|
|
Hij zag de grond dichterbij komen. Ook het koordje van de noodparachute gaf geen krimp. Hij had het koud. De lucht benam hem de adem. Gelukkig deed de rits van zijn jas het nog wel. Hij deed zijn jas dicht tot over zijn mond. Opgelucht ademende hij door. Texel was nog een eiland, een langwerpige bruingroene vlek in een grote plas water. De vlek breidde zich in een duizelingwekkende snelheid over het water uit, totdat hij alleen nog maar aan de randen een beetje water zag. Normaal gesproken zou hij van het uitzicht op het kleine eilandje bovenaan de Nederlandse Noordzeekust genoten hebben. De wind in zijn gezicht. Zijn wapperende wangen. De haren die naar boven geblazen werden. De wolken tussen hem en de zee, met dat langwerpige eilandje erin, de haven van Den Helder, de witte strepen van de boten. Het stak hem, dat hij niet kon genieten. Het ging te snel. In de verte zag hij een huisje, vlak aan de rand van de duinen. Door de ramen zag hij een oudere man en vrouw zitten, een jaar of zestig, zeventig. Hij zag, dat ze hun boterhammen aan het smeren waren. Ze smeerden sinds hun pensioen iedere dag samen hun boterhammen. Voor die tijd hadden ze apart gegeten. De man moest altijd vroeg op, 5 uur 's ochtends, terwijl de vrouw pas om 8 uur naar haar werk hoefde te gaan. De vrouw, zijn moeder, ging op haar 58ste de ziektewet in. Overbodig. Ziek, maar vooral overbodig. Zijn vader volgde haar op zijn 63ste. Zij dekte de tafel, terwijl hij de koffie zette. Daarna sneden ze ieder drie boterhammen af van het net gebakken brood uit hun broodmachine. Allebei hielden ze van een stevig ontbijt. Zijn moeder keek naar buiten, door het raam waar de wind het duingras bijna plat tegen het zand blies. Ze had jam op haar boterham gesmeerd. "Ik ben zo blij, dat we hier zijn gaan wonen." Zijn vader volgde haar blik naar buiten en pakte zijn tweede snee. Hij reikte naar haar kant van de tafel om zijn mes in de boter te dopen. Tijdens het smeren draaide hij zich om naar de deur, alsof hij iemand hoorde aan komen. "Iedere dag weer geniet ik hiervan." De stem van zijn moeder brak. Hij zag, dat in haar linker ooghoek een druppel hing en liep naar haar toe om haar te troosten, maar ze schoof haar stoel naar achteren en liep naar het raam. "Iedere dag sta ik op met de zee, ga naar bed met de zee. Heerlijk" Achter hen bromde zijn vader: "Ik hoor, zie en proef alleen maar zand." Zijn moeder liep weer naar de tafel en ging zitten. Net op tijd kon hij op zij springen om haar te ontwijken. Ze nam een hap van haar boterham met aardbeienjam. Een klodder jam droop tussen het brood en viel langs haar handen op het tafelkleed. Nog voordat hij de klodder had kunnen weghalen, haalde ze haar vinger over het kleed en likte ze haar vinger af. "Vreemd idee, dat Karel vandaag in de lucht hangt. Zou het erfelijk zijn? Liefde voor een eiland?" Zijn vader haalde zijn schouders op en draaide zich opnieuw om. "Weet je nog dat we hier voor het eerst waren?" Zijn vader knikte, roffelde met zijn vingers op het tafelkleed. "Zullen we straks langs het strand wandelen?" Vader trok even zijn wenkbrauwen op. "Ik wil de krant lezen." "Je bent toch niet de hele dag bezig met die krant? We moeten er weer eens op uit. Het is mooi weer voor een wandeling." Net op dat moment naderde een licht gebrom het huisje en stopte bij hun voortuintje. Zijn vader stond direct op en liep de gang in. De voordeur ging open. "Bedankt!" De stem van zijn vader. Het gebrom verdween. Terug aan tafel spreidde hij de krant naast zijn bord uit en begon te lezen. Zijn moeder nam een tweede snee brood en staarde wezenloos naar buiten. Een uur later stond ze op. Hij volgde haar op enige afstand, naar de slaapkamer. De slaapkamer bood net genoeg ruimte voor een tweepersoonsbed en een kledingkast. Aan de muur de trouwfoto's van henzelf en van die van hun kinderen samen met hen. En een aparte foto van hem. Hij sloop zachtjes naar de foto toe, terwijl zijn moeder zich in bed liet zakken en zich van hem af draaide. Het was een foto van enkele jaren geleden, toen hij met zijn vriendin naar Nieuw Zeeland waren gegaan. De foto die zij gemaakt