Homepage  Prozawedstrijd  Prozawedstrijd 2016  Maartje Elshout Beoordeling Alicia

Bloedlust - Maartje Elshout

De man stond ineens in mijn kamer. Ik wist wat het betekende. Ik greep tussen de kussens van de bank en vond de dolk. De man had een pistool, hij had het voordeel. Maar met een beetje geluk kon ik de dolk op tijd tussen zijn ogen werpen.
“Niet doen.”
Ik was niet gewend me af te laten leiden, maar zijn woorden deden mijn beweging pauzeren.
“Ik kom in vrede, David Hofland.”
Mijn greep op de dolk versterkte. “Is dat een woord dat jullie kennen?”
Hij zuchtte. “Je hebt een verkeerd beeld van ons, Hofland. We willen juist vrede en veiligheid.”
“Ik heb een kind gedood.”
De man knikte. “Dat was noodzakelijk.”
Ik schudde vol afschuw mijn hoofd. De man zette aarzelend een stap in mijn richting. Ik haalde de dolk tussen de kussens vandaan en hield hem dreigend omhoog. De man haalde zijn hand van het pistool dat aan zijn broek hing en bracht zijn handen omhoog.
“Luister, Hofland, het verleden is het verleden. Ik ben hier niet voor de zaak met het kind.”
“Nee,” zei ik, “want daar maken ze zich niet druk om. Waar ze zich druk om maken, is dat ik er daarna mee stopte.”
“Het is jaren geleden,” antwoordde de man. “Als we je hadden willen doden, hadden we dat veel eerder gedaan.”
Ik dacht aan Melissa, die boven aan het douchen was. Ik was nooit bang in dit soort situaties, maar nu voelde ik iets wat op angst leek, angst dat ze mijn vriendin iets aan zouden doen. De man moest mijn huis uit. En snel.
“Tijd om te gaan,” zei ik dreigend.
De man keek naar mij in stilte. Hij nam mij in zich op, wist ik. Woog het risico dat ik toe zou slaan tegenover dat van een gefaalde missie. Hij maakte de verkeerde inschatting, want hij opende zijn mond. Ik bewoog mijn arm naar achteren.
Hij hield zijn handen in de lucht. “Denk aan de rotzooi,” waarschuwde hij me.
Hij had gelijk. Ik zou zijn lijk nooit op tijd wegkrijgen. Ik zou Melissa een hoop uit moeten leggen. Met een zucht bracht ik mijn arm omlaag. “Wist je dat het onbeleefd is om iemands huis te betreden zonder jezelf voor te stellen?”
Ik zag de opluchting in zijn ogen. Hij was een open boek, hij zou het nooit lang redden daar. “Van Zanten,” zei hij.
Ik hoopte voor hem dat hij niet zijn echte naam gegeven had.
“Welnu, Van Zanten,” antwoordde ik, “als je niet binnen vijf seconden zegt waarom je hier bent, werk ik je de deur uit en kom ik je later mijn bedankje geven voor je onverwachte bezoek.”
Hij hield zich staande, geen spiertje bewoog. Misschien had ik hem onderschat.
“We hebben je hulp nodig.”
Ik glimlachte, terwijl ik de woede in bedwang probeerde te houden. “Natuurlijk.”
Van Zanten keek me aan met een grijns die ik graag van zijn smoel wilde vegen. “Ze zeiden al dat je vol was van jezelf.”
Ik stond op. Hij sprong meteen achteruit, zijn handen opnieuw in de lucht. “Rustig, rustig. Ik wil alleen maar praten.”
“Praat snel dan.” Ik hoorde het water van de douche. Als dat stopte, moest Van Zanten weg zijn.
“We hebben een probleem.”
“En jullie hebben mij nodig om het op te lossen.” Ik kon het heus wel invullen. “Vertel me waarom je hier bent, Van Zanten, zonder een onnodige inleiding.”
