Er zijn vanochtend veel bommenwerpers in het luchtruim. Niet bewegen. Nu heel voorzichtig het afweergeschut uit mijn kastje pakken. Voorzichtig steek ik mijn liniaal omhoog en span mijn spieren. 'Jan weet jij waar we zijn?' De liniaal beweegt. Weg bommenwerper. Het was juist zo'n mooie. Eentje met een groene tint en een zoemertje die je, in deze tijd van het jaar, vaak in de buurt van hondenkeutels ziet. Ik tuur naar de tabellen en rijtjes breuksommen in het werkboek. 'Zeg jij het antwoord maar Jan?' De stem van meester Brood klinkt ongeduldig. Op zijn voorhoofd staan kleine zweetdruppeltjes. Achter hem op het bord staan tabellen en getallen die me moeten vertellen waar we zijn. Morgenavond is het ouderavond. Het zal me benieuwen. Vorig jaar kreeg ik, nadat mijn ouders bij Juf Haverkort op ouderavond waren geweest, een week huisarrest. 'Jan let niet op, Jan stoort andere kinderen. Eerlijk gezegd mevrouw van Dieren weet ik soms geen raad met Jan.' 'Twee derde plus twee derde is?' De meester tikt nu met zijn aanwijsstok op bord. 'Eén één derde.' Makkelijk. Terwijl de meester zuchtend het antwoord op het bord schrijft, vliegen er propjes door de klas. Links staan de namen van de kinderen die vanmiddag moeten nablijven. Achter mijn naam staat een kruisje. Hij krast met zijn nagel over het bord. 'Aaah,' roepen een paar meisjes overdreven terwijl ze hun handen tegen hun oren houden. 'Stilte,' roept de meester met een schorre stem. Door het hoge raam van het klaslokaal kijk ik naar de strakblauwe lucht. Ik moet zorgen dat ik straks in de pauze niet binnen moet blijven. We zouden gaan voetballen met de jongens. Op mijn schrift zit een bommenwerper. Schieten voordat hij opstijgt. Boem! De pennenbak van Willem valt op de grond. De klas giert het uit. 'Blijf jij zo in de pauze maar even binnen Van Dieren.' Hij noemt mijn achternaam. Nu moet ik echt uitkijken. 'We gaan nu zachtjes voor ons zelf aan het werk,' zegt de meester. Fransje steekt zijn vinger op. Die snapt het natuurlijk weer niet. De meester wenkt al dat hij naar voren moet komen om samen met de meester de sommen te maken. De bommenwerper ligt op mijn schrift. Zijn ene pootje beweegt nog. Het is de kunst om ze dood te slaan en toch heel te laten. Ik stop hem bij de andere vliegtuigen in het luciferdoosje. Voor in de klas begint het gefluister van meester Brood en Fransje. Voordat die twee klaar zijn, krijg ik geen som gemaakt. Het is weer een chaos in mijn hoofd. Waar zijn die pillen? 'Denk erom Jan, om negen uur je pilletje innemen.' 'Ja mama.' 'Of zal ik ze aan meester Brood geven, dan kan die het pilletje op tijd geven?' 'Ik ben geen baby.' 'Denk erom dat ik geen klachten krijg van de meester.' Ik heb alles min gedaan in plaats van plus. Of heb ik de verkeerde sommen gemaakt? 'Willem moet som twee ook?' fluister ik. 'Ssst!' sist Willem net iets te hard. 'Ga maar even in de hoek!' Meester Brood is gaan staan en wijst naar de hoek van het lokaal. Met mijn handen op mijn rug laat ik mijn hoofd tegen de witte stenen muur rusten. 'Als je goed je best doet op school krijg je van ons een nieuwe fiets,' zei papa laatst. Niet zo'n stomme met een terugtraprem, zoals ik nu heb, maar een mountainbike met handremmen en meer dan twintig versnellingen. Ik zou alles willen doen voor zo'n moordfiets, maar het lukt vandaag niet. Waar zijn die rotpillen dan ook? Voor de zoveelste keer voel ik in mijn lege broekzakken. Het is pauze. De klas stroomt leeg. Door het open raam klinkt nu het schreeuwen en joelen van de kinderen. 'Pak me dan!' hoor ik een meisje gillen. 'Pak me dan, als je kan!' Ik pak het luciferdoosje met de bommenwerpers en schud het leeg op het rekenschrift. Een vliegdekschip met blauwe vakjes waarin ik de bommenwerpers netjes parkeer. De bel gaat. 'Je hebt niets gedaan in de pauze,' snauwt de meester. 'En gooi die dooie vliegen in de prullenbak, daar blijf je in de pauze niet voor binnen Jan van Dieren.' 'Het lijkt me beter dat je in het overblijflokaal gaat werken, daar word je niet afgeleid.' Terwijl de kinderen alweer met rode hoofden binnenkomen en de jongens nog napraten over het voetballen, loop ik het lokaal uit. Op de gang zie ik mijn pillenpotje als oud vuil onder de kapstok liggen. Dat is waar ook. Ik heb het potje vanmorgen uit mijn jaszak gehaald en boven op de kapstok gezet. Daarna heb ik met Herman gestoeid en ben het potje vergeten. Ik vis het witte driehoekige pilletje uit het potje en stop het in mijn mond. Misschien kan ik nu mijn kop erbij houden. In de hoek van het overblijflokaal zit een trap naar de schoolzolder. Eigenlijk mogen er geen kinderen komen. Ik kijk een keer door het raampje in de deur. De gang is leeg en ik loop de smalle houten trap op naar boven. In de hoek van de zolder liggen allemaal oude dekens en lakens die gebruikt worden voor projecten. Ik laat mezelf in het heerlijke bed van dekens en oude gordijnen vallen. Op de zolder is het warm. Hoe kom ik ineens zo moe? Er zit een bommenwerper, van wel een meter lang vlak voor me. Ik klim er bovenop. Zijn lijfje is harig en een beetje griezelig. We zweven door het trapgat naar beneden en vliegen, terwijl de kinderen joelend achter ons aan rennen, de gang van de school door, naar buiten. Meester Brood en jufrouw Haverkort proberen me eraf te trekken, maar we stijgen steeds hoger, tot we boven de school vliegen en onze dodelijke lading loslaten. Maar de koperkleurige vliegtuigbommen ontploffen niet en veranderen in propjes die het hele schoolplein wit kleuren. Dan opeens is daar toch de meester. Hij heeft mijn arm te pakken en trekt me van de bommenwerper af. 'Ik dacht dat jij sommen zou gaan maken. Hier zul je spijt van krijgen Van Dieren,' schreeuwt hij, terwijl hij mij aan mijn arm overeind trekt en me over de zolder sleurt. 'Naar beneden,' bitst hij als we bij het trapgat staan. Slaapdronken daal ik voetje voor voetje de steile trap af naar beneden. Onder aan de trap staat juf Haverkort. 'Heb je hem gevonden Hans?' roept ze, langs me op kijkend, naar boven. 'Het komt goed uit dat zijn ouders morgen op de ouderavond komen,' hoor ik de meester boven me zeggen. 'Dat wordt weer een week huisarrest,' snauwt ze me toe. Ik bijt op mijn lip. En voorlopig geen handremmen.
|