Homepage  Stroomarchief  Verhalentop2005  Margareta Keijser  Beoordeling BSN

Familieberichten - Margareta Keijser

In de kamer hangt een weldadige rust. Het regelmatige tikken van de klok aan de muur maakt de stilte nog intenser. Achter het glazen deurtje houdt de koperen slinger met de beweging van een stramme soldaat het uurwerk aan de gang, steeds een vonkje ochtendzon vangend.
Het ijle licht glijdt door het raam over de bloeiende begonia's in de vensterbank en valt op de krant, die uitgespreid op tafel ligt.
Daar zit een ouder echtpaar over gebogen. De vrouw leest door een vergrootglas. Haar bleke huid kunnen de blauw gezwollen aderen op haar handen allang niet meer in bedwang houden.
De man steunt op een elleboog en laat zijn kin in zijn hand rusten. Met de andere hand houdt hij een zware leesbril op zijn plaats. Ze lezen langzaam en na enige tijd wisselen ze zwijgend van katern dat ze eerst zorgvuldig plat strijken. De vrouw zucht en slaat de pagina met familieberichten op. Haar loep gaat van boven naar beneden en laat droevige teksten door: ..na verval van krachten is van ons heengegaan…na ongelijke strijd en veel te vroeg…mijn lieve vrouw, onze moeder, grootmoeder….. mijn stralende zoon…we missen je nu al…..
De gedichtjes van Toon Hermans doen het goed bij de overlijdensberichten denkt ze, je leest er elke dag wel een. Dan slaat plotseling haar hart een slag over. Het glas heeft een naam gevangen die het bloed uit haar voorhoofd en wangen trekt. Haar blik schiet heen en weer op zoek naar de geboortedatum en haar adem stokt. Snel kijkt ze op naar haar man, maar hij leest rustig door.
Ze buigt zich opnieuw over de krant, waar herinneringen de letters verdringen.

Johan's hand ligt op haar borst. Met getuite lippen kust hij haar tepel. 'Als je een kind had, was ik daar jaloers op,' zegt hij en blaast in haar oor. Ze lacht zacht in het donker. 'Ik wil alleen een kind van jou.'
Het zaad van Johan sijpelt kriebelend uit haar lichaam en zal een vlek maken op de bekleding van zijn auto. Ze is te loom om er iets aan te doen. 'Hou je van me?' Ze houdt haar adem in.
Johan schiet overeind en zoekt ongeduldig zijn kleren bij elkaar.
'Verdomme, waar is mijn onderbroek! Veer, help eens zoeken.'

'Wil je nog thee?' Haar man legt zijn bril op het tafelkleed en reikt naar de kopjes, half onder de krant. Onder de tafel slaat ze haar benen over elkaar. Een pantoffel glijdt van haar voet. Ze trekt de badjas dichter om zich heen. 'Asjeblieft.'
Moeizaam staat hij op en loopt met kletterende kopjes naar de keuken. Zijn rug is gebogen en de badjas van achteren opgekropen. Ze kijkt hem na. Onder de jas weet ze zijn lege billen, die met een plooi overgaan in zijn magere benen.
In haar borst verschuift iets in de richting van haar keel. Het laat zich niet wegslikken. Kom op Vera, je hebt hem al heel lang geleden begraven. Toch?
Haar man zet een dampend kopje voor haar neer en legt even zijn hand op haar schouder. ''t Wordt een mooie dag. Misschien kunnen we straks een stukje gaan wandelen?' Wandelen, denkt ze. Twee over straat schuivende oudjes zul je bedoelen, aan elkaar geklit als drenkelingen in de golven van het leven.
Ze wrijft over haar voorhoofd; zo moet ik niet denken.
'Goed,' zegt ze, 'ga jij je maar vast aankleden. Ik kom zo. Eerst mijn thee.'
Hij knikt en loopt naar de deur. Haar ogen volgen hem totdat hij de kamer uit is.
Ze grijpt onbeheerst naar de krant en zoekt het overlijdensbericht weer op.
Eenentachtig is hij geworden. Daar kan ze zich er niets bij voorstellen.
Johan, met zijn prachtige lichaam en opwindende stem, éénentachtig!

