Homepage Prozawedstrijd Prozawedstrijd 2010 Wim de Groot Beoordeling Vlaming Afrekening - Wim de Groot |
||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||
‘Martina! Binnenkomen.' Deze middag was ik tegen de wind in naar het kasteel gefietst en had ik mijn fiets tussen de twee ramen van het kantoor gezet. Jerzy had in het kantoor zijn hand opgestoken toen ik langs kwam. In de keuken stak ik voor de spiegel mijn badge op. Dat gele ding stak wel erg fel af tegen mijn paarse shirt. Gelukkig had mijn baas geen probleem met dit navelshirt. Ik had het al eerder gedragen, ook toen ik pas met dit baantje als gids begon. Ik controleerde even mijn lange, zwarte haren. Ik wachtte tot iedereen binnen was. Ik telde er zestien, een flink gezelschap voor een donderdagmiddag in september. Bijna achteraan liepen de twee buitenlanders, een wat ouder echtpaar. De man droeg een fotocamera in een tas om zijn nek. In de gaten houden, dacht ik automatisch. Binnen mocht niet gefotografeerd worden. Dat stond op een bordje, vlak na de ingang. In het eerste vertrek begon ik geroutineerd aan mijn verhaal over ene Jindřich, die in de dertiende eeuw deze burcht liet bouwen. De stad kreeg de naam ''Huis van Jindřich". Terwijl ik de woorden uitsprak, keek ik naar de mensen, op zoek naar reacties. Het gezelschap volgde zwijgend mijn verhaal. Hè, waarom reageert niemand? Dat zou voor mij heel wat gemakkelijker zijn. De buitenlander had zijn camera tevoorschijn gehaald. Ik wierp hem een boze blik toe. Zeker een Nederlander of een Engelsman. Die hebben moeite met regels. Bij de deur naar het volgende vertrek wachtte ik hem op en zei hem in het Duits dat er niet gefotografeerd mocht worden. De man stak zijn hand op en borg zijn camera op. Ik probeerde wat meer op de anderen te letten. De oude mevrouw die mijn sleutel zo komisch vond, keek rond alsof ze met de makelaar meeliep. Zou ze van zo’n kasteel dromen? Ze moet toch ook zoveel jaren communisme meegemaakt hebben. Mijn moeder kwam terug van de buren. Stemmen vulden het huis. Tante Irina was er ook. 'Genoeg over deze tapijten. We gaan nu naar de ruimte hiernaast.' Mama nam het grote bed mee toen ze verhuisde naar het woninkje boven de winkel. Het grote, brede bed, waarin papa voor altijd ontbrak. Mama riep bij de verhuizing dat ze nu de grote mannen van de partij zou gaan vragen waar papa was. Ze had een bleek, verbeten gezicht, toen. En ik was met haar mee geweest. Naar het oude partijbureau waar nog een enkele communist rondwaarde, ook al was het communisme nu wel voorbij, volgens oom Pavel. Een koude tegelvloer en donkere meubels. Deze lach had ik nooit vergeten en nu zag ik dezelfde bij Tomàsz. Samen met zijn vriend Radek stond hij vlak bij me te luisteren, zo te zien nog aandachtig ook! Een kamer verder vertelde ik over de rijkdom van de bewoners, over de familie Rosenberg, die hier zoveel bezittingen had. Rijkdom, wat betekende dat? Mama troostte me in het park. Ik was gevallen en mijn knie bloedde. Ik moest nog wel op een ruw houten bank klauteren en daarbij stiet ik mijn bloedende knie nog een keer. Moeder raapte een handvol steentjes op van onder dat bankje en legde ze op de houten tafel. Precies achter haar doosje sigaretten. Dat was de locomotief van de trein, de trein naar Praag, die we samen zouden nemen als ik groot was. Daar zou het leven beter zijn. En als ik dan gestudeerd had, zouden we rijk worden. Ze schoof het doosje voort en pakte telkens het achterste steentje om het