Hij begreep het. “Er is een middel ontdekt dat bloedlust veroorzaakt bij mensen. Het is niet besmettelijk. We weten niet wie het gemaakt heeft, maar die persoon heeft er al verschillende mensen mee geïnjecteerd. Genezing is niet mogelijk.”
“Jullie hebben iemand nodig die hem kan opsporen,” maakte ik het verhaal af.
Van Zanten aarzelde. “We hebben iemand nodig die de geïnjecteerden doodt.”
Vreemd. Je zou toch eerst de bron willen uitschakelen?
“We zoeken zelf al naar de persoon die het middel maakte,” legde Van Zanten uit, “en we houden de geïnjecteerden onder observatie in hun natuurlijke omgeving. We kunnen daar veel van leren. Maar wanneer ze te ver doordraaien, moeten ze gedood worden.”
Ik trok mijn wenkbrauwen op. “Daar hebben jullie mij niet voor nodig.”
“Er zijn er maar weinig die zo goed zijn in mensen in stilte doden als jij.”
“Onzin.”
Ik zag een nieuwe aarzeling bij Van Zanten. “Onze geheime afdeling kan niet te veel werknemers hebben uit veiligheidsoverwegingen. We hebben er net twee die met een burn-out thuis zitten; beiden professionele moordenaars. We komen mensen te kort.”
Ik haalde mijn schouders op. “Doe het dan zelf.”
Van Zanten zuchtte. “Ik kan zoiets niet. We zijn niet allemaal zoals jij.”
“Er zijn er genoeg zoals ik.”
“Maar niet die van ons bestaan weten en die zouden zwijgen uit landsbelang.”
Ik vertrouwde Van Zanten voor geen meter. “Jullie weten niet zeker of ik voor altijd zal zwijgen over mijn tijd bij jullie. Je komt mij doden.”
Van Zanten wreef over zijn voorhoofd. “Hoe vaak moet ik nog zeggen dat dat niet mijn missie is?”
“Jullie weten dat het moeilijk is mij te doden,” zei ik. “Je voert iets in je schild. Ik voel het.”
Van Zanten keek mij recht in mijn ogen aan. “Jij hebt geen gevoelens. Dat maakt je zo geschikt voor dit werk.”
Touché.
De douche ging uit. Van Zanten moest mijn huis uit. Ik moest snel beslissen. Als het waar was wat Van Zanten mij verteld had, was dit iets met de hoogste geheimhoudingsclassificatie. Als ik weigerde, zouden ze me zeker proberen te doden. Niet dat ze dat nooit eerder gedaan hadden, al zouden ze dat nooit toegeven. Maar ik wist wanneer ik mijn koffie beter kon weggooien of verder van het raam moest blijven. Dat ik Van Zanten niet had horen binnenkomen betekende ofwel dat Van Zanten een perfecte inbreker was – maar zij waren gelukkig vaak geen goede moordenaars – of dat mijn zintuigen achteruitgingen.
Hoe dan ook was het beter erin mee te gaan en intussen uit te vinden wat ze werkelijk van plan waren.
“Oké, ik doe het.”
* * *
Ik verwijderde de plank van het geheime compartiment op zolder en greep met mijn hand naar links om de koffer eruit te halen. Ik greep mis. Even dacht ik dat de koffer weg was, maar toen ik mijn hand verschoof, stootte ik ertegenaan. Ik haalde de koffer eruit en keek erin. Alles wat ik nodig had zat erin. Ik maakte het holster vast en deed het pistool erin. Ik verstopte twee dolken in mijn kleding. Ik haalde de adrenaline uit mijn koffer en spoot het in. Het pepte me op en maakte me klaar om te doden.
Ik reed naar de afgesproken plek. Mijn auto zette ik er iets vandaan aan de kant. Je kon beter niet meteen de afgesproken plek oprijden; eerst verkennen en inschatten waar ze zich verstopt konden hebben. Maar de boerderij was een grote, open ruimte met weinig plek om je te verstoppen. Ik zag geen scherpschutters. Misschien hadden ze inderdaad een tekort aan personeel. De man die Davids moest heten zag ik al van ver aankomen. Risicovol, maar erg beleefd van hem.
