Homepage  Prozawedstrijd  Prozawedstrijd 2017  Michiel van den Berg Beoordeling Rouw

Buikschuiver - Michiel van den Berg

‘Klote motor,’ had ze geschreeuwd. Maar liefst drie keer op rij. Het had wonderbaarlijk genoeg geholpen. Na de derde verwensing startte het ding met een aarzelend gesputter, een gesputter dat ze in leven hield en telkens deed oplaaien met een ongeduldige hand aan de gashendel.
Het gedoe met de startmotor had te lang geduurd. Net nu ze zich verslapen had. Ze lag zwaar achter op schema, zag ze met een blik op haar mobieltje. Fuck, fuck, fuck. Ze wilde niet weer haar baan verliezen. Niet deze baan, eindelijk eens een baan die ze leuk vond.
Ze zat nog in haar proeftijd en Miss Hawkins leek al spijt te hebben van de voorlopige aanstelling. Het misprijzen waarmee ze keek naar de getatoeëerde sterretjes op haar rechterhand, haar gezicht en het hele gebied daartussen. De barse toon waarop ze overdreven nadrukkelijk haar instructies gaf. De kassa die op slot zette als ze even de winkel uitging. Haar enige strohalm was dat niemand anders had gesolliciteerd.
Ze ritste haar motorjack tot aan haar kin dicht en reed weg. Twintig mijl over stille plattelandswegen. Vandaag moest ze om twaalf uur beginnen. Als ze vol gas gaf zou ze er misschien om kwart over twaalf zijn. Nog steeds te laat, maar hopelijk zag Miss Hawkins het deze ene keer door de vingers.
Die berekening over de vermoedelijke aankomsttijd klopte, ware het niet dat Mandy om precies 11.55 uur een ongeluk zou krijgen.

Arnold Glass wikkelde zijn beige geruite sjaal om zijn hals en vroeg voor de zekerheid nog een keer aan zijn vrouw of alles in orde was.
‘Dat heb je al twee keer gevraagd,’ snibde ze terug. ‘Ben je niet zelf dement aan het worden?’
Hij zuchtte. Het was moeilijk voor Clarice. Een jaar geleden die mislukte heupoperatie, waardoor ze veroordeeld was tot een rolstoel. En sinds enkele maanden vertoonde ze tekenen van dementie. Niet dat zij die diagnose deelde. ‘Elk ouder wordend mens vergeet zo af en toe wat,’ was haar reactie. Maar je bril in de wasmachine doen, voor tweehonderd pond aan loten van de dorpsvereniging kopen, telkens maar niet op de naam van je eigen broer kunnen komen? Straks weet ze namen van de kinderen en van hem ook niet meer.
‘Goed, dan ben ik nu even weg. Naar de supermarkt, de bakker en de apotheek.
‘Niet naar de dierenwinkel?’
‘Nee, er is nog genoeg kippenvoer. Ik heb vanochtend nog gekeken.’
‘Zal je niet te lang wegblijven?’
‘Ik ben over een uur terug, dat verzeker ik je.’
Hij kuste haar op de wang en liep de kamer uit.
‘Neem scones mee. Frambozenscones,’ riep ze hem achterna.
De frambozenscones stonden zoals altijd op zijn boodschappenlijstje. Hij nam ze elke woensdag mee, ook al zou Clarice er goed aan doen wat minder te eten nu ze zo weinig beweging kreeg. Hij aarzelende buiten bij de voordeur. Op slot draaien of niet? Ze was al een keertje met haar rolstoel tot aan de oprit naar de snelweg gekomen.

Haar motor was een buikschuiver. Het lage stuur en de naar achter geplaatste buddyseat dwongen haar om zowat met de buik op de benzinetank te rijden. De meest aerodynamische positie. Ontzettend cool, vond ze. Alice had ook zo’n polderkanon. Het was Alice die deze voor haar had gefikst. Alice had een goedkope tweedehands gekocht van het geld dat Mandy haar had meegegeven - al haar spaargeld, want als je weinig hebt, geef het dan uit aan wat je het liefste wil - en ze had het ding voor Mandy eigenhandig opgeknapt in de garagebox bij haar flat.
Mandy wilde Alice niet verliezen. Niet deze vriendin, eindelijk eens eentje die ze ook na een tijdje nog leuk vond. Maar dat zou toch ook niet gebeuren? Ook al spraken ze weinig naar elkaar uit, Alice voelde beslist wat voor haar. Anders had ze al die moeite niet voor haar gedaan met de motor. Mandy zat nog wel in haar proeftijd. Er zat een wit plaatje met een rode L op de achterkant geschroefd.
Het gebrul van de motor en het wegflitsen van het asfalt onder de dikke voorband deden haar goed. Telkens trok ze de gashendel weer aan. Hing, hing, klonk het. Hoe harder hoe beter; iedereen mocht weten dat ze er aankwam, mocht zien welke kracht en snelheid ze uitstraalde. Met haar buik en kruis zo dicht tegen de motor aangedrukt, voelde ze elke oneffenheid in de weg, elke lichte acceleratie, het stampen van de cilinders. Motorrijden was haast net zo lekker als seks.