Zachtjes streelt ze zijn rug. In trage bewegingen glijden haar vingers over de lange spierbundels die net boven zijn billen eindigen in een gootje, als van een haas. 'Ik ben ook het haasje,'zegt Johan als ze hem over die heimelijke vergelijking vertelt, 'omdat ik op jou gevallen ben.'
Ze lacht en haar hart wordt warm van trots, maar ze wacht op de woorden, die hij nog nooit heeft gezegd.

Johannes van der Velde… volkomen onverwacht… leest ze voor de zoveelste keer. Vast een hartaanval, denkt ze, of een beroerte. De naam van zijn vrouw zegt haar niks, die had hij nog niet. Toen.
Ze gaat met haar vingers door haar dunne, witte haar. Heimwee naar de trotse weelde van vroeger, stuwt een snik omhoog. Met een harde vuist veegt ze de rollende tranen van haar wangen. Hou op, het is verdorie vijftig jaar geleden!
Schokkerig zoeken haar handen onder het tafelblad haar buik. Ze schuiven traag langs elkaar over de zachte stof van haar ochtendjas en een oude pijn trekt naar onderen alsof het bloed elk moment weer kan gaan vloeien.
Er komt een waas voor haar ogen. Even denkt ze dat ze gaat flauwvallen. Ze grijpt zich vast aan de tafelrand. Niet aan toe geven, schiet er door haar hoofd, hij mag het niet merken. Niet na al die jaren. Neem een slok thee.
De thee golft over de rand van het kopje, haar tanden klapperen tegen de rand.
Ze wil niet terugdenken aan de tijd van liegen en bedrog en nog minder aan de leegte waarin ze het toneelstuk van hervonden geluk speelde. Maar de gedachten zijn niet te stuiten.

'Gezellig gehad bij je zuster?' Hij kijkt haar recht aan. Geschrokken brengt ze een hand omhoog en strijkt haar pony naar achteren. Even laat ze de hand op haar voorhoofd liggen, om de leugen af te schermen die daar in brandende letters te lezen moet staat.
'Ja..,' aarzelt ze en hoort een stem die niet de hare is.
'Je zult wel moe zijn, 't is een hele reis naar Zeeland.'
Ze knikt. Wou maar dat hij haar niet zo bleef aankijken. Paniek en angst denderen door haar lichaam. Ze wordt er misselijk van. Dan loopt hij van haar weg. 'Ik heb koffie,' zegt hij over zijn schouder.
'Lekker.' Ze zucht van opluchting, maar haar hart blijft zwaar.

Haar man komt aangekleed de kamer binnen. Zijn ouderwetse aftershave, fris en vertrouwd, snelt vooruit. Ze kijkt hem aan, verward door diepgewortelde schuldgevoelens die loodzwaar op haar borst drukken. Hij is mijn man denkt ze, maar ik heb nooit genoeg van hem kunnen houden.
Ze staat op van de tafel. 'Ik kleed me even aan,' zegt ze, 'maak jij broodjes?'
Op weg naar de keuken draait hij zich om, zijn gezicht een en al verbazing:
'Dat doe ik toch altijd?' Ja, denkt ze, en ik verdien die zorg niet.
Haar knieën protesteren als ze langzaam de trap beklimt. Elke trede jaagt een scherpe pijn door de gewrichten. We moeten toch eens informeren naar een seniorenwoning, denkt ze, dit huis wordt bezwaarlijk.
Als ze boven de badkamer binnengaat, hijgt ze en is blij dat ze op de rand van het bad kan uitpuffen. Haar gedachten duiken opnieuw terug in de tijd en zoeken naar hoe het is begonnen, een halve eeuw geleden.
Ze waren ruim vijf jaar getrouwd, maar toen kinderen uitbleven, wilde ze gaan werken. Wat was ze trots geweest om op haar zesentwintigste een baan als receptioniste te krijgen bij een hotel in de naburige stad. Behalve wat verdwaalde toeristen en congresgangers, logeerden daar hoofdzakelijk vertegenwoordigers van verschillende branches, uit alle hoeken van het land.
Ze hoort nóg de misprijzende woorden van haar familie en schoonfamilie: '..een vrouw hoort thuis te zijn voor haar man en hem niet weekenden lang alleen te laten, als ze dienst heeft in een logement. Daar komt alleen maar ellende van.' Ze hadden zich er niets van aangetrokken en leefden hun leven zoals zij dat wilden. Elke dag zat ze zingend op de fiets naar haar werk.