“Hij zit in het kippenhok,” zei Davids.
Ik knikte en liep met hem mee naar de schuur waar de kippen zaten. Davids wenkte mij en wees naar het raam van de schuur. Ik twijfelde even. Ik keerde niet graag mijn rug naar hem toe. Davids zag het en draaide zich om, zijn rug naar mij gekeerd. Dapper. Ik wierp een snelle blik door het raam. Het doelwit zat op de grond, tussen de wild rondrennende en krijsende kippen. Zijn ogen waren wild en het oogwit was rood, bloeddoorlopen. Hij zette zijn tanden in een bloedende kip. Ik wendde mijn gezicht af. Wie had gedacht dat Van Zanten de waarheid had gesproken?
Davids keerde zich langzaam om. Ik haalde een vinger langs mijn nek met een vragende blik. Davids schudde zijn hoofd. Hij knikte naar de achterkant van de schuur. Ik liep achter hem aan. “Ik observeer hem,” legde hij fluisterend uit. “Ik kijk hoe ver hij gaat. Hij heeft alleen nog de kippen gegrepen. Ik wil zien wat hij nog meer doet.”
Ineens zag ik een beweging. Een schim, enkele meters van ons vandaan. Ik verschool me achter de wand en bracht mijn hand naar Davids’ keel. Ik kneep.
“Wie is daar?” fluisterde ik. Davids zette grote ogen op, maar gaf geen antwoord.
“Johnny?” vroeg een vrouwenstem. “Zit je in de kippenschuur? Hoe was het bij de dokter; ben je van je rugklachten af?”
Ik liet Davids’ keel los. Met moeite probeerde hij zo geruisloos mogelijk diep lucht in te zuigen. De vrouw – een dame van een jaar of zestig – ging de schuur binnen. Ik liep op mijn tenen naar de zijkant van de schuur en keek door het raam. “Shit.”
De vrouw gilde luid. Davids duwde me opzij om naar binnen te kijken. Ik rende intussen naar de deur en snelde naar binnen, terwijl mijn hand een dolk zocht. Het doelwit had zijn tanden in de nek van de vrouw gezet. Zijn rode ogen staarden naar het bloed dat uit haar nek stroomde. Ik rende naar hem toe en sneed zijn keel door. Zijn lichaam viel op de grond. De vrouw keek naar hem, haar ogen wijd. Het bloed druppelde langs haar nek omlaag. Ze was in shock.
“Wat doen we nu?” fluisterde Davids in de deuropening.
Wat een stomme vraag. Ik pakte de vrouw van achteren vast en sneed haar keel door. Haar lichaam viel op dat van het doelwit. Davids zette grote ogen op.
“Ik heb plastic en tape in mijn auto,” zei ik. “Ik ben zo terug.”
Eenmaal terug bij de schuur zat Davids op de grond naast de lichamen. Van Zanten had gelijk. Niet alle mensen waren zoals ik. Niet alle mensen waren geschikt voor dit werk. Ik had niets aan Davids toen ik de lichamen in het plastic rolde en besloot dat zijn eerdere gedrag niet dapper maar onbezonnen was geweest. En dat ik zijn keel iets langer had moeten dichtknijpen.
Na te hebben opgeruimd, liet ik een trillende Davids achter en vertrok ik naar de boerderij. De vrouw had iets gezegd; ik had haar verder moeten uithoren voor ik haar doodde. Stom. Ik hield mijn creditcard tussen de voordeur en de deurpost. Zonder enige moeite kreeg ik de deur open. Zo stil mogelijk liep ik door het huis. Ik opende kasten en lades, maar vond niet wat ik zocht. Tot mijn oog op de kalender viel die op de koelkast hing. Ik keek naar de datum van vandaag. Doktersbezoek. Ik zocht verder. Bij de telefoon zag ik een briefje liggen, er stond een nummer op. Ik gebruikte mijn mobieltje om het nummer op te zoeken. Dokter Stootman. Bingo.