had, terwijl ze net de hoogste top van het zuidelijke eiland beklommen hadden. Onder hen alleen maar wolken, geen land meer te zien.. Hij kon zich nog herinneren, dat hij zich vreemd had gevoeld, alsof hij al dood was en in de hemel, maar nog altijd een band had met de wereld onder hem. Over de foto hing de blauwe waas van de vroege ochtend, waarin hij was genomen, de net opgekomen zon verlichtte zijn gezicht aan de linkerkant. Hij stond er voor driekwart op, aan de rechter kant van de foto. De achtergrond werd gevuld met een paar rotspartijen, een grote wolkenmassa daaronder en daarboven een diep donkere, net wakker geworden blauwe hemel. "Hoe komen jullie aan die foto?" Hij tikte tegen het glas aan. De rug van zijn moeder begon te schokken. Hij zette zich op de rand van het bed en legde een hand op haar vest. De schokken trokken tot diep in zijn ziel door. "Ze vond hem niet mooi. Ik had er in zijn geheel op gemoeten, vond ze. Onzin. De compositie is perfect. Echt perfect. Kunst is niet haar ding. Ik wist niet dat ze jullie die foto heeft gegeven." Tussen haar handen door klonk nu zacht gesnik. Plotseling schoot ze overeind. Ook hij vloog van het bed af en maakte ruimte voor haar. Zijn moeder deed de deur open. "Denk ook eens aan een ander, egoïst!" De deur kletterde dicht. Ze stortte zich op het bed en trok de dekens over haar hoofd. Beneden hoorde hij de voordeur open- en dichtslaan. Na een halve minuut stond ze op en sloop naar de deur, drukte de klink langzaam naar beneden, opende de deur centimeter voor centimeter en zette een voet in de gang, een tweede voet, een derde en een vierde en luisterde enkele seconden lang boven aan de trap. Iets sneller nam ze de eerste tree. Hij zag haar verdwijnen, langzaam, zoals ze altijd alles langzaam deed. De bomen waren nu bloemkolen. De wind in zijn gezicht was nu niet meer zo kil, zo guur als eerst. De terugkeer in de hoogtes waar leven weer mogelijk was. In de verte zag hij een arend vliegen, met de blik gericht op de wereld, die zo snel op hem af kwam. Tegelijkertijd met de arend zag ook hij een muisje in de duinen lopen. De arend was eerder. Ze had nooit van hem gehouden, bedacht hij. Natuurlijk, verliefd is ze wel geweest. Ooit. In een ver verleden. Nu hij haar zag lopen, wist hij meteen, dat ze niet meer van hem hield. Ze liep van de Dekamarkt naar huis, aan de Middelste gracht, waar ze jaren samen hadden gewoond. Ze liep scheef door het gewicht van de boodschappen. Hoe oud zou ze nu zijn? Iets meer dan veertig? Ooit had ze de mooiste kuiten van de wereld gehad, bruin, lang en slank, onbehaard, gespierd zonder de vrouwelijke lijnen verloren te hebben. Nu staken twee hoekige onderbenen onder haar rok uit. Door de panty staken her en der vergeten haartjes. Met haar vrije hand opende ze de voordeur en liet hem achter zich weer in het slot vallen. Hij volgde haar naar de keuken, hun keuken, waar ze de boodschappentas op de tafel zette. "Hoe gaat het?" Even keek ze op van het brood, dat ze in de broodtrommel stopte. "Je bent oud geworden." Ze ging weer door met het opbergen van de sla en het fruit. De voordeur ging weer open en dicht. Een man van een jaar of vijftig gooide zijn sleutels op de keukentafel en gaf haar een zoen. "Hoe was het?" De man haalde zijn schouders op. "Die man is overleden, je weet wel." Karin legde de aardappelen in de la en gooide de tas in de hoek. "De zaalarts vond het niet nodig om de morfine op te hogen. En maar kermen, die stakker. Wij allemaal naar haar toe, uitleggen, dat pancreaskop ca echt heel pijnlijk is, maar nee. Morfine is eng." Ze rekte de e helemaal uit. Ze schudde haar hoofd, waardoor haar blond geverfde haar heen en weer wapperde. "Waar ze die in godsnaam vandaan hebben gehaald." "Marokko." Ze glimlachte. "Oh ja, da's waar ook." Hij maakte een fles rode wijn op en nam twee glazen uit de kast. "Wen er maar aan. Wij hebben ze ook overal zitten. De hele bank is doordrenkt met Marokkanen. Alle schoonmaaksters, secretaresses, receptionisten, alles met MBO of lager heeft een hoofddoek of een baard. Niks Nederlands meer." Ze tikten hun glazen tegen elkaar. "De teamleidster gaat