Aan seks had Arnold Glass al lange tijd niet gedaan. En autorijden bracht bij hem geen vergelijkbare sensaties teweeg. Bedaard reed hij in zijn rode jeep over de smalle weg van het dorp terug naar huis, de gevulde boodschappentassen keurig in het gelid op de achterbank. Die jeep had hij alleen maar omdat ze aan een zandpad vol met kuilen woonden. In een oude boerderij. Destijds leek dat een goed idee. Eigen dieren houden, vruchtbomen, een grote moestuin. Een droom die in vervulling kwam.
De opmerking van Clarice over dementie had hem aan het denken gezet. Wat als zijn gezondheid ook achteruit ging? Op zijn leeftijd was het reëel te veronderstellen dat als je al niet lichamelijk achteruitging, je wel iets geestelijks zou treffen. Gezond oud worden en dan slapend in bed sterven, dat was voor de mazzelaars.
Terug naar de stad verhuizen was misschien toch het beste. Iets om goed over na te denken. Niets overhaast doen. Als verzekeringsadviseur in ruste was hij gewend eerst de sommetjes te maken. Taxatie laten opstellen, inkomsten en uitgaven op een rij zetten, bepalen wat het budget is om ergens anders, het liefst in de buurt van een verzorgingscentrum, te huren of te kopen. Alleen, hoe kreeg hij Clarence zo ver? En wat te doen met de kippen?

Ze kende de weg, ze reed de route al bijna vier weken. Bij de oude steenfabriek een scherpe bocht naar links, het treinviaduct over, langs het maisveld, enzovoort. Op dit uur van de dag waren er nauwelijks andere mensen op pad. Voor haar strekte de weg zich in een lange rechte streep. Aan de linkerhand eindeloze weilanden zonder beesten. Aan de rechterhand de dijk langs de Ouse.
Ze was nu 34 jaar. In de spiegel had ze gezien hoe eindelijk, eindelijk, het meisje in een vrouw veranderde. Meer ontspanning in het gezicht. Ogen die kalm bleven kijken en niet als een gek heen en weer schoten. De zwarte eyeliner beperkte ze tegenwoordig tot een minimum. Ze gebruikte rode in plaats van zwarte lipstick. Het haar was niet meer half opgeschoren, maar gekapt in frisse bobstyle. Niet alles was anders. De littekens van de kapot geprikte huid bij de armholten en de tatoeages waren er voor altijd. Maar wat zou het? Alice kon het niet laten om de zwarte sterretjes op haar hand, arm, schouder, hals en wang een voor een met volle aandacht te kussen. En dat was dan meestal nog maar het voorspel.
Het was nu bijna 11.55 uur, het voorspelde moment van het ongeluk. Waren de gedachten van Mandy op dat moment nog bij Alice? Ze waren in iedere geval niet bij het ingeknepen gaspedaal, ze waren niet anticiperend op de weg voor haar gericht, ze waren niet bij het gegeven dat dat het bruggetje het zicht op het tegemoetkomend verkeer ontnam en ze waren al helemaal niet bij de rode L op het witte vierkante bord op de achterkant van haar motor.

Arnold zette de radio aan. Een praatprogramma. Een man en een vrouw, parlementsleden, betwistten op hoge toon de capaciteiten van de premier. Een onderwerp waar hij hoofdpijn van kreeg. Hij drukte op een knop en koorgezang vulde de auto. Tot op dat moment in zijn leven had hij daar nooit naar geluisterd. Hij was meer van de wat beschaafdere popmuziek, zoals de Beatles en Elton John. Maar nu, zo rustig rijdend over deze stille weg, daalde de kracht van de muziek op hem neer. Hij voelde zich geroerd door de meerstemmigheid, het samenspel van hoog en laag, jong en oud. Hij voelde zich geroerd door de gedachte dat deze muziek eeuwen geleden was gecomponeerd en sindsdien ten gehore was gebracht in talrijke kloosters en kerken.
Met dat gevoel keek hij naar het in wezen alledaagse landschap om hem heen en werd getroffen door het geel van de paardenbloemen in de weilanden, de nog lentegroene waas van de wilgen langs de sloten, het diepwijze groen van het mos op het oude schuurdak, het blikkerende grijszilver van de kerktoren in de verte en de zachte warmte van de fletse zon in de melkwitte lucht. Hij dacht: mijn god, wat is de wereld mooi, wat is het jammer dat ik al in mijn laatste jaren zit en wat heb ik verdomd weinig aan mijn overlijdensverzekering.

