Af en aan rollen de golven. Sem staart naar het water, zittend, met zijn benen naar de horizon wijzend. Het is nog rustig op het strand. Sem weet de rest van het gezin achter zich op een deken. Moeder leest en vader ligt languit, met zijn pet over zijn gezicht. Zijn zus Lea ligt een eindje bij hen vandaan, op haar eigen handdoek. Hij hoeft niet eens naar haar te kijken om te weten hoe nors haar gezicht staat. Ze is lelijk van boosheid, vindt Sem. Hij is bang voor haar als ze zo kijkt. Maanden geleden begon het. Hij was zonder te kloppen haar kamer binnen gelopen.Lea zat voor het open raam. In haar hand een sigaret. ‘Rook jij?’ Hij was de kamer meteen weer uitgelopen. Met een van boosheid vertrokken gezicht was ze hem achterna gekomen. Een weeďge zoete geur hing om haar heen. ‘Als je het aan iemand vertelt, dan, dan……..’ ‘Je vertelt het zelf maar,’ had hij geroepen, terwijl hij de trap afrende. Boven zijn hoofd sloeg de slaapkamerdeur van Lea met een klap dicht. Geen woord sprak ze meer tegen hem. ‘Ze heeft het verpest,’ denkt hij. Waarom mocht ze niet thuisblijven, toen ze daarom vroeg. Lea had gehuild en gesmeekt en zich zelfs als een voorbeeldige dochter gedragen, maar vader was onvermurwbaar. Sem had nog proberen te helpen, door te zeggen, dat het zeker gezelliger zou zijn als Lea niet mee ging. Maar ze was hier zo boos om geworden, dat ze hem bijna een klap had gegeven. Vader hield, vlak voor ze Sem’s gezicht raakte, haar hand tegen en schreeuwde met overslaande stem: ‘Verdwijn uit mijn ogen!’ Ook Sem moest naar zijn kamer, waar hij wachtte op zijn moeder, die hem meestal even kwam troosten. Zoals die keer, toen Lea de hele nacht niet thuis was geweest. Nog nooit had hij zijn ouders zo ongerust gezien. Vader ijsbeerde door de kamer, terwijl moeder iedereen opbelde die zou kunnen weten waar Lea was. Ineens stond ze in de kamer en bekeek vader en moeder alsof ze vreemden waren. ‘Ik ben in het kraakpand blijven slapen.’ Vader had Sem naar zijn kamer gestuurd. Hij hoorde de onrust in vaders stem terwijl hij Lea toesprak. En Lea schreeuwde alleen maar. Woorden die hij haar nog nooit had horen gebruiken. Moeder was naar hem toegekomen en had hem tegen zich aangedrukt. Maar nu hoorde hij vader en moeder praten, beneden in de kamer en hun stemmen klonken steeds harder. Ergens in huis sloeg een deur en daarna was het heel stil. Hij had nog lang op zijn bed gezeten en geluisterd, maar was tenslotte gaan slapen.
‘Zo lief broertje van me.’ Sem schrikt, want Lea staat plotseling naast hem. Ze zet haar handen in haar zij en tuurt, met samengeknepen ogen, over het water. ‘Ik neem een duik, kom je ook?’ Meteen rent ze de zee in. Sem kijkt haar verbouwereerd na, want dit was de eerste zin die Lea na de ruzie tegen hem gesproken had. Aarzelend komt hij overeind en schuifelt voetje voor voetje het water in. Het water is koud en hij voelt het zand door de druk van zijn voet verschuiven. Hij staat stil als het water bijna tot zijn kin reikt. Lea is een stuk vooruit gezwommen en ze heeft niet één keer naar hem om gekeken. Sem draait zich om en ziet in de verte vader en moeder op de deken zitten. Hij kan ze goed onderscheiden. Hier en daar zitten groepjes mensen, als stippen op een paddestoel. Er probeert iemand een vlieger op te laten. ‘Te weinig wind,’ denkt Sem terwijl hij ingespannen naar het kleine figuurtje kijkt. De zon verdwijnt achter een wolk en de kou van het zeewater bezorgt Sem rillingen. Ineens voelt hij twee handen om zijn enkels en met een ruk wordt hij onder water getrokken. Het zeewater vult zijn mond en keel. Hij verzet zich uit alle macht. Trappend met zijn voeten probeert hij zich los te maken, maar de handen zitten als twee ijzeren boeien om zijn enkels. Zijn benen doen pijn en zijn longen schreeuwen om zuurstof, maar er is alleen maar water, water en water. Even plotseling als hij vastgegrepen werd, laat zijn belager hem los. Sem spartelt met armen en benen, maar hij kan zijn hoofd niet boven water krijgen en de vechtlust gaat over in een verlammende angst. Plots voelt hij twee armen om zijn middel. Krachtig wordt hij op gepakt en met zijn hoofd boven water gehouden. Hij kan nog steeds niet ademhalen en Sem voelt zich langzaam wegzakken in een duizelingwekkende leegte.
Iemand trekt aan zijn armen en duwt op zijn borst. Als hij op zijn zij wordt gelegd, hoest hij water naar buiten. Dan wordt zijn neus dicht geknepen en wordt er in zijn mond geblazen. Heel langzaam wordt de leegte gevuld met geluiden. Als hij zijn ogen opent, ziet hij de bange gezichten van vader en moeder. ‘Och jongen toch, we zijn zo geschrokken,’ huilt zijn moeder. Ze wil hem in haar armen nemen, maar de man die hem beademd heeft, houdt haar tegen. ‘Niet doen,’ zegt hij bezorgd, ‘we weten niet of hij gewond is.’ ‘Ik ga een ambulance regelen.’ Sem wordt toegedekt met handdoeken en zijn vader gaat naast hem in het zand zitten. Hij houdt Sem’s hand stevig vast, alsof hij bang is dat Sem weer in de zee verdwijnt. ‘Wat is er gebeurd,’ fluistert Sem. ‘Sssst, stil maar,’ zegt zijn vader aan zijn oor, ‘je ging te diep in zee en je verdween onder water, maar gelukkig was Lea bij je in de buurt. Ze heeft je gered, maar je verzette je heel hevig, zodat je veel water binnen kreeg. Nu moet je naar het ziekenhuis, om te kijken of alles goed met je is.’ Sem probeert goed na te denken, maar het lukt hem niet. Als hij zijn hoofd opzij draait ziet hij Lea staan, met haar armen gekruist over haar borst. Hij probeert naar haar te lachen, maar hij krijgt een hoestbui en zijn gezicht vertrekt in een vreemde grimas. Als hij zijn ogen weer opent is Lea weg.
|