Homepage Prozawedstrijd Prozawedstrijd 2007 Olga Schoonheim Beoordeling BSN Altijd Suzanne - Olga Schoonheim |
|||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Onze dagelijkse wandeling voert langs een uitbundig versierd huis. Een boom met slingers en ballonnen in de tuin en alle ramen vrolijk verlicht, hoewel de schemering nog maar net is begonnen. Achter de ramen staan mensen in groepjes te praten met hun glas in de hand. Omdat de openslaande deuren wijd openstaan, hoor ik feestelijk geroezemoes, af en toe klinkt er een lachsalvo. Eerst ga ik wat langzamer lopen, dan blijf ik staan. Ik leun op de rolstoel waarvan ik de laatste tijd meer het gevoel heb dat hij mij trekt dan dat ik hem duw. Ik ben te oud voor deze voortdurende zorg, maar niemand neemt hem van me over. Ze denken dat ik mijn levensvervulling gevonden heb: zo'n zorgzaam type, altijd in de weer voor anderen, dit doet haar goed. Op verjaardagspartijen en familiejubilea werd ik altijd als eerste uitgenodigd. Achteraf begrijp ik heel goed waarom: als ik kwam, waren er meteen een hoop problemen opgelost. Zo'n oudste zus, ongetrouwd natuurlijk, is ideaal om tussen de gangen van het feestmaal door alvast af te wassen en op te ruimen, om te controleren of er nog schone gastendoekjes hangen en er voldoende toiletpapier op de rol zit. Vooral is ze handig om de neefjes en nichtjes bezig te houden. Heerlijk zoals ze met hen speelt! Jammer dat ze zelf nooit…. En zij maar kletsen met elkaar, over de carrière van Peter, over de te korte rokken van zijn vrouw Yvonne en niet te vergeten over de prestaties van hun bloedjes die ondertussen met vereende krachten het bloed onder de nagels van hun tante vandaan trachtten te halen. 'Ze is overgegaan met bijna allemaal negens, stel je voor, de fluitleraar zegt dat hij hem nauwelijks meer iets te leren heeft, zo'n jong toch, dan zal hij naar een ander moeten, maar ja, wat kost dat?' Het meest ging het over Suzanne, het jongste kind van mijn oudste broer. Een nakomertje was ze, geboren uit de onverwachte verzoening van mijn broer en zijn vrouw na een avontuurtje met een slanke, tot in de puntjes verzorgde secretaresse. 'Zand erover', had zijn gezellige mollige Nelly gezegd en hij had dat tijdens hun jaarlijkse strandvakantie in Bergen aan Zee met alles wat in hem was waargemaakt en bezegeld. Suzanne dus. Als beeldschone kleuter van vijf bleek ze al uitzonderlijk begaafd. Misschien kwam het doordat ze de jongste was en vier voorbeelden kon volgen of doordat haar beide ouders het late product van hun liefde met buitensporige aandacht beschermden en onderwezen. In ieder geval kon ze al lezen en redelijke zinnen schrijven en speelde ze op een kwart viooltje eenvoudige stukjes van Mozart, zo mooi dat velen er tranen van in hun ogen kregen. Ik niet. Ik wist niet goed raad met dat ongewone meisje, met haar kille blauwe vissenblik. Ze keek altijd op dezelfde manier, bij alles wat ze deed. Soms was ik bang voor die koele ogen, vooral wanneer ze ze tot spleetjes kneep en na enige seconden in een voor haar leeftijd ongewoon correct en afstandelijk taalgebruik een van haar vernietigende oordelen ten beste gaf. 'Tantes rok is scheef'. 'Deze eieren zijn te hard'. 'Gele bloemen zijn walgelijk'.'Zo heeft mama dat gisteren helemaal niet tegen juf gezegd, ze liegt'. Ik mocht haar niet, al deed ik natuurlijk mijn best daarvan niets te laten merken. Niet aan haar, niet aan de anderen, niet aan mezelf. Af en toe logeerde ze bij mij en dan verwende ik haar meer dan de andere neefjes en nichtjes. Op familiebijeenkomsten zorgde ik altijd dat ze bij spelletjes een leidersrol kreeg en ik prees haar regelmatig. Maar ze had me door. Ze had bovendien iets door wat ik voor de familie al enige jaren feilloos verborgen had weten te houden. Ze had het begrepen vanaf het moment dat ze op zo'n gezellige familiedag onverwacht de keuken was binnengekomen en gezien had hoe ik vliegensvlug de fles van mijn mond haalde en de dop erop schroefde, alsof ik alleen maar even geproefd had wat ik de gasten zou voorzetten. Ze keek me aan met die koele blik, kneep haar ogen samen en mompelde: 'Zuiplap'. Als verlamd stond ik daar, ik reageerde niet. Smalend noemde ze de titel van het boekje dat ik haar op haar laatste verjaardag cadeau had gedaan en liep weg. 'Geluk, kom terug', heette het. Weer zo'n probleemboek over echtscheiding, een gehandicapt kind en natuurlijk drank, het kon niet op. 