|
|
Gisterenmiddag is het toch gebeurd. Terwijl ik in de klas zat en de pruimenboom in de tuin van de bovenmeester in volle bloei stond, is oma dood gegaan. Het anders zo vertrouwde huis van mijn grootouders heeft iets geheimzinnigs als we binnenkomen. 'Ga maar naar de woonkamer, Eva,' zegt mama terwijl ze de keuken ingaat. 'Dan mag je straks even bij oma kijken.' Ik moet aan Vlekkie, mijn konijn, denken die op een ochtend met een rare glans in zijn ogen en gestrekte poten in zijn hok lag. De geur in het huis is nog steeds hetzelfde, maar het bed in de hoek van de woonkamer waarop oma de laatste weken heeft gelegen, is leeg. Ome Kees zit aan de eettafel te schrijven. Voor hem ligt een stapel witte enveloppen met een zwart randje. Opa zit, in zijn schommelstoel, voor zich uit te staren. Hij knipoogt als hij mij ziet, maar de pretlichtjes uit zijn ogen zijn verdwenen. Ik ga op mijn buik op oma's bed liggen. Behalve mijn ooms en tantes zijn er ook onbekende mensen op visite. Best gek eigenlijk dat je visite krijgt als je dood bent. Ome Gijs is in gesprek met een lange mijnheer. 'Toen we net wisten dat moeder Alzheimer had,' hoor, ik ome Gijs zeggen. 'Is ze een keer weggelopen en verdwaald.' Ik ken het verhaal al. Oma wilde toen telkens naar haar moeder toe. Die was al lang dood, maar dat was oma allemaal vergeten. Op een dag toen opa, in zijn stoel, in slaap gevallen was, is ze de stad ingegaan en verdwaald. Uren later was ze door de politie weer thuisgebracht. 'Toen was het verloren schaap weer terecht,' zegt ome Gijs als hij uitverteld is. Het verloren schaap. Dat komt me bekend voor. Het is even stil in de kamer. Iemand kucht. 'Na die hersenbloeding is het allemaal zo snel gegaan,' zegt ome Gijs terwijl hij zijn grote rode hoofd heen en weer schudt. Boven het bed hangt een trouwfoto van opa en oma. Ik kan niet geloven dat ze dood is. Dat ze me nooit meer Jansje zal noemen, omdat ze denkt dat ik haar zusje ben. Nooit meer zal ze als een klein kind met haar poppen spelen of met haar oude kraakstem de liedjes zingen die ze vroeger op school geleerd heeft. Voortaan ga ik op zondag alleen nog maar naar opa. De deur van de kamer gaat open. Heel even verwacht ik oma, maar het is mama die, met een dienblad vol kopjes koffie en cake, de kamer inkomt. Achter ome Gijs en de mijnheer staat de boekenkast. Op de bovenste plank ligt de Bijbel. Een dik boek met een donkere kaft en gouden sloten die elke zondag, door opa, met een zachte klik, worden opengemaakt. In dat oude boek staan prachtige, soms wat geheimzinnige, verhalen. Opa vertelt vaak een verhaal uit dat boek Dan legt hij zijn verrimpelde handen op het vergeelde papier, dat ruikt naar heel vroeger. Hij vertelde over Simson, die sterker was als een leeuw en over Jezus die zieken genas en blinden weer liet zien. De goede herder noemde opa hem. Opa kan ook praten met de goede herder. Voor het eten vouwt hij altijd zijn handen en sluit hij zijn ogen. Dan vraagt hij van alles aan de goede herder. Bidden heet dat. Hij bad ook altijd voor oma. Maar oma is niet beter geworden en nu is ze dood. Opa heeft zijn hoofd gebogen. Het lijkt of de rimpels op zijn voorhoofd nog dieper zijn dan anders. Misschien vraagt hij zich ook af waarom de goede herder niet geluisterd heeft. Hij had zoveel mensen geholpen, maar oma had hij gewoon dood laten gaan. 