Homepage  Stroomarchief  Verhalentop2006  Margareta Keijser  Beoordeling BSN

Een kwestie van pompen of verzuipen - Margareta Keijser

Het glas van de draaideur schuift traag voor me uit. Mijn gedachten gaan in hetzelfde tempo, evenals mijn voeten. Ik zie handafdrukken op het glas. Je hebt altijd mensen die tóch gaan duwen. Nog te beroerd om bordjes te lezen. De hele wereld hangt vol met teksten. De meeste zijn overbodig, maar bij een draaideur van het type 'niet aanraken, anders blokkeert het systeem' is de waarschuwing niet voor de kat z'n viool, denk ik als ik naar buiten loop.
Achter me sjokt het glas hoorbaar verder. Buiten de overkapping blijf ik staan, draai me om en kijk omhoog. Het hoge ziekenhuisgebouw lijkt zich bovenop me te willen werpen. Doe het, verpletter me, roept het in mijn hoofd. Het staart roerloos terug. Koud en grijs.
'Kutarchitect, 'mompel ik. Een passerende man kijkt me vragend aan.
'Ik zei kutarchitect,' herhaal ik luid in zijn richting.
Met een schichtig 'ik vind het ook niet geweldig,' maakt hij zich uit de voeten.
De lucht is hysterisch blauw. Aan de boomtakken zijn de eerste blaadjes uitgebroken en een groepje narcissen rouwt om zijn korte bestaan. De lauwe sliert wind die mijn haar optilt, staat in een verontrustend contrast met de ijzigheid in mijn borst. Ik geef een duw tegen de canvastas aan mijn schouder, en ga op weg naar de fietsenstalling, maar moet wachten voor een taxi die in de richting van de hoofdingang rijdt. Achterin de wagen zit een vrouw met een hoofddoek. Ze heeft een slapend kind op schoot. De vrouw kijkt me door het raampje vanaf buikhoogte aan. In een reflex trek ik de zoom van mijn topje naar mijn broekriem. Dan duw ik mijn hand diep weg in mijn jaszak. Het fietssleuteltje tikt tegen mijn nagels.
De beheerder van de fietsenstalling doet jolig: 'Zo meissie, lekker de zon in? Met een kleurtje er op, word je nóg mooier.' Zijn uitpuilende buik schudt van de humor. Ik buig me over mijn fiets en laat het slot open klikken. Langzaam richt ik me op en kijk de man recht aan. De lach staat nog op zijn gezicht.
'Val dood,' zeg ik.
Zijn mond zakt open en ik zou er met plezier een naaktslak in willen duwen als ik die had. Zijn lul zal weinig groter zijn, schat ik als ik opstap.
Al fietsend sjor ik de draagband van m'n tas over mijn hoofd naar de andere schouder en schuif de tas half op mijn rug. Door deze manoeuvre rijd ik bijna een jongetje omver dat naast zijn moeder op de weg fietst.
'Ga zélf aan de buitenkant fietsen, múts!' schreeuw ik achterom.
Elke uitval verlaat als een strak opgepompt ballonnetje mijn mond. Ze huppelen staccato de wereld in. Ik fiets in het wilde weg.

