van natuurlijk welzijn. Make-up was niet nodig, nu wel. Haar huid is gepijnigd door de vele zonnebankuren en haar hals vertoont veroudering. Gek dat ik dat nu pas zie. Haar borsten zijn groter dan in mijn herinnering en een sterk vermoeden dat er aan gesleuteld is, komt in me op. Ze is inmiddels uitgebreid aan het vertellen over haar fantastische relatie waarin beiden elkaar vrij laten, maar de details willen niet tot me doordringen. Haar mond beweegt, maar ik versta niets. Het lijkt wel of mijn bewustzijn het opgeeft. Dat heb ik al eerder meegemaakt. Enige tijd vóór onze echtscheiding. Toen ging ik me eraan ergeren. Dat was ik zowaar vergeten toen ik haar uitnodigde voor dit etentje. De ober komt met een uitgestreken gezicht de menukaart brengen en twee lange slanke portglazen met een klein bodempje rode port. ‘Een vintage?’ vraagt Linda met een verstikte stem. Ik trek mijn wenkbrauwen op en vermoedt een spelletje, iets waar we vroeger een sport van maakten. Obertje pesten. ‘Nee mevruh… een Tawny!’ kakt de ober met een vies gezicht. ‘Dan neem maar weer mee,’ kaatst Linda. Ik krijg waarschijnlijk een kleur, dat kan ik niet zien aan mijn spiegelbeeld in de grote glasplaat achter haar, maar ik kan wel mijn eigen verbazing aflezen. Er valt een stilte en zonder verder iets te zeggen worden de lange smalle glazen weer meegenomen. ‘Wat doe je nu?’ sis ik. ‘Ik drink alleen maar vintages sinds ik met Vincent verkeer,’ mokt ze. Ik voel iets in me opkomen dat een sterke associatie heeft met de avond dat ik bijna van haar kokhalsde en blij was dat we uit elkaar gingen. De air, de arrogantie, de bekaktheid die er langzaam was ingeslopen. En dat allemaal in een frisse leuke hippiemeid waarop ik ooit smoorverliefd was. De ober komt terug met twee andere glazen en zet die met stevige bewegingen voor ons neer. Als hij iets wilde zeggen hef ik mijn hand. Hij zwijgt en kijkt met een verachtende blik naar mij. Langzaam, terwijl ik Linda’s potsierlijke uiterlijk in die veel te strakke, achterlijke jurk nog eens bekijk, ga ik met mijn hand naar de glazen. Ik neem ze allebei op. Het ene glas drink ik in één teug leeg. Ik proef een magistrale port met een perfecte afdronk. Even sluit ik mijn ogen. Het andere glas gooi ik leeg in de artificiële decolleté van Linda en de herinnering aan de verbazing op haar gezicht doet me voldaan glimlachen als ik het verhaal een half uur later in geuren en kleuren vertel aan mijn zuipmaatjes
|