Al snel was ik op weg naar het volgende doelwit. Het was een vrouw die het huis in de gaten hield, een knappe brunette van een jaar of dertig. Ze stelde zich voor als Veerle Adelaar. Ik ging haar echt geen Adelaar noemen.
“Hoe staat het ervoor, Veerle?” vroeg ik. “Heb je mij al nodig?”
Veerle knikte. “Ik heb de gegevens die ik nodig heb. Hij is voor jou.”
Ik ging naar binnen, waar een man met bloeddoorlopen ogen jammerend op de grond zat. Een dode, half opgegeten kat lag naast hem. De man bood niet eens weerstand toen ik zijn keel doorsneed. Ik keek op en zag Veerle in de deuropening staan. Ze keek gefascineerd naar me. Sommige mensen waren wel net zoals ik.
“Help je me?” vroeg ik.
Veerle knikte. Terwijl we het lijk in plastic wikkelden, keek Veerle me aan. “Waarom ben je gestopt?”
“Ze lieten mij een kind doden.”
Veerle was even stil. “Soms is het noodzakelijk.”
 Ik keek haar boos aan. Dacht ze dat ik dat niet wist? “Het was niet noodzakelijk.”
Ze keek vragend terug. Ik twijfelde even, maar opende toch mijn mond. “Ze hadden gezegd dat hij een bom droeg en die elk moment af kon laten gaan. Nadat ik hem gedood had, heb ik zijn lichaam gecheckt. Er was geen bom. Later bleek dat ze informatie nodig hadden van zijn vader. De vader had nog een zoon. Eén dood als waarschuwing; één levend om mee te dreigen.”
Veerles blik was leeg. “Wie weet wat voor informatie de vader had. Het kan best noodzakelijk zijn geweest.”
Ik schudde mijn hoofd, maar zweeg. We legden de grens allemaal ergens anders. Terwijl Veerle met de dode kat de kamer uit liep, keek ik rond. Het was minder lang zoeken dan in de boerderij. Een agenda lag op tafel. ‘Dokter Stootman’ stond er bij de datum van vandaag. Ik twijfelde even of ik het aan Veerle moest vertellen, maar ik besloot dat ik mezelf alleen maar voor gek zou zetten. Ze vergeleken de slachtoffers altijd; een overeenkomst als deze konden ze niet missen. De dokter was waarschijnlijk al dood.
En toch kon het geen kwaad dat even na te gaan.
* * *
De praktijk van de dokter was dicht, maar in zijn huis, dat ernaast stond, brandde nog licht. In de woonkamer liep een man haastig heen en weer en sloot daarna al even gehaast de gordijnen. Ik herkende hem meteen. Waarom was dokter Stootman nog op vrije voeten? Ze wisten dat de mensen geïnjecteerd waren. Ze wisten ongetwijfeld dat tenminste twee van hen dezelfde dokter hadden. Waarom leefde hij nog?
Ik liet mezelf binnen en hoorde dokter Stootman tegen iemand praten. “Niet doen. Alsjeblieft, niet doen. Je weet toch hoeveel ik van je hou? Onze liefde is sterker dan dit.”
Voorzichtig opende ik een deur die naar de keuken leidde. Het was een open keuken, gescheiden van de kamer door een kleine bar. Ideaal. Ik verschool me achter de bar en keek de huiskamer in. Dokter Stootman stond nog bij het raam en hield zijn handen in de lucht.
“Waarom heb je het gedaan, Remy? Je wist wat er zou gebeuren.” Dokter Stootman keek wanhopig naar de man die tegenover hem stond.
De man stond met zijn rug naar me toe, maar het was niet moeilijk te zien dat hij geïnjecteerd was. “Bloed,” gromde hij.
Ik verwachtte dat hij de dokter zou aanvallen, maar de man greep zijn eigen arm en beet erin. Hij schreeuwde het uit van de pijn, maar dronk het bloed toch op.