De stad heeft het druk. Mensen met of zonder jas lopen in de lentezon. Ik maak mijn fiets aan een brugleuning vast en voeg mezelf toe aan de mensenstroom. Volle terrassen, voortijlende serveersters en aanklampende zwervers ('opzouten') doorkruisen mijn blikveld als in een caleidoscoop. Ik zie overal stukjes, die maar geen eenheid willen vormen. Een vlaag angst om zelf uit elkaar te vallen, beneemt me onverhoeds de adem. Ik moet gaan zitten, maar alle stoelen zijn bezet. Juist op dat moment staan er twee vrouwen op, die hun jassen van de rieten rugleuning trekken en mij op de vrij gekomen plek wijzen. Meteen plof ik neer, mijn tas plettend. De zon schijnt pal in mijn gezicht. Ik kan het felle licht niet verdragen en sluit mijn ogen. Berg me in mezelf op.
'Zegt u het maar!' Met een stoel ertussen, staat de ober ongeduldig naar me te kijken. De handcomputer, die met een kettinkje aan zijn broekriem bevestigd is, in de aanslag. Om zijn smalle spijkerbroekheupen zit een bistroschort gewikkeld. De opgerolde mouwen van zijn overhemd tonen de haartjes op zijn arm. Ze glanzen in het zonlicht. Details, daar gaat het in het leven om.
'Doe maar een witte wijn. Een dróge,' zeg ik en heb mijn ogen alweer dicht.
Hij is snel terug en wil de wijn meteen afrekenen. Ik betaal zonder fooi.
Door mijn oogharen staar ik naar het glas. Het is beslagen; hier en daar stijgt een mistig belletje naar de oppervlakte.
Schuin tegenover me zijn twee mannen gaan zitten. Jong en slank in het pak. Hun colbertjes hangen nonchalant open en ze hebben allebei de enkel van het ene been op de knie van de andere gelegd. Het plooienpatroon in hun kruis windt me vaag op, temeer omdat ze er geen weet van hebben.
Ik pak het glas van het tafeltje en breng het naar mijn mond.
'Tja,' hoor ik de ene zeggen,' het is een kwestie van pompen of verzuipen.'
De rand van het glas ketst tegen mijn tanden, alsof iemand een klap tegen mijn elleboog geeft. Het is een kwestie van pompen of verzuipen. In één seconde ben ik terug in de realiteit, die ik in het ziekenhuis had achtergelaten.
Ik voel de aftaster in de gel over mijn huid glijden. Mijn ogen die niet op het scherm durven kijken, zoeken het plafond af naar houvast, ik drijf rond in een zee van ongeloof.
'Zeker al zestien weken,' zegt de jonge vrouw die de echo doet. Het klinkt bijna als een verontschuldiging. Mijn vingers haken in het papier waar ik op lig.
'Het kan niet,' zeg ik, 'ik ben steeds ongesteld geweest. Elke maand!'
'Dat komt vaker voor dan u denkt,' zegt ze en veegt mijn buik schoon.
En nu zit ik in de zon met een glas wijn in mijn hand. 'Geen alcohol voorlopig,' hoor ik Petra zeggen, toen ze met stralende ogen kwam vertellen dat zij en Vincent een kind kregen. Maar voor mij telt dat niet; de afgelopen maanden heb ik juist stevig gedronken en die foetus is al die tijd vrolijk in me rond blijven zwemmen zonder dat ik het wist. Ik neem een slok. Hij smaakt niet.
De losjes-in-het-pakmannen zitten aan het bier. Zouden zij kinderen hebben? Dat kun je aan mannen nooit zien. Aan vrouwen wel; die kijken anders uit hun ogen. Vaak zelfs als ze alleen nog maar bróeds zijn. Ik grabbel in mijn tas naar een spiegeltje en bestudeer intensief mijn oogbollen. Ze zijn een beetje rood in de hoekjes, maar verder zie ik geen verandering. En tóch ben ik zwanger. De echo heeft het bewezen. Ik heb er zelfs een fotootje van, goddomme! Na wat gezoek komt het uit mijn broekzak tevoorschijn. En vierkantje vol zwart - en grijstinten. Midden op de foto een kegel wit met daarin een verzameling onduidelijke dingetjes, die de gynaecoloog als 'uw kind' aanduidde. Ik zie er geen kind in en al helemaal niet het mijne. De foto stop ik samen met het spiegeltje onderin mijn tas en neem nog een slok wijn. Tijdens het slikken ril ik. Zet de feiten eens op een rijtje; Susan Maarsen, negenendertig jaar oud, getalenteerd designer met de wereld als een bloeiende roos aan haar voeten, ging naar de huisarts omdat ze een blaasontsteking vermoedde. Maar ze blijkt zwanger te zijn zonder kans op een abortus, omdat die wriemelaar daarbinnen al te groot is gegroeid. Hoe heeft mijn lichaam me deze loer kunnen draaien? En waar blijf je als je je eigen bloed niet meer kunt vertrouwen?
Alsof hij het juiste moment heeft willen afwachten, wandelt Stan mijn gedachten binnen. Stan, de medeveroorzaker van het zich stiekem delende klompje cellen in mijn buik. Ik kijk op mijn horloge. Hij zal wel lunchpauze hebben. Automatisch reik ik naar mijn mobiele telefoon in het vakje aan de buitenkant van mijn tas, maar halverwege blijft mijn hand steken. Nee, zo'n overval is niet eerlijk. Stan is sinds jaren mijn beste vriend. We wonen niet samen, maar zien elkaar regelmatig en vrijen gepassioneerd.
Toch bezweren we elkaar én onze vrienden dat er geen sprake is van een relatie. Vrijheid blijheid. 'Allemaal lulkoek,' sneerde Petra, 'Dat is jóuw synoniem van bindingsangst. Geef toch gewoon toe dat jullie bij elkaar horen.'
Ze zei dat tegen me toen ze haar baby aan het voeden was. Ik herinner me nog precies hoe die kleine garnaal fanatiek haar borsten leeg zoog. Nu ik dat beeld terughaal, voel ik langzaam mijn tepels hard worden en een onbekende prikkeling verspreidt zich van daaruit in alle richtingen. Ik zit doodstil, durf nauwelijks te ademen. Plotseling is er een trilling in mijn onderbuik, een vederlicht gefladder. Is dat…? Kan dit...? Kippenvel bedekt mijn lijf van onder tot boven. O god in de hemel, het bewéégt! Ik voel het bewegen! Mijn adem gaat met horten en stoten, en tranen als knikkers rollen over mijn wangen..
Op dat moment gaat mijn GSM. Ik neem niet op. Hij riedelt door. Pas als de mensen op het terras naar me beginnen te kijken, buig ik voorover en haal de telefoon tevoorschijn. 'Stan' staat er in het display.
Even is er de aanvechting om zijn naam weg te drukken, om de onthutsende ontdekking nog een poosje voor mezelf te houden, maar dan duw ik het toestel tegen mijn oor: 'Met Suus.'
'Hoor eens,' zegt Stan, 'ik heb vanmiddag vrij genomen. Kun jij ook niet wat regelen? Het is zulk fantastisch weer. Ik heb zin in een flinke strandwandeling en dan vanavond samen ergens eten.'
Ik wrijf in mijn ogen, maar de tranen weten niet van ophouden.
'Stan,' piep ik, 'we krijgen een kind.'
Het blijft een hele tijd stil aan de andere kant. Eindelijk hoor ik hem met een dikke keel zeggen: 'Ik kom naar je toe. Waar ben je?'
Terwijl ik dat uitleg, glijdt mijn vrije hand naar mijn buik en blijft er als een veilig schild tegenaan liggen.

Een kwestie van pompen of verzuipen © Margareta Keijser

Homepage  Stroomarchief  Verhalentop2006  Margareta Keijser  Beoordeling BSN