achter het doosje te laten aansluiten. In het laatste vertrek hing een groot aantal schilderijen, portretten van bekende bewoners van het kasteel. Met een vlakke stem wist ik te vertellen over de familie Rosenberg, die in Tsjechië zoveel kunstmatige meren had laten aanleggen voor de kweek van karpers, jarenlang een belangrijk exportproduct. Niemand leek te merken dat in mijn hoofd de beelden van mijn kindertijd rondwervelden. De geur van heerlijk appelgebak vulde de woning. Mama was jarig en de eerste gasten waren al binnen. Mama draaide oude grammofoonplaten. Dat was al bijna ouderwets, want veel mensen hadden een cd-speler. Maar ze had enkele mooie platen met muziek over de Moldau die niet ver van hier stroomde. Oom Pavel was er ook. Zijn grote gestalte vulde de kamer meteen. Hij had zoals vaak het hoogste woord en iedereen luisterde dan. Deze keer had hij een nieuwtje. Op dat moment keek ik recht in de groene ogen van Tomàsz en voor het eerst deze middag stokte mijn stem. Er kwamen verdomme tranen in mijn ogen. Even moest ik stil zijn. Mensen keken op en keken om. Naar mij. Ik had net nog gezegd dat ik de rondleiding zou beëindigen in het rondeel, een schitterend tuinpaviljoen, dat nu gebruikt werd voor concerten. Met een ruk draaide ik me om en ik liep voor de groep uit de binnenplaats op en de hoek om naar de tuin. Verbaasd volgden de mensen. Bij de deur van het rondeel had ik me weer enigszins onder controle. Ik viste een zakdoek uit mijn broekzak en snoot mijn neus. Zo, mijn adem ging nu een stuk rustiger. Op een afstand volgde de groep. Daar voorop de buitenlander, zijn camera aan het koord om zijn nek. Het ronde gebouw had een barok interieur met als plafond een koepelvormig gewelf dat als een ster beschilderd was. In het hart ervan zag je een familiewapen en een goudkleurige ring. Er stonden stoelen opgesteld. Binnenkort was er weer een concert met ongetwijfeld fraaie, romantische muziek van Smetana of zo. Ik bleef staan, vlak voor een raam. Mijn stem was weer vast en ik begon aan het laatste stuk van mijn verhaal. Ondertussen hield ik vanuit mijn ooghoeken Tomàsz en Radek in de gaten. Ik vertelde over de concerten, die beroemd waren in heel Europa, over de ingenieuze orkestbak, over de jammerlijke periode van het communisme, toen er geen concerten waren, omdat de partij in deze stadjes geleid werd door enkele mannen die over te weinig intelligentie beschikten om zich bezig te houden met cultuur. Ik zag de geïmponeerde gezichten van de twee mannen en de instemming op enkele andere gezichten. Zij hadden de boodschap ongetwijfeld begrepen. Ik vroeg me af of hierover een klacht zou binnenkomen bij het kantoor. Maar onmiddellijk zette ik dit idee van me af. De buitenlander leek alleen maar onder de indruk van de prachtige ruimte. Ik beëindigde de rondleiding, sloot met de enorme sleutel af en bracht de groep naar de uitgang. Ik keek niet meer naar de twee mannen om, maar liep het kantoor binnen. Daar zag ik dat er geen nieuwe groep meer voor me was, vandaag. Ik pakte mijn fiets en reed de poort uit. De wind was gaan liggen. Bij de Drievuldigheidszuil zaten een jongen en een meisje op een bank te zoenen. Ik fietste over het pleintje, slalomde vlak achter het tweetal langs. Duidelijk twee kinderen van na 1989. Die wisten van niets. Ik liet de warmte van de zon over me heen vallen. |
||||||||||||||||||||||||||||||
Afrekening © Wim de Groot Homepage Prozawedstrijd Prozawedstrijd 2010 Wim de Groot Beoordeling Vlaming |