Twee fietsers stopten bij een bruggetje. De een deed een plas tegen een boom, de andere haalde een sportreep uit zijn fietstas. In de verte klonk het gejank van een motor. Het geluid ging telkens opnieuw omhoog, als een hardnekkige mug, die in de donkere slaapkamer maar in je oor blijft zoemen, zelfs als je je hoofd onder het kussen stopt. De motor naderde snel. Pas toen ze zich omdraaiden om te kijken welke boerenpummel zonder helm op die motor zo aan het jakkeren was, zagen ze de rode jeep aan de andere kant van de brug rijden.
Een van de fietsers vroeg zich later af of zij misschien medeschuldig waren. ‘Leidde het niet af dat we op de brug stonden, hadden we niet moeten waarschuwen dat er een auto aankwam?’ Vragen waarop geen antwoorden zijn.
Feit is dat de motor om 11.55 uur zonder vaart in te houden de brug opreed. Feit is dat van de andere kant in rustig tempo een rode jeep kwam aanrijden en dat bij ongewijzigde koers een frontale botsing zou plaatsvinden. Feit is dat de motor een zwenking maakte, waardoor de inmiddels stilstaande jeep werd ontweken. Feit is dat het stuur en de schouder van de motorrijdster de paal van een verkeersbord raakten, de motor een tiental meters over het gras schoof en dat de motorrijdster zelf nog een stuk verder doorschoot. Feit is dat de motorrijdster bewegingsloos op haar buik bleef liggen.
Na een ongeluk is het meestal even stil. Het geluid valt weg, de beweging stopt, de gedachten stollen en het hart slaat een slag over: de tijd maakt een sprongetje. Een tijdloze situatie waarin alles tegelijkertijd mogelijk en onmogelijk is: de motorrijdster mankeert niets, ze is dood en alle tussenliggende scenario’s.
Dan gebeurt er opeens weer van alles. De motorrijdster trappelt een paar keer met de benen en gaat kreunend op haar kont in het gras zitten. De bestuurder van de rode jeep parkeert zijn auto langs de kant van de weg, zet de motor uit en drukt zijn voorhoofd tegen het stuur aan. De huisdeur van een eenzame woning iets verderop aan de weg gaat open en onthult een man en vrouw, die beiden een ochtendjas aan hebben. De fietsers rennen naar de motorrijdster toe en informeren naar haar toestand.

‘Het valt wel mee, alleen mijn schouder doet pijn,’ zegt Mandy en ze grijpt naar haar linker sleutelbeen. Een kreun.
‘Zal ik je helm afzetten?’ vraagt een van de fietsers. Ze knikt. Hij maakt de sluiting onder haar kin los en tilt de helm behoedzaam omhoog. Hij doet ook de rits van haar motorjack open, zodat ze wat meer lucht krijgt. Hij draait het kraantje van de benzine dicht en samen met de andere fietser zet hij de flink toegetakelde motor weer overeind.
‘Kunnen we nog iets voor je doen?’
‘Kan je alsjeblieft mijn mobiel pakken? Hij zit in mijn borstzak. Het lukt niet met mijn arm.’ Ze wijst met haar kin naar haar sleutelbeen.
De fietser pakt het mobieltje.
‘Wil je voor me bellen?’
Ze geeft de code van het mobieltje en daarna het telefoonnummer dat gebeld moet worden. De fietser belt en houdt het mobieltje dan bij haar oor.
‘Hallo, miss Hawkins. U spreekt met Mandy. Ik heb zojuist een ongeluk gehad op weg naar het werk. Ik kan vandaag niet in de winkel zijn. Het spijt me heel erg.’
Ze luistert naar de reactie. Ze draait haar ogen naar de lucht.
‘Ik heb waarschijnlijk mijn sleutelbeen gebroken en moet naar het ziekenhuis. Ze zullen daar wel zeggen wanneer ik mijn arm weer kan gebruiken.‘
Weer is miss Hawkins lang aan het woord. Mandy luistert. Haar onbewogen gezicht verraadt niet dat ze opgelucht is dat Miss Hawkins een ongeluk een acceptabel excuus vindt.
Mandy krijgt eindelijk weer de gelegenheid iets te zeggen: ‘Dank u wel miss Hawkins. Nee, ik kom zelf wel bij het ziekenhuis. Het zou zonde zijn om de winkel te sluiten. Ik laat u zo snel als het kan weten wanneer ik weer aan de slag kan gaan. Het spijt me echt heel erg.’