weg." De man knikte en nam een slok. "Ze hebben gevraagd of ik ga solliciteren." "En?" Oh, nee. Niet doen. Dat wordt niets. Je hebt het al eens geprobeerd, Karin. Weet je nog? Geen succes. Stress tot en met. Nachten dwalen door het huis. In twee maanden 6 kilo eraf. "Ik denk dat ik er klaar voor ben." De man draaide de wijn in het rond. Bijna sloeg een golf over de rand. De ogen van de man keken haar niet aan. "Ik heb de brief al geschreven." Karin nam een flinke slok, zette het lege glas neer en schonk het weer vol. Daarna schonk ze het nog bijna volle glas van haar vriend vol. Drank. Dat ook. De man draaide opnieuw met het glas. Op zijn voorhoofd verscheen een frons. "Dus geen kinderen." Ze beet op haar lip, sloeg haar ogen neer en zweeg. De man stond op en liep in de richting van de wc, langs hem heen. Een geur van aftershave en koffie bleef in de kamer hangen. "Wat een asshole, Karin. Waar heb je die gevonden?" "Hou je kop." "Pardon?" Ze keek hem niet aan, bleef naar de tafel staren. Ze nam steeds diepere teugen adem, alsof ze zichzelf aan het opblazen was. Ze schudde haar hoofd daarbij wild heen en weer. "Waarom nu? Waarom nu? Waarom NU? Na al die jaren, waarom NU?" Ze schoof met een ruk haar stoel naar achteren, wierp een woeste blik zijn kant op en graaide uit het rek een nieuwe fles wijn. In een handomdraai rukte ze de kurk eruit en vulde haar glas. Ze keek hem recht in de ogen, alsof ze hem uitdaagde iets te zeggen. Ze deed haar mond al open, maar op dat moment man kwam de oudere man weer terug. De man ging weer tegenover haar zitten. Hij schraapte zijn keel. "Sorry." Ze liep naar hem toe, zette zich op zijn schoot en begon hem af te slobberen. Hij voelde zich misselijk worden, maar ging zo staan, dat hij haar goed kon zien. Na vijf minuten liet ze hem los en ging weer tegenover hem zitten. Ze zuchtte diep. "Ik ben tweeënveertig. Als ze 16 zijn, ben ik toe aan mijn pré pensioen." De oudere man speelde met zijn bijna lege glas. Karin schonk ongevraagd nog eens bij. "Weet je het zeker? Carrière? Geen kinderen?" “Nee. Je weet het niet zeker. Je wilt kinderen.” Dat was blijkbaar de druppel. Ze pakte de fles en gooide de fles in zijn richting. "Klootzak." De fles wijn miste ook de oudere man slechts op een haar na en sloeg met een knal stuk tegen de witte muur. De man gaf geen krimp, alsof de flessen dagelijks langs zijn oren vlogen. "We moesten het er ooit over hebben." Langzaam verschoof haar aandacht van de wijn die naar beneden droop, naar de ogen van de man, die rustig terug staarde. Hij kon nauwelijks geloven, dat de oudere man zo rustig bleef. Hijzelf zou ontploft zijn. Hij was ontploft, meerdere keren. En iedere keer eindigde het met slaande deuren, borden tegen de grond, bloemen her en der over de vloer. Zij ging vervolgens samen met een vriendin tot diep in de nacht uit. Op versiertocht. Natuurlijk alleen maar om hem te kwetsen. Een paar keer was ze pas de volgende ochtend thuisgekomen, als hij zat te ontbijten. Ze zei niets, smeerde een boterham, nam een glas sinaasappelsap en ging naar boven, naar bed om pas laat in de middag weer naar beneden te sluipen. Hij had haar nooit durven vragen, wat ze precies had gedaan. Hij was bang geweest. Net als nu. Karin was gaan staan. Nog altijd stond hij voor haar, op minder dan een meter. Hij rook het parfum, haar zweet. "Wat doe je hier?" Hij zette een paar stappen naar achter. "Je bent al jaren dood. Morsdood. Weet je nog?" Hij voelde zich duizelig worden. Nee schudden zou het alleen maar erger maken. De oudere man legde liefdevol een arm op haar schouder en kuste haar nek. "Rustig maar. Er is niemand. Je beeldt je maar wat in." Ze schudde haar hoofd, ongelovig, niet begrijpend. Daarna keek ze de oudere man aan en liet zich in zijn armen vallen. De grond onder zijn voeten begon te wiebelen. Eerst zachtjes, alsof hij op een kalme zee in een grote ferry naar de verdwijnende kust van Nederland stond te kijken. De golfslag ging over in zware storm, en eindigde in een orkaan. De bomen hadden nu takken. De heidebloemen kon hij stuk voor stuk onderscheiden. Hij kon ze bijna ruiken. Het was afgelopen. Voor