“En dan?” vroeg ze. Ik liet het hoofd hangen en omklemde het tafelblad met verkrampte vingers. “Ik begrijp dat u het moeilijk hebt, professor Graham. Neem gerust de tijd.” Haar stem weergalmde door de kale ruimte. Ik keek naar haar op en verzonk in haar indringende blik. Waarom woorden verspillen aan iets wat u al schijnt te weten, daar u recht door mijn ziel heen kijkt, wilde ik haar zeggen. Om haar hypnotiserende ogen te ontvluchten, hield ik haar kopje koffie in het vizier. Er zaten bruine druppels op het witte porselein. Wit, zoals de muren en haar jasje. Wit, zoals mijn jasje ooit was geweest. “Als ik mijn ogen sluit, dokter Collins, zie ik de formules nog steeds voor me. Alsof ze op de binnenkant van mijn oogleden gebrand staan. Alles klopte. Ik had precies gedaan wat er stond. Elk detail had ik zorgvuldig afgemeten en uitgevoerd.” Ik verstopte mijn gezicht achter mijn handpalmen en mompelde: “Keer op keer… keer op keer…” Haar pen krabbelde over het papier. “ ‘Honger…’ piepte hij, ‘honger…honger…honger…’” Er groeide een stilte tussen ons. Het gekrabbel hield op. Door mijn nevelige hoofd gonsde het stemmetje. De trillingen van het stemgeluid hadden mijn lichaam in bezit genomen. Ik voelde ze door mijn aderen stromen. ‘Honger,’ klonk het, of ‘water’ of ‘zwijg’. Minuut na minuut, seconde na seconde. Mijn nagels prikten in mijn handpalmen. Ik liet twee gebalde vuisten op de tafel vallen. Mijn hart bonkte tegen mijn ribben. Ik wilde even slikken, maar mijn keel was te droog. De lucht drukte op mijn borst, ik snakte naar adem. Daarbij ontsnapte er een wanhoopskreet: “Het gaat niet!” Dokter Collins verdiepte zich in haar notitieboekje. “Zonder gaat niet!” Ik boog me voorover en wachtte op haar reactie. Ze keek me pas aan wanneer ze haar onbenullige zin had voltooid. “Zonder wát, professor Graham?” Door een waas van tranen keek ik haar aan. “Zonder geheugen, dokter Collins, is het doelgerichte communiceren met de vis onmogelijk. Elke drie à vier seconden word het geheugen van de goudvis uitgewist. Maar de formules… Hij is hoe dan ook mijn meesterwerk. Hij práátte, hij herinnerde zich de woorden, hij communicéérde.” Dokter Collins legde haar pen neer en boog zich nu ook naar mij toe. “Ik heb gefaald”, fluisterde ik. “Ik kon het niet meer aan. Na een lange werkdag in het labo gebeurde er iets vreselijks, ongeloofwaardigs bijna.” Dokter Collins trok een wenkbrauw op. Ik ging door: “Zeven jaren lang, dokter. Zeven jaren elke dag, elke minuut die stem. Ik zat in één van mijn boeken ‘Oceonography’ te bladeren, de stem ratelde op de achtergrond maar door. Wanneer mijn zenuwen het van me overnamen, stormde ik op het aquarium af en dook met mijn hand in het water. De goudvis had nog net de tijd om een laatste ‘honger’ het labo in te sturen, voordat ik de microfoon uit het water griste. Ik gooide het druipende ding op de kast en keerde terug naar mijn boek. Heel even dacht ik te genieten van de zeldzame stilte. Op zulke afstand kon de microfoon de stemtrillingen van de vis onmogelijk omzetten tot geluid. Maar toen gebeurde het, dokter Collins. Hoogst merkwaardig! Net wanneer ik mezelf liet bezinken in mijn wetenschap, werd ik me gewaar van een zacht getik. Tik…tik…tik…, ging het. Als in een reflex draaide ik mijn hoofd naar de vis. Tot mijn ontzetting stelde ik vast dat hij niet zwom! Hij bewoog enkel wat vooruit en áchteruit! Telkens hij vooruit kwam, liet hij zijn neus tegen het heldere glas tikken. Ik stond op en naderde het aquarium…” Hierbij haperde ik. Dokter Collins zat als een bezetene in haar boekje te noteren. “Hij keek me recht aan, dokter. Er was oogcontact. Hij wilde het terug. Hij wilde de microfoon terughebben.” “Dat volstaat, professor.” onderbrak ze me. “Dat is genoeg voor vandaag. Ik laat u terug naar uw kamer brengen. De verpleegster vertelde me dat u graag enkele persoonlijke spullen bij u wilde hebben, klopt dat?” Haar eentonige stem deed me uit de gruwelijke herinnering ontwaken. “Eh… ja, graag. Mijn trofeeën graag. En enkele van mijn boeken.” “Goed, ik laat ze u vandaag nog bezorgen.” “Dokter?” Maar met die woorden verliet ze het lokaal met mijn dossier onder haar arm.
Die avond lag ik al bij schemer in het bed met de witte lakens, en tuurde naar de witte muur. Met de knieën tegen mijn borst geklemd, liet ik de tranen over mijn wangen rollen. De befaamde professor Graham had gefaald, en kijk waar het hem had gebracht. Ik sloot mijn ogen en hoopte dat ik snel de slaap zou vatten. Ik wilde weg uit deze nachtmerrie. Wanneer mijn gesnik langzaam wegebde, hoorde ik een sleutel door het sleutelgat rammelen. Ik bleef stil liggen en ademde zwaar in en uit, zodat het leek alsof ik sliep. Na een poosje van rommelig rumoer herkende ik het geluid van mijn trofeeën die één na één op mijn tafeltje werden geplaatst. De voetstappen wandelden terug naar de deur, hielden even halt en stapten tot vlakbij me. Dan, zoals een donderslag die de zee onrustig maakt; de zachte galm van een glazen voorwerp op het oppervlak van het nachtkastje. Ik sperde mijn ogen wijd open en spitste mijn oren. Dit kon niet waar zijn. Dit was een droom. De voetstappen verdwenen achter een gesloten deur. Mijn adem stokte. Ik had me nog niet omgedraaid wanneer het ondenkelijke gebeurde. Mijn arme oren leken te bezwijken onder het geluid: tik… tik… tik…
|