'Twaalf jaar en ouder' stond erop, maar wat moest je Suzanne anders geven? Tien was ze toen. De meest onvergetelijke feestdag in onze familiegeschiedenis moest het zestigjarig huwelijksfeest van mijn ouders worden. Jij ben er toch om iets leuks met de jongelui te doen? Ze vervelen zich dood anders. Het ging slecht met me in die tijd. Ik wilde eraf, maar het lukte me niet. Ik was dat jaar al een paar keer aan een kuur begonnen en er weer mee gestopt. Ik was moe en iets leuks met een stel pubers tussen de tien en zeventien was wel het minste waar ik zin in had. Net als je dacht een goed spel te hebben waar iedereen enthousiast aan meedeed, bleken ze je in de maling te nemen. Geef ze een stapel kussens, een cd-speler, frisdrank bier en chips, dat is pas leuk. Toch verzon ik iets, om mijn ouders een plezier te doen. De kinderen mochten zich verkleden als kleuters, ik zou me vermommen – veel was daar niet voor nodig – als degelijke kleuterjuf en we zouden de spelletjes doen en de liedjes zingen van vroeger. Iedereen moest zich zo goed mogelijk als kleuter gedragen en dat volhouden van elf tot vijf uur. Dan kreeg wie de beste kleuter was geweest een prijs. Allemaal vonden ze het prachtig, zelfs Suzanne. Ze zag eruit als een plaatje: twee blonde vlechtjes langs haar hoofd, felrode sproetjes op haar neus, een lief rood met wit gestippeld jurkje dat kantjes langs hals en mouwen had. Ze droeg helderwitte kniekousen en had aan haar voeten, minstens maat 39, gele klompen met kaboutertjes erop geschilderd. 'Prima idee van je, tantetje', riep ze een paar keer en ik had de indruk dat ze het meende. Bijna de hele dag ging het goed. We verstopten ons in alle hoeken, tikten elkaar waar we elkaar raken konden en slierden als witte zwanen zwarte zwanen door de speeltuin bij het etablissement dat mijn ouders voor hun feest gekozen hadden. Ik las een doodgriezelig kleutersprookje voor waarop mijn publiek met gepaste angstkreetjes en aanvullende opmerkingen reageerde. We maakten druk gebruik van de speeltoestellen. Als creatieve opdracht vervaardigden we een enorme kindertekening voor opa en oma. Tussen de middag aten we patat met mayonaise en knakworstjes. We dronken er zelfs ranja bij, tot grote hilariteit van al die uit de kluiten gewassen kleuterneven en nichten. 's Middags om vier uur kon ik niet meer. Mijn ogen brandden, ik had hoofdpijn en mijn mond en keel werden steeds droger. Ik had hartkloppingen en ondanks het stralende zomerweer rilde ik. Het klamme zweet brak me uit en hoe graag ik mijn rol ook wilde blijven spelen, ik kon aan niets anders meer denken dan aan de flacon in mijn auto. 'Ik moet even weg, iets doen', zei ik schor. 'Kindertjes, zoet verder spelen hoor, ik ben zo terug!' Ze lachten en riepen iets kinderlijks terug. Alleen Suzanne lachte niet. Ze stond boven op het klimrek, de wind deed haar korte kinderjurkje opwaaien. Ze keek naar me met die blik van haar en haar mond vormde geluidloos maar duidelijk het woord. Zuiplap. Toen gebeurde het. Ze liet los. Ze wankelde een ogenblik en terwijl ze haar evenwicht probeerde terug te vinden haakte haar kabouterklomp achter het gladde staal. Ze kwakte voorover op het harde, vast aangestampte zand onder het rek. Doodstil was het in de speeltuin. Niemand maakte geluid, niemand verroerde zich. Die volkomen levenloosheid leek minuten te duren. Suzanne lag in een vreemde kronkel op de grond. Haar benen met de kniekousen waren geknakt, hoorden niet bij de rest van haar lichaam. Zo wit zag ze dat de sproeten op haar neus een voortzetting leken van de stippen op haar jurk. De gele klompen glansden in de namiddagzon. Opeens renden al die grote kleuters gillend door elkaar, riepen hun ouders te hulp. Mijn broer kwam aanrennen en knielde bij zijn dochter. Zijn vrouw stond er jammerend bij, een toastje met vis in haar hand. 'Wat is er gebeurd?' 'Hoe kon ze vallen?' riepen ze door elkaar. 'Ik weet het niet', hoorde ik mijn gewone stem zeggen. Ik draaide me om, liep naar mijn auto, haalde mijn flacon uit het vak onder het dashboard en schroefde de dop eraf. Ik het huis waarvoor we stilstaan barst een luid gezang los. 'Lang zal ze leven, lang zal ze leven…!' Het flitst door me heen dat ik sinds die dag geen feest meer gevierd heb, al die jaren geen enkel feest. Ik buig me over de rolstoel. 'Feest', zeg ik, 'daar houden wij ook zo van, hè?.' Ze kijkt me aan met die wonderlijk blauwe vissenogen. Ze kent me niet. 'Kom, we moeten verder, Suzan, het wordt tijd'. En ik duw de rolstoel voort op onze dagelijkse wandeling. |
|||||||||||||||||||||||||||||
Altijd Suzanne © Olga Schoonheim Homepage Prozawedstrijd Prozawedstrijd 2007 Olga Schoonheim Beoordeling BSN |