De dokter sloot zijn ogen. “Neem mij,” zei hij daarna. “Neem mij maar. Zonder jou wil ik toch niet verder.”
De man schoot op hem af. Ik vloekte. Snel schoot ik uit mijn schuilplaats en sprong op hen af. Ik sneed de keel van de man door. Zijn bloed spoot in het gezicht van de dokter, die luid gilde. Ik deed mijn arm om de nek van de dokter en hield mijn dolk bij zijn keel. “Stil,” siste ik in zijn oor. “Leg uit wat er gaande is.”
Maar hij sprak niet. Hij staarde naar het lichaam van de man. Zijn geliefde, begreep ik. Ik sneed een stukje in zijn keel – niet te diep. Het diende alleen als waarschuwing. De dokter slaakte een kreetje.
Godver. “Stil!” fluisterde ik weer.
De dokter trilde. “Wie ben je?”
“Iemand die jou komt stoppen,” antwoordde ik.
Hij zuchtte. “Je bent van de Geheime Dienst.” Niet echt, maar het interesseerde me dat dat het eerste was wat hij dacht. “En je komt me doden nu je hebt wat je wilde.”
Interessant. Wat wilde de GD dan – het middel? Hadden ze dat al in hun bezit?
“Hoe kom je aan het middel?” vroeg ik.
De dokter was even stil. “Je bent niet van de Geheime Dienst.”
“Heb je het zelf gemaakt?” Ik maakte een kleine, maar dreigende beweging met het mes.
Ditmaal kreeg ik een antwoord. “Mijn vriend heeft het gemaakt, in opdracht van de Geheime Dienst. Ik moest het uittesten als huisarts. Hij heeft zichzelf ermee ingespoten, ik weet niet waarom. Oh, mijn God, ik weet niet waarom.”
Gewetensnood waarschijnlijk. Ik had vroeger wel eens collega’s gehad die zichzelf hadden opgehangen of voor de trein geworpen. Mensen vermoorden liet je niet altijd koud. Tenzij je was zoals ik, natuurlijk. Maar zelfs ik had mijn grenzen.
Ik probeerde mijn gedachten op een rijtje te zetten. De GD had zelf – met behulp van wetenschappers – het middel ontwikkeld en testte de werking ervan. Daarna hadden ze mij in dienst genomen om de mensen op te ruimen. Maar waarom ze mij daarvoor nodig hadden, was nog steeds niet geheel duidelijk.
“Ze willen het bewijs opruimen,” ging de dokter verder. “Is het niet zo? Daarom hebben ze jou gestuurd. Ik wist wel dat het zou gebeuren. Ik wilde vluchten met Remy, maar hij had zichzelf al ingespoten. Doe het, maar doe het vlug.”
Gehoorzaam sneed ik de keel van de dokter door. Misschien mocht ik dat niet doen – ik had immers de opdracht niet – maar de dokter te laten leven was geen optie. Hij was enkel iemand die zijn mond voorbij kon praten en was bovendien niet de waardevolle van de twee geweest.
Waarom had de GD mij niet meteen verteld dat het middel door het bedrijf zelf ontwikkeld was? Waren ze bang dat ik zou hebben geweigerd uit morele overwegingen?
Tijd om Van Zanten een bezoekje te brengen.
* * *
Ik ontmoette Van Zanten op een druk plein, een veilige plek voor ons beiden.
“Je wilde me spreken?” vroeg Van Zanten.
Ik had zin om zijn nek om te draaien. “Ik heb dokter Stootman gedood. Zijn partner had zichzelf met het middel ingespoten en was al dood.” Misschien beter om nog even weg te laten dat ik hem gedood had. Ik wist toen nog niet dat hij – en niet de dokter – het middel gemaakt had. Ik dacht te zien dat Van Zanten schrok. Hij had mij onderschat, had niet gedacht dat ik erachter zou komen wie verantwoordelijk waren voor het middel.
“Het hindert niet. Op den duur moest het toch gebeuren.”
