|
|
Gapend zat hij in een hoekje van de salon op een blauwzijden crapaud. Nog vijf minuten. Hij trok de slippen van zijn zwarte jasje onder zich vandaan en leunde achterover. De avond moest nog beginnen en hij was nu al moe. Het stak tussen zijn ogen, zoals altijd wanneer hij de dag tevoren te veel had gedronken. De whisky die mijnheer had laten staan was anders wel vervloekt lekker geweest. Om twee uur had hij het restantje van wel drie flessen leeggedronken. Niemand die het merken zou, er waren meer dan twintig mensen geweest op de felicitatieavond. Minister geworden. Het zou wat. Voor hem betekende het alleen meer werk. Meer bezoek, meer plichtplegingen, meer 'Johan, haal jij eens even de port'. De eerste die aan de telefoon gewichtig vroeg of zijne excellentie thuis was had hij al te woord gestaan. Er klonken voetstappen op de gang. Snel sprong hij sprong overeind en schoot zijn witte handschoenen aan. Hij deed alsof hij nog wat verschikte aan de eettafel, hoewel hij er al drie keer langsgelopen was om te kijken of het meisje nu eens al het bestek geordend had zoals het hoorde. Hij keek, ondanks zijn hoofdpijn, tevreden naar de tafel waarop alles flonkerde en glom. De glazen, het zilver, zelfs de roosjes in de kristallen waterbakjes hadden een mooie, verse glans. De deur van de salon ging open, het was mevrouw. Hij zette zich al schrap om haar scherpe stem te horen. Johan, de servetten liggen niet recht. Johan, de wijn is niet op tijd uit de kelder gehaald. Ze had altijd wat, maar dat hoorde erbij. Hij was er zelfs aan gewend geraakt. Sterker nog, haar gevit hoorde bij de geruststellende routine die hij nodig had om zijn werk goed te kunnen doen. Hij stond nog quasi druk wat messen te poetsen met een gesteven wit servet, toen een geluid hem verbaasde. Hij had zijn schouders al iets gekromd om de ergernis op te vangen van een deur die venijnig dichtsloeg, zoals mevrouw dat altijd deed, toen de zachte klik hem deed omkijken. Mevrouw keek niet naar hem, maar stond met haar rug naar hem toe, de klink van de salondeur nog steeds in de handen. Haar hoofd was gebogen, en achteraf wist hij waarom hij zich toen meteen al licht verontrust voelde. Het waren haar haren. Mevrouw had prachtig, dik haar, een mengeling van blond en grijs die verbazend charmant stond bij haar mooie, klassieke gezicht. Een echte diplomatenvrouw, zei hij altijd tegen anderen als ze vroegen wat voor type zijn bazin was. Verzaakte nooit haar plicht, stond altijd op tijd in de gang onder de kristallen kroonluchters op de gasten te wachten, geurend naar een van haar dure parfums. Ze maakte altijd kunstwerken van haar haar. Wat ze ook deed, een dikke wrong met een antieke Indische speld, of losjes met een hoed op, hij moest toegeven dat ze er altijd fantastisch uitzag. Dat was dan ook het eerste wat hij zag, toen hij naar de gestalte bij de deur keek. Ze had een goedkoop elastiekje om het haar gedraaid, waar losse pieken uitstaken. Zelfs als ze ging zwemmen draaide ze nog een kunstig knoetje op haar hoofd. 'Altijd een dame, Johan, altijd', zei ze dan glimlachend. Toen zag hij dat ze ook niet gekleed was voor de ontvangst. Ze had hetzelfde oude broekpak aan als toen ze die middag even een boodschap was gaan doen. Nerveus keek hij op zijn horloge. Elk moment konden de gasten aanbellen, hij moest naar de deur, en zij moest in de hal gaan staan, glimlachend en attent, zo deden ze dat altijd. Dit was een onoorbare verstoring van zijn ritme. 'Mevrouw?', vroeg hij onzeker. Ze leek te schrikken, en draaide zich naar hem om. 'Mevrouw, het is al bijna tijd, en ik…' Hij stokte toen hij haar gezicht zag. Het zwart van haar make-up was uitgelopen, en de lipstick zat in grote vegen rond haar mond. Ze bleek de voorpanden van haar jasje scheef dichtgeknoopt te hebben, en deze aanblik vond hij bijzonder onaangenaam. 'Mevrouw?', zei hij nogmaals, besluiteloos. In zijn onnozelheid dacht hij nog dat ze misschien te veel vermout had gedronken. Af en toe deed ze dat, en hij was erop getraind om dit aan het oog van de buitenwereld te onttrekken Het stelde hem enigszins gerust om dat te bedenken. Dat zij dat juist vandaag, vlak voor de ontvangst, had gedaan was een serieuze crisis, maar regisseerbaar. Daarom zei hij op de verpleegkundige toon die dan altijd effectief bleek: 'Mevrouw, moet u misschien even rusten?'. 'Donder op, man!', zei ze, en deze ongekende ruwheid uit haar mond deed een angstige warmte vanuit zijn tenen opkruipen. Toen galmde de bel door de gang en verstijfd stond hij daar, met het servet nog in zijn handen, niet wetende wat te doen. Ze liep naar de tafel en pakte met slanke, elegante vingers een van de kristallen waterbakjes op. Met gestrekte arm hield ze het voor zich uit en leek het aandachtig en vorsend te bekijken. Ze kneep haar ogen toe. Terwijl ze zich omdraaide liet ze het bakje losjes uit haar handen op tafel vallen, waarbij het met een doffe klap een kostbare Engelse porseleinen soepterrine in stukken deed breken. Het geluid deed haar niet schrikken, en ze liep met grote passen terug naar de deur, die ze met kracht open zwaaide. Hij staarde nog steeds naar het water op tafel, de zachtroze scherven van de terrine, en de roosjes die er naast lagen. Zonet was het damast nog strakgesteven droog en wit geweest, de bloemen hadden vers en ongenaakbaar in het kristal gestaan, het zilver had liggen glimmen, hij had daar gezeten in zijn zwarte pandjesjas met zijn friswitte boordje erboven. 'Johan', zei ze, terwijl ze in de deuropening stond met haar armen omhoog tegen de deurposten. Het leek alsof ze zich maar met moeite staande kon houden. 'Johan, hij heeft me belazerd. Hij kan doodvallen'. De bel klonk opnieuw toen hij nog steeds het geluid van haar hakken nog hoorde, aan het eind van de gang.
|