Janne ligt in bed met Willem, die ze tien jaar geleden van de ene op de andere dag zonder opgaaf van reden verlaten heeft en die ze de afgelopen nacht weer heeft ontmoet. Ze zijn nog maar net wakker, of Ro stapt de kamer binnen, met een wijnvlek op zijn overhemd: relikwie van een nachtje stappen. Ogenschijnlijk vind hij het niet erg dat de twee in zijn bed liggen (Willem ‘logeert’ al zo’n tien jaar bij Ro). Hij zet zich aan zijn bureau en er ontstaat een gesprek tussen de drie, waarin duidelijk wordt waarom Janne destijds er vandoor is gegaan. Janne en Willem lijken weer net zo verliefd op elkaar als tien jaren geleden. Maar als aan eind van het verhaal een zekere Iris Willem belt, reageert de laatste met: ‘Vanavond, ja, natuurlijk.’
Wat mij aan dit verhaal meteen opvalt, is de aparte stijl. Die kan suggestief worden genoemd: er staat veel tussen de regels, omgeving en een enkele figurant blijven doelbewust vaag om de vaart er in te houden. Verder wordt er voortdurend teruggeblikt, echter zonder dat dit de hoofdlijn van het verhaal verstoort. - En zo zou ik nog wel een paar dingen kunnen noemen die dit verhaal tot een waar leesplezier maken.
In de dialogen zou die aparte stijl bij sommige lezers wel wat weerstand kunnen oproepen. Bij mij was dit aanvankelijk ook het geval. Ik dacht: Het lijkt wel of elk personage, tot aan de enkele figurant aan toe, probeert de ander de loef af te steken met zijn of haar gevatte opmerkingen. Zo spreekt toch niemand? Ja, van het hoofdpersonage Janne kon ik me die gevatheid nog wel voorstellen: het is een afweermiddel, ontstaan in haar jeugdjaren met niet al te leuke ouders: zij is er opstandig door geworden, heeft geleerd stoer van zich af te bijten, met het gevolg dat niemand van haar leeftijdsgenoten haar meer durfde te benaderen. Op Willem na dan. Bleef de gevatheid van de andere personages over. Maar ook dat stoorde mij opeens niet meer, toen mij duidelijk werd dat het hier om studenten gaat, of althans op kamers wonende jongvolwassenen. Terugblikkend op mijn eigen studententijd, moest ik erkennen dat die dialogen precies in het sfeertje van het studentenleven passen.
Dat langzaam duidelijk worden van in welke omgeving ‘Het bed van Ro’ zich afspeelt, is kenmerkend voor het hele verhaal. Veel wordt pas gaandeweg duidelijk, waarmee vanaf de eerste regel de nieuwsgierigheid van de lezer wordt geprikkeld, en die nieuwsgierigheid zal die lezer houden tot voorbij de laatste regel (‘voorbij’ vanwege het open eind).
Extra valt er te genieten van de poëtische zinnen. ‘Terwijl Willem zich wat houterig maar warm om me heen vouwt, zwaait de deur open en verschijnt Ro tussen de kozijnen.’ ‘(…) de woorden klinken als alle andere woorden, niet als de woorden die Willem moeten bevrijden van de vraagtekens die ik destijds voor hem achterliet.’ En dan, natuurlijk: de slotzin!
Maar… ‘De haartjes op m'n rug waaien heen en weer’ – kun je dat voelen, dat ze heen en weer gaan? Ik zou ook nog even kijken naar de alineaverdeling: wanneer je een spreker op een nieuwe regel laat beginnen, hoor je dit door het hele verhaal heen consequent door te voeren.
De aparte stijl waarin ‘Het bed van Ro’ gegoten is om de sfeer van een studentenwereldje aan te geven en de jeugdervaringen van het hoofdpersonage te benadrukken, maakt mij nieuwsgierig naar ander (nog te schrijven) werk van Mera Lise. Want wat voor stijl zal zij hanteren wanneer zij als hoofdpersonage een bejaarde man, een kleuter, een huishoudster of een bankdirecteur gekozen heeft?
November 2017, Henk Rouw (auteur onder het pseudoniem Eric Steiner & Co)
|