de vorm trok hij nog aan het koordje, dat al die tijd geen enkele centimeter had meegegeven. De arend keek even naar boven, naar het naderende onheil. Ze trok haar kop in en maakte zich uit de voeten. Vlak voordat hij de heidegrond raakte, veranderde de hei in een bruin café in het centrum van Amsterdam, waar hij tussen het publiek zijn vrienden Paul en Erwin zag zitten. "How's business?" "As usual." Paul en Erwin hadden beiden een witbiertje. "Geen last meer van de crisis?" Paul nam een slok van zijn bier. "Neuh. Vorig jaar was een ramp. Bijna failliet. En nu kunnen we het werk niet meer aan. Iedereen wil weer logistieke pakketten die direct op internet kunnen. Het kan niet op. Gekkenhuis." Erwin groette een man in een glimmend donkergrijs pak en een roze overhemd. Zijn hand rustte achteloos op de billen van een slanke vrouw met lang blond haar. "Ken je die?" "Wie?" Paul wees met zijn neus de man aan, die samen met de bloedmooie blondine op een kruk aan de bar ging zitten. "Oh die. Dat is een directeur van onze bank. Komt hier altijd." Paul verslikte zich. "Komt die hier?" Erwin lachte. "Ik kom hier toch ook. Waarom hij niet?" Paul draaide zich in het rond, naar de foto's van bekende Nederlanders aan de muur, naar de gehaakte tafelkleedjes, de donkerbruine stoelen, de bar met ijzeren stang voor de voeten en de kale barman in overhemd erachter. Naar de rode banken tegen de muur. "Dit is een doodnormale kroeg. Niks sjiek de friemel. En dat met zo'n stoot van een vriendin." Hij nam een slok, bestudeerde nauwkeurig het achterste van de blondine en schudde zijn hoofd. "Jezus. Waar heeft hij die opgeduikeld?" "Niets is wat het lijkt. Dat, mijn vriend," Erwin zwaaide met zijn vinger naar de blondine, "is de duurste travestiet, die geld kan kopen." Even was Paul stil. Daarna begon hij te grinniken. Paul zette zijn glas aan zijn mond en dronk de rest van het bier in één teug weg. "Dit had hij moeten zien." Erwin schudde serieus zijn hoofd. "Wel nee. De brave borst zou hier nooit naar toe zijn gegaan. Altijd op tijd naar bed. Altijd vroeg opstaan. Geen lol in zijn leven. Typisch iets voor hem. Doet hij eindelijk iets avontuurlijks, valt hij te pletter." Paul stak zijn hand op en bestelde twee witbiertjes. "Typisch Kareltje." Erwin nam een slok uit zijn nog half volle glas. "Enig idee, waarom zijn parachute niet open ging?" Paul haalde zijn schouders op. "Eigenlijk denken ze, dat het zelfmoord was." "Oh?" "Iets met zijn vriendin, die niet zwanger kon worden. Financieel aan de grond. Ontslag. Dat soort dingen. Alles tegelijk. Toch al niet zo stabiel." Het café begon vol te lopen met jonge advocaten, beurshandelaars, wethouders en overheidsmanagers, die een borrel kwamen nemen aan het einde van een drukke werkdag. Enkelen stonden buiten een sigaret te roken. "Tja, dat klinkt wel als Kareltje." "Triest. Ik mocht haar wel." Erwin lachte. "Die is misschien wel blij toe. Kan ze eindelijk kinderen krijgen." Paul stak zijn hand op. Een ober nam hun bestelling op en bracht hen twee witbier. "Armoedige begrafenis, vond je niet? Die ouders van hem." Paul keek bedenkelijk naar de schijf citroen in zijn glas en wipte hem eruit met het plastic stampertje. "Altijd gedacht dat hij aan longkanker dood zou gaan. Wat een zenuwpees." Ze keken naar de rokers. "God, ik heb zin in een sigaret." "Ik ook. Heb jij iets bij je?" "Nope. Jaar geleden gestopt." Ze liepen naar de sigarettenautomaat en scoorden elk een pakje Marlboro. Met sigaret in de mond liepen ze naar buiten en vroegen ieder een vuurtje aan één van de andere rokers. Direct hoestten ze hun longen uit hun lijf. Desondanks namen ze een tweede trek. Een derde. En een vierde. Tegelijk tikten ze hun sigaret af. Ze gingen aan een tafeltje zitten en keken naar de voetgangers, die enkele centimeters voor het tafeltje voorbij schuifelden. Paul ritste zijn jas helemaal dicht. "Nou nog de zon." Erwin nam een diepe haal, zonder te hoesten, en blies de rook schuin naar boven uit. De rook verdween tussen de uitlaatdampen van de auto's die langs hen heen raasden. Paul stuurde zijn rook achter die van Erwin aan. "Deze is voor Kareltje."
|