'Pardon, is er misschien een boodschap voor mij binnengekomen?'
Ze kijkt van de nota die ze aan het schrijven is recht in twee mannenogen, die haar op een speciale manier aankijken. Een blik die op slag verwart.
'Uw naam en kamernummer alstublieft?' vraagt ze, een beetje buiten adem.
'Van Velzen, kamer vijftien.' Zijn stem streelt. Ze voelt het in haar borsten en buik. Een gevaarlijke man, waarschuwt een zeurend stemmetje. Ze staat op en kijkt in de houten postvakken achter haar. Er ligt inderdaad een brief voor hem.
'Alstublieft.' Als hun handen elkaar raken, lijken de vonken er af te spatten. Snel trekt ze haar hand terug en steekt die onder het blad van de balie.
Ze voelt hoe haar gezicht langzaam rood wordt.
'Staat je goed,' zegt de man, die van Velzen heet, grijnzend.

Nog diezelfde avond hadden ze heftige seks met elkaar. Zomaar tegen de muur van de fietsenkelder. Dat kón niet anders. Het vuur moest geblust. Begrijpen deed ze zichzelf niet, maar voor het eerst voelde ze wat pure lust was en hoe verslavend die kan werken. Toen ook was de leugen geboren. 'Ik moest ineens overwerken,' zei ze vanuit de gang tegen haar man toen ze haar jas ophing.
Ze zit nog steeds op de rand van het bad en probeert haar handen een voor een warm te wrijven, maar de kilte zit diep van binnen en versteent haar botten.
Toén had ik nog terug gekund, denkt ze, maar weet dat het niet waar is.
Johan en zij werden elke keer naar elkaar toegetrokken met een kracht waar niet tegen in te gaan was. Na elke vrijpartij besloot ze dat dit voor het laatst was, maar nog geen uur daarna hunkerde haar lijf van top tot teen naar het zijne en wist ze dat er wéér een volgende keer zou komen.
'Ik had nooit verliefd op hem moeten worden,' fluistert ze in de stilte van de badkamer, 'het heeft mijn leven verpest.' Haar mond wordt een harde dunne streep.

'Ik ben drie weken over tijd,' zegt ze vanuit het niets. Johan's hoofd ligt op haar borsten, die pijnlijk gespannen zijn. Met een ruk komt hij overeind.
'Weet je het zeker?' vraagt hij. Zijn stem klinkt vreemd.
Ze knikt: 'Ik krijg een kind van je.'
Hij begint gehaast zijn kleren aan te trekken. Dat is elke keer een gevecht in de auto. Hij vloekt en stoot haar ruw met zijn elleboog in haar zij.
'Hoe weet je nou dat het van mij is?' vraagt hij met zijn hoofd in zijn trui.
'Omdat ik het weet en omdat ik het voel.' Teleurstelling knijpt haar hart samen.
Johan snuift: 'Vrouwelijke intuïtie zeker. Daar geloof ik niet in.'
'Ga je er wat aan doen?' Hij staat half over haar heen gebogen om zijn broek dicht te ritsen. 'Ik weet wel een adres.'