'Wil je even bij oma kijken?' vraagt mama terwijl ze de kopjes op tafel zet. Ik loop achter haar aan naar het achterkamertje. Zachtjes doet ze de deur, van wat eigenlijk opa's hobbykamer is, open. Oma ligt in een houten kist. Ze heeft haar witte nachtpon met blauwe bloemen aan. Haar gezicht is spierwit en lijkt jonger. 'Waarom ligt oma in een kist?' 'Daarin wordt ze begraven.' Papa had Vlekkie in de moestuin begraven. Tante Dien komt ook binnen. Volgens opa was er na dit leven nog een leven. Voor konijnen niet die waren gewoon dood. Dat had opa allemaal in de Bijbel gelezen. Opa heeft verteld dat alle schaapjes van de goede herder naar de hemel gaan. Ik vroeg aan hem waarom schapen wel en konijnen niet naar de hemel gaan en of de hemel op de boerderij van ome Gijs lijkt want die had ook schapen en was eigenlijk ook een soort herder. Maar opa vertelde dat iedereen die van God houdt wordt vergeleken met een schaapje en die goede herder is eigenlijk God. Mam is oma in de hemel?' 'Hoe kom je daarbij Eva?' 'Opa zegt…' 'Hij kan het niet laten zijn kleinkinderen de stuipen op het lijf te jagen met die verhalen van hem,' valt tante Dien me in de rede. 'Denk daar maar niet teveel over na, Eva anders kun je vannacht niet slapen,' zegt mama terwijl ze even oma's wang aanraakt. Zachtjes alsof oma elk ogenblik wakker kan worden, verlaten we de kamer. Ik ga de houten trap op. Boven wordt mijn aandacht getrokken door een van de ingelijste borduurwerkjes die op de overloop aan de muur hangen. Het is een afbeelding van een man met een baard. Hij heeft een soort jurk aan en draagt open schoenen. Op zijn nek ligt een schaap dat hij bij de poten, die over zijn schouders liggen, vasthoudt. Er staat in goudkleurige geborduurde letters iets onder. 'Het verloren schaap,' spel ik hardop. Ik weet het weer. Het verloren schaap is een van opa's verhalen uit de Bijbel. Het verhaal gaat over een herder die honderd schapen had waarvan er eentje was weggelopen. Toen liet de herder alle schapen achter om dat ene schaapje te redden en terug naar de stal te brengen, zodat het niet door de wilde dieren zou worden opgegeten. Ik moet plotseling lachen en zie oma voor me op de schouders van een politieagent. Er komt iemand de trap op. Het is opa. 'Ik ben even weggevlucht, Eva,' zegt hij. Het werd me allemaal even teveel. Hij wijst naar het borduurwerkje in de grenen lijst. 'Weet je nog dat ik je dat verhaal van het verloren schaap heb verteld?' Ik knik. 'Dat is nog een oud borduurwerkje van oma. Het hangt hier al twintig jaar,' zegt hij. 'Opa, bent u boos op de goede herder?' 'Waarom vraag je dat, Eva?' 'Omdat hij niet naar u geluisterd heeft.' Er glijdt een traan in de plooien van zijn verrimpelde huid. 'Oma was een verdwaald schaapje, zegt hij bijna onhoorbaar. Ze verdwaalde in haar eigen huis, ze kende mij niet meer en ze kende Hem niet meer.' Hij wijst met zijn verrimpelde vinger omhoog. 'Maar nu is het verloren schaap gevonden. De goede Herder heeft haar naar de stal gedragen.' 'De stal?' 'De Hemel.' Hij strijkt over mijn haar. Als we de trap af gaan, komt er een bange gedachte in me op. 'Kan oma niet verdwalen in de hemel?' 'Nee, Eva,' zegt hij. 'In de hemel is niemand ziek. Daar zal ze opa straks ook weer herkennen.' 'Volgens mij,' zegt ome Gijs als we de kamer inkomen. 'Weten zij iets wat wij niet weten.' Ik kijk naar opa. Zijn gezicht staat blij. 'Het is goed met Marigje,' mompelt hij. 'Oma is weer beter,' zeg ik tegen de verbaasde gezichten in de kamer.
|
|