Ook Arnold spijt het erg. Ook al weet hij niet precies waarom. Hij deed toch niets fout? Hij is nu ook naar de motorrijdster toegelopen. Zittend op zijn hurken, kijkt hij haar bezorgd aan. Hij kent deze jongedame toch? Zij is toch de nieuwe hulp bij de dierenwinkel? De sterrenregen op haar hals en gezicht, het kan niet missen. Hij heeft haar zien sjouwen met voer, hij heeft haar de vloer zien schrobben. Ondertussen onderhield miss Hawkins hem over de effecten van het gebrekkig consumentenvertrouwen op de middenstand, over haar inmiddels door zijn vriendin verlaten ex-man en over de lachwekkende Europese regels voor dierenverzorging. Terwijl miss Hawkins bij elke aankoop van kippenvoer langdurig met hem praatte, heeft hij gezien hoe de jongedame met de sterrenregen het konijnenhok van nieuw stro voorzag, prijsstickertjes op het visgerei plakte en de vissen in het aquarium voerde.
Hij wil haar vertellen dat hij haar kent, maar bedenkt dat niemand nu op die informatie zit te wachten. Dan legt hij als blijk van steun en herkenning zijn hand op haar schouder, maar haalt hem geschrokken terug als haar gezicht van pijn vertrekt.
Achter hem, uit de rode jeep, klinkt nog steeds koorgezang.

Mandy ziet zich omringd door bezorgd kijkende mensen: de twee fietsers, de man van de rode jeep en de man en vrouw in ochtendjas. Een heksenkring die haar het zicht op de omgeving beneemt. Ze voelt zich ongemakkelijk door hun aandacht, al die bezorgde blikken. Zolang deze mensen er zijn, moet zij zich goedhouden.
De vrouw in de ochtendjas heeft zonder het met haar te overleggen het alarmnummer gebeld. Ze bukt om haar telefoon bij het oor van Mandy te houden. Mandy krijgt een inkijk op haar bh-loze borsten en ruikt zweet en sigaretten. Ze luistert en zegt waar het pijn doet en welke verwondingen ze denkt te hebben. Dan aarzelt ze en fronst haar wenkbrauwen. ’Het gebeurde zo snel. Opeens zag ik die auto. Toen ik die probeerde te ontwijken ging ik onderuit.’ Ze hoort het zichzelf zeggen en vindt het onbeholpen klinken.
 ‘De schade?’ Ze antwoordt met hulp van de fietsers: ‘Het stuur en het wiel zijn helemaal verbogen, de bedrading is stuk, de koplamp is kapot en er lekt olie.’ Ze luistert. ‘ Nee, ik weet niet hoeveel de reparatie kost.’ De verzekering? Had Alice nou gezegd dat ze die zelf moest regelen? De praktische kanten van het ongeval doen haar duizelen. ‘Nee, ik weet niet zeker of ik verzekerd ben.’
‘Wie me naar het ziekenhuis kan brengen?’ Blijkbaar is haar gebroken jukbeen niet ernstig genoeg om een ambulance te sturen. ‘Ik denk dat ik mijn vriendin bel.’ Meteen na het antwoord verkrampt ze. Alice wil haar vast nooit meer zien als ze hoort dat ze de door haar zo liefdevol opgeknapte motor heeft beschadigd.
De kring van toevallige omstanders luistert aandachtig toe. Als het telefoongesprek is afgelopen, ontspant men zich. Alsof het werk erop zit. Nu moeten de formele instanties het maar overnemen.
De fietsers vertrekken. Het zijn buitenlanders. ‘We moeten vanmiddag mee met de ferry van Hull naar Rotterdam.’
De man en de vrouw in ochtendjas lopen terug naar hun huis. ‘Bel gerust aan. Als er nog iets is wat we voor je kunnen doen.’
Ze is nu alleen met de man van de rode jeep.