Precies wat ik gedacht had. Maar zijn kalmte irriteerde me. “Waarom heb je voor mij verzwegen wie de makers waren?”
“Zoals je inmiddels ongetwijfeld weet,” zei Van Zanten, “waren ze bij ons in dienst. Bloedlust zou een handig oorlogsmiddel zijn; de afschrikwekkende werking, soldaten die zonder twijfel doden. Het is jammer dat de wetenschapper dood is; hij had nog meer te doen. Maar de formule is in ons bezit, dus meer dan jammer is het niet.”
“Ik hoop dat jullie klaar zijn met testen,” zei ik, “want ik ben klaar met doden.” Ik keerde mij om.
“Niet helemaal,” sprak Van Zanten achter mij. “Er is nog één doelwit.”
Ik draaide me weer om. “Misschien had je me niet goed gehoord? Ik ben klaar met jullie spelletjes. Je had het me godverdomme meteen moeten vertellen.”
Van Zanten haalde zijn schouders op. “Ik kon het risico niet lopen dat je het niet zou doen.”
Wat betekende dat nou weer – vanwege mijn reactie na de moord op het kind?
“Mag ik je iets vragen, Hofland?” vroeg Van Zanten.
“Misschien moet je eerst antwoorden geven voor je vragen stelt,” beet ik hem toe. Ik haatte Van Zantens nonchalante houding.
“Antwoorden komen vanzelf wel.”
Ik wilde iets terugzeggen, maar Van Zanten stak zijn hand op. “Ik heb een belangrijke vraag voor je, Hofland. Jij hebt altijd het landsbelang voor ogen gehad, zelfs in tijden dat je ons haatte. Daarom konden we je laten leven.”
Laten leven, vast. Ze hadden het vaak genoeg geprobeerd. Het was alleen nooit gelukt.
“En daarom ben je zo uitermate geschikt voor dit soort klusjes, Hofland,” ging Van Zanten verder. “Maar ik moet iets weten. Ik moet weten hoe ver je zou gaan.”
Ik keek Van Zanten niet-begrijpend aan.
“Stel dat je vriendin bloedlust zou krijgen, zou je haar dan doden?”
Het bloed trok weg uit mijn gezicht. Ik voelde me duizelig worden.
Melissa. Mijn Melissa.
“Geef antwoord, Hofland.”
Hoe ik kon antwoorden, was mij een raadsel.
“Dood haar niet,” zei ik. “Ze zal in mijn armen sterven.”
Ik draaide me om en rende naar huis. Zelfs in mijn wanhoop merkte ik dat iemand mij achtervolgde. Ik begreep wel waarom – om het karwei af te maken als ik zou falen.
Melissa.
Ik snelde mijn huis binnen. Ik hoorde een wc doorgetrokken worden. Melissa was in de badkamer.
Ik draaide de voordeur op slot, zodat mijn achtervolger niet al te makkelijk binnen zou komen, en rende de trap op. Ik zwaaide de badkamerdeur open.
Melissa keek me verbaasd aan. Haar ogen waren mooi blauw en het oogwit was nog helemaal wit.
Geen rode ogen. Melissa was in orde.
Ik zuchtte opgelucht. Ze hadden me alleen een waarschuwing gegeven. Eikels.
“Ik heb een koffer boven gevonden,” zei Melissa.
Oh, shit.
“Ik vond dit.” Ze hield het adrenalineflesje en de spuit omhoog. “Wat is het?”
Adrenaline, wilde ik zeggen, maar ineens zag ik dat de vloeistof een rozige kleur had. Dat had mijn adrenaline niet.
Ik had de inbreker onderschat. Het was hem gelukt. En hij wist dat ik het zou doen.
Ik hoefde niet in de spiegel te kijken.
Vaag hoorde ik Melissa’s stem.
“Wat zijn je ogen rood.”

Bloedlust - Maartje Elshout

Homepage  Prozawedstrijd  Prozawedstrijd 2016  Maartje Elshout  Beoordeling Alicia