|
|
Vanuit m’n ooghoeken zie ik de hamburgers op z’n boxershort voordat hij weer naast me in bed kruipt. Er is niets veranderd. Wakker worden naast m’n allereerste vriendje voelt precies hetzelfde als vroeger. Tussen de lakens ligt dezelfde verlegenheid, dezelfde onhandigheid. Het verschil is dat we wakker worden in het bed van Ro, een knappe jongeman die ik nog nooit heb ontmoet en tot dusver alleen maar ken van de foto’s boven zijn bed.
Terwijl Willem zich wat houterig maar warm om me heen vouwt, zwaait de deur open en verschijnt Ro tussen de kozijnen. Ro is in pak. Z’n stropdas hangt over z’n schouder. Een vlek rode wijn prijkt op z’n witte overhemd. Hij brult, ‘Willem, knakker,’ en stapt op het bed af. Hij steekt z’n hand uit, ik schud z’n hand en zeg, ‘Janne.’ ‘Roderik,’ zegt hij, en loopt verder richting zijn bureau. ‘Weet je nog dat we Green Day luisterden en luchtgitaar speelden op het bed?’ fluistert mijn oude en mijn nieuwe vlam in mijn oor. ‘Dat was een paar uur geleden, ik ben vierentwintig, niet seniel,’ fluister ik terug. Hij grinnikt.
Ro trekt zijn ochtendjas over zijn pak aan en gaat aan zijn bureau zitten. Hij pakt een broodje op van een bord en neemt een hap terwijl hij zijn blik laat rusten in de spiegel boven z'n bureau.
Willem aait me over m'n rug en zegt, ‘Weet je nog dat we vroeger thuis een kat hadden?’ ‘Natuurlijk weet ik dat nog, Kater.’ ‘Ja. We hebben ‘m gister in laten slapen.’ Ik heb een hekel aan katten, vooral aan Kater. ‘Nee, echt?’ zeg ik. ‘Wat is er?’ vraagt Ro. Een stukje hagelslag verlaat zijn mond en tikt tegen de spiegel. ‘Niks kerel,’ zegt Willem. Hij fluistert tegen de haartjes op m’n rug, ‘Wil je vanavond met me uit eten?’ Ro stopt met kauwen en zegt met z’n mond vol, ‘Doen, Janne!’ Ik blijf stil. M’n oude en m’n nieuwe vlam trekt me tegen zijn beerachtige borstkas aan en ademt bier in mijn oor. Ik herinner me hoe zijn mooie brede lijf op en neer sprong op de bank van Ro. ‘Nou?’ Ik was Ro even vergeten. Ik kan geen rustig hoekje vinden om een keuze te maken. ‘Ik weet het niet.’ zeg ik. ‘Dat is oké.’ zegt Willem. ‘Zonde.’ zegt Ro, vlak voor hij weer een hap brood met hagelslag in z’n mond stopt. ‘Hebben jullie elkaar vannacht leren kennen?’ vraagt Ro. ‘Niet echt,’ zegt Willem. ‘Wanneer dan?’ ‘Tien jaar geleden op het Goois lyceum in Bussum.’ zegt Willem. Ro stopt even met kauwen en maakt zelfs zijn blik los van de spiegel. ‘Hoelang hebben jullie elkaar niet gezien dan?’ ‘Tien jaar,’ antwoordt Willem en hij pakt me steviger vast, ‘Ze zat naast me bij wiskunde.’ Ik grinnik. Hij lacht en ik wil in z’n kuiltjes duiken. ‘En toen zat ze van de ene op de andere dag niet meer naast me,’ zegt Willem. ‘Oh?’ zegt Ro. ‘Het spijt me echt Willem,’ zeg ik, maar de woorden klinken als alle andere woorden, niet als de woorden die Willem moeten bevrijden van de vraagtekens die ik destijds voor hem achterliet. ‘Sorry stond ook op je groetjes-uit-amsterdam-ansichtkaart maar die heb ik in 897 stukjes gescheurd en in de open haard gegooid.’ ‘Ben je met de noorderzon vertrokken Janne?’ vraagt Ro. ‘Ik ben bij m’n oom in Amsterdam gaan wonen.’ ‘Heb je gewoon je school niet afgemaakt?’ ‘Jawel, in Amsterdam.’ ‘Lekker rebels.’ ‘Maar je ouders dan?’ vraagt Willem. ‘Mijn hemel. Als die niet voor het eerst in hun leven een dansje hebben gewaagd toen m'n bed opgemaakt en leeg was.’ De stilte die valt als ik een bizar feit uit m'n jeugd presenteer, compleet met melodramatische details waar niemand om heeft gevraagd, is net zo scherp als de stiltes aan de ontbijttafel van mijn jeugd. ‘Spreek je ze nog weleens?’ ‘Soms,’ zeg ik, ‘maar jij dan Willem, waar heb jij al die tijd uitgehangen?’ ‘Hier!’ roept Ro met z’n mond vol. ‘Er vallen geen prijzen te winnen hoor,’ zeg ik. Als ik m’n hoofd omdraai zie ik dat Willem is blijven hangen tussen de grap en de lach, z'n lippen op elkaar geperst en zijn ogen in spleetjes gedrukt, met die genadeloze kuiltjes in z'n wangen. De haartjes op m'n rug waaien heen en weer. Op dat moment vliegt de deur open. ‘Bas, jongen!’ roept Ro. ‘Ro! Willem! En?’ ‘Janne,’ zeg ik weer. ‘Gezellig. Wie wil er een gebakken ei? Roelof heeft zojuist z’n schort voorgedaan.’ Ro en Willem zeggen allebei ja en voor ik het weet staat Willem naast het bed de twist te dansen in z'n hamburgerboxer en speelt Ro luchtgitaar op z'n bureaustoel in z'n badjas. Als ik mezelf uit bed heb gehesen, een hand door m'n haar heb gehaald en m'n spijkerrokje wat verder over m’n blote benen heb getrokken, zegt Ro, ‘Je bent heel knap Janne.’ ‘Niks is minder waar,’ roept Willem vanaf de gang, waar ik hem hoor high-fiven met alle jongens in de keuken. Ik voel me net als vroeger en ik snap niet hoe dat kan als sindsdien alle mogelijke gevoelens de revue zijn gepasseerd, maar dat gevoel niet meer.