Arnold ziet een blauwgele politieauto arriveren. Aan de bestuurderskant stapt een jonge agente uit, aan de passagierskant een nog jongere agent. Ze inspecteren de jeep en de motor. De rode L op de witte plaat lijkt hun niet te ontgaan. Dan komen ze naar hun toe.
‘Goedemiddag. Allereerst, hoe is het met u?’ vraagt de agente aan Mandy.
‘Gaat. Ik heb wat pijn aan mijn schouder.’
De politieagente stelt meer vragen. Het zijn dezelfde vragen die ook al door de vrouw van de alarminstantie zijn gesteld. Mandy antwoordt. De manlijke agent maakt aantekeningen. Pen en notitieblokje. Het duurt lang.
Arnold luistert geduldig. Hij ziet hoe de sterretjes op de wang van Mandy bewegen als ze praat. De tatoeages staan hem tegen. Het hoort niet, de huid is geen vel papier, een lichaam dient onbeschreven te zijn. Tegelijkertijd fascineren ze hem. Ze hebben een bepaalde schoonheid. Wat wil deze vrouw, dit meisje, met die primitieve versieringen zeggen? Zijn gedachten dwalen af naar de wit gebobbelde streep op de heup van Clarice. Hoe zou het eigenlijk met haar zijn? Maakt ze zich bezorgd omdat hij nog niet thuis is? Als ze maar niet naar buiten gaat om hem te zoeken. Hij pakt zijn mobieltje en sms’t dat hij wat later is en dat ze alvast maar moet lunchen.
De politieagente zegt: ‘Als ik het goed begrijp verloor u de controle over het stuur. Klopt dat? U bent nog in uw proeftijd. Mag ik uw voorwaardelijke rijvergunning even zien? En dan heb ik ook nog graag uw verzekeringsbewijs.’
Voordat Mandy kan antwoorden stapt Arnold naar voren. ‘Het is volledig mijn schuld. Ik lette niet goed op en reed in het midden van de weg, misschien zelfs wel helemaal aan de rechterkant. Deze jongedame kon mij pas op het laatst zien en had gelukkig de alertheid van geest mij te ontwijken. Het spijt me zeer dat zij daarbij gewond is geraakt en dat haar motorfiets is beschadigd.’
Arnold wacht even om de agent zijn aantekeningen te laten maken. Hij ziet dat Mandy hem verbaasd aanstaart. Hij overweegt ter geruststelling te knipogen, maar dat zou door de agenten verkeerd kunnen worden begrepen.
‘Ik zal uiteraard zo dadelijk het schadeformulier invullen,’ zegt Arnold. Ik raak wel mijn no-claimkorting kwijt, denkt hij er achteraan.
‘Prima. Dan resteert alleen nog de vraag hoe het slachtoffer bij de huisarts of het ziekenhuis komt,’ zegt de politieagente.
‘Ik breng de jongedame naar het ziekenhuis. Dat is wel het minste wat ik kan doen.’
De politieagente knikt. Haar maat steekt zijn notitieblok in zijn jaszak en spreekt voor het eerst: ‘Dan wens ik u nog een goede dag.’

Arnold en Mandy kijken hoe ze naar de politieauto lopen, instappen en wegrijden. Ze zwijgen totdat de politieauto helemaal hij uit zicht is.
Mandy vraagt: ‘Ken ik u niet ergens van?’
‘Ik haal elke week kippenvoer bij de dierenwinkel van miss Hawkins. Daar werk jij toch?’
Mandy knikt. ‘Dáár ken ik u van.’
‘Ja, daar ken je me van.’
Ze zwijgen weer even en dan vraagt Mandy: ‘Waarom heeft u de schuld op zich genomen?’
‘Ach, wie de schuld dragen kan, moet hem nemen.‘
‘Is dat uit de Bijbel?’
‘Nee, althans niet zover ik weet. Kom, laten we naar het ziekenhuis gaan. Dat van Hull is het dichtstbij’. Arnold helpt Mandy opstaan door haar onder haar oksel te ondersteunen. Bij de jeep opent hij het portier voor haar.
‘Heb je eigenlijk al wat gegeten?’ vraagt hij, terwijl hij voorzichtig de jeep keert. ‘Neem een scone. Ze zijn vers van de bakker.’
Mandy antwoordt niet. Haar gezicht is van Arnold afgewend. Ze kijkt naar het voorbijglijdende landschap: naar het geel van de paardenbloemen, de lentegroene waas van de wilgen, het diepwijze groen van het mos, het blikkerende grijszilver van de kerktoren en de fletse zon in de melkwitte lucht. Over haar wangen lopen tranen.

Buikschuiver - Michiel van den Berg

Homepage  Prozawedstrijd  Prozawedstrijd 2017  Michiel van den Berg  Beoordeling Rouw