De klap die ze hem gaf was zó hard, dat zijn hoofd tegen het autodak knalde. Zwijgend had hij haar naar haar fiets teruggebracht. Toen ze uitstapte en het portier dichtgooide, was hij met hoge snelheid weggereden.
Het was de laatste keer dat ze hem zag.
Ze staat op van het bad en brengt haar gezicht dicht bij de spiegel boven de wastafel. Zorgvuldig bestudeert ze haar oude vrouwengezicht, in de hoop dat er nog iets van de jonge Vera over is. Tevergeefs; haar jeugd heeft zich lang geleden definitief teruggetrokken. 'Waarom wel uit mijn lijf, maar niet uit mijn geest?' fluistert ze en trekt met haar wijsvinger van boven naar beneden langs een diepe groef die haar wang in tweeën deelt. Ze slikt. Het moet afgelopen zijn met dat terugblikken. Ze wil niet langer kopje onder gaan in het verleden. En tóch is daar weer die vreselijke nacht.

Ze droomt dat ze in Johan's armen ligt. Hij houdt haar stevig vast zodat ze bijna geen lucht krijgt. 'Het kind,' sist hij in haar oor, 'waar is het kind?'
Haar mond zit vol watten die tegen haar huig duwen, ze moet ervan kokhalzen. Dan is er een flits van een mes en op hetzelfde moment schiet een zinderende pijn door haar onderlijf.
De droom gaat over in de realiteit en ze vindt zichzelf dubbel geklapt van de pijn in bed terug. Naast haar ligt haar man. Diep in slaap.
Bijna in zwijm laat ze zich uit bed glijden en strompelt naar het toilet. De pijn golft door haar buik en maakt haar organen hard. Ik verlies mijn kind, hamert het in haar hoofd, mijn kind, mijn kind….Ze duwt een vuist stijf tegen haar mond om niet te schreeuwen. Ze bijt en snikt. Johan, godverdomme!
Resoluut draait ze de kraan wijd open en vouwt haar handen tot een kommetje. Haar vingers, stijf van emotie, kunnen het water niet vasthouden. Ze pakt een washandje uit de kast naast de wastafel en maakt het nat. Met driftige bewegingen slaat ze het tegen haar gezicht. Ze wil niet huilen. De druppels vliegen alle kanten op en maken de mouwen van haar badjas drijfnat. Ze merkt het niet, gaat steeds fanatieker door met plenzen, want een vijftig jaar oud verdriet is bezig onder de steen van haar hart vandaan te kruipen.
Jammerend als een aangereden hond, bonkt ze met haar hoofd tegen het porselein van de wasbak. Mijn kind, mijn kind, mijn kind….
Ze hoort niet dat haar man de badkamer binnenkomt. Pas als die zijn hand op haar rug legt, komt ze met een ruk overeind. Hij draait de kraan dicht en leidt haar naar de rand van het bad, pakt een handdoek en begint haar voorzichtig af te drogen. 'Veertje toch,' zegt hij zacht.
'Ik weet niet wat er met me is,' mompelt ze met dikke keel, tussen de snikken door.
'Maar ik wel.' Met bevende hand strijkt hij haar natte haar naar achteren. Ze leunt duizelig tegen hem aan. Wat zei hij nou?
'Wil je naar de begrafenis?' vraagt hij. De storm in haar hoofd neemt toe.
'Wat bedoel je…hoe weet je….,' fluistert ze geschrokken.
Hij tilt haar hoofd tussen zijn beide handen op en kijkt haar aan.
'Zwijgen is niet altijd goud, Vera.' Zijn ogen staan warm. Oprecht.
Ze kan zijn blik niet verdragen en sluit haar ogen.
'Maar hoe dan?' dringt ze nauwelijks verstaanbaar aan.
'Daar moeten we het eindelijk maar eens over hebben,' zegt hij en kust met gespitste lippen haar oogleden, 'het is nog niet te laat.'
'Ik begrijp het niet…., waarom ben je gebleven?'
'Omdat ik van je hou.' De eenvoud van zijn antwoord raakt haar diep.
O god, denkt ze, hoe kan liefde zo simpel en tóch zo ingewikkeld zijn?

Familieberichten © Margareta Keijser

Homepage  Stroomarchief  Verhalentop2005  Margareta Keijser  Beoordeling BSN