Veertien was ik toen ik voor het eerst naast Willem wakker werd. Het was ook de eerste keer dat m'n verbale competentie wankelde in het bijzijn van een ander. In de vouwen van zijn Star Wars-lakens voelde ik me veilig en hoefde ik niet zo nodig de dakpannen van het dak te ratelen. Zodra hij wakker werd, stopte ik een sigaret tussen zijn lippen. Ik herinner me dat ik om me heen keek en begreep dat Willem van een andere planeet kwam. De bekers van alle sportwedstrijden stonden netjes uitgestald in een vitrinekast en naast z'n bed stond een lamp die op de muur het sterrenstelsel projecteerde. Ik weet nog hoe hij hoestte van de sigaret en hoe ik probeerde zijn luchtwegen te kalmeren door over zijn rug te aaien en hem een slokje bier te geven uit een van de blikjes naast het bed. Ik hoor hem nog zeggen, ‘Alleen jij kan iemand lauw bier aanbieden als oplossing voor een door jou aangerichte hoestbui.’
Soms drukte ik de palm van m'n hand tegen zijn neus en maakte hij het geluid van een toeter. Een van de eerste ochtenden vroeg ik hem, ‘Waar zijn je ouders?’ ‘Op Bali. Ik sprak ze gister. Weet je hoe warm het daar is?’ ‘38 graden.’ ‘In februari? Het is geen woestijn. 29 graden. Weet je hoe koud het ‘s nachts is?’ ‘Min 10.’ Ik weet nog dat hij z'n hoofd naar me toe draaide, een pluk haar uit m'n gezicht veegde en zei, ‘25 graden.’ Daaraan voegde hij toe, ‘Ik heb nog nooit iemand zo absurd en lief horen gokken.’ Lief had niemand me nog genoemd. Absurd wel. Ik vergeet nooit meer wat de temperaturen zijn in Bali in februari. Hij vertelde me over het sterrenstelsel. Hij wist meer dan ik, dat vond ik leuk aan hem. Hij deed zich nooit dommer voor omdat hij bang voor me was, zoals de rest van de klas. Ik rookte wiet en reed brommer en niemand durfde met me te praten, behalve Willem. ‘Waar gaan we heen?’ brulde hij boven het geronk van de brommer uit als hij uit het niets bij me achterop sprong. Soms had ik een pakje peuken gehaald bij de supermarkt als hij opeens achterop zat, soms reed ik weg van het schoolplein als hij achter me aan rende. Ik vroeg me weleens af of hij me op stond te wachten, maar het antwoord op die vraag maakte niet uit. Hij gaf me een onschuldig en licht gevoel en bovenal het gevoel normaal te zijn.
Misschien moet ik ja zeggen, denk ik terwijl ik naar de keuken loop. Willem staat me in de deuropening op te wachten. Hij slaat z'n armen om me heen en zegt, ‘Wil je weten hoe je in mijn woordenboek staat?’ ‘Ja.’ ‘Janne. Liefde van m’n leven,’ fluistert hij in m’n oor. ‘Willem,’ begin ik, maar dan laat Roelof een ei op de grond vallen. ‘Sukkel,’ roept Ro. Willem lacht. Zijn telefoon gaat. Uit een van de kamers klinkt ‘Far from any road’ van The Handsome Family. Hij loopt de gang op. ‘Iris?’ hoor ik, ‘Vanavond, ja, natuurlijk.’
Tien jaar geleden stond ik op het perron van station Naarden-Bussum te wachten op de trein naar Amsterdam. In mijn tas had ik al mijn lievelingskleren gestopt en in mijn gedachten draaide ik keer op keer het scenario van de avond ervoor af. Zijn ouders bij mijn ouders thuis op de bank. In m’n gedachten herhaalde ik de woorden van zijn moeder terwijl ze van haar merlot uit onze kelder nipte, ‘Je hebt gewoon geen goede invloed op Willem.’
De trein kwam, de deuren gingen open, ik vouwde m’n hart op zoals anderen hun vouwfiets opvouwden, en stapte in.
|