'Doe m'n benen maar opzij, dan kan je d'r makkelijker in'. Hoewel ze dit in een roemrucht verleden dagelijks ongetwijfeld talloze malen tegen hitsige mannen zal hebben gezegd, bedoelt oma in dit geval dat ik haar tanige onderstel een kwartslag draai, zodat ik haar aanleunwoning kan betreden om haar rollator naar buiten te rollen. Ik ben precies op het afgesproken tijdstip bij haar, maar desondanks had ze al ruim drie kwartier voor haar woninkje zitten wachten. Eigenwijs accepteert ze geen enkele hulp. Als ze opstaat uit de door het weer aangetaste plastic tuinstoel, lijkt het of ze haar hoofd langs haar ruggengraat afrolt naar haar nek. Met enig venijn trekt ze de rollator naar zich toe. Ze zet een ferme tred in, maar desondanks is het soepel rijdende hulpstuk haar te vlug af. Met een hapering, die verraadt dat ze dit niet vaak heeft gedaan, knijpt ze in de remmen. Maar haar krachteloze reumatische handen zetten onvoldoende kracht, zodat opoe ten tweeden male maar nu geheel onvrijwillig wordt uitgerold. Dit keer over het plaveisel. Paniek bevangt me, ik buk over haar heen. Maar juist als ik haar de helpende hand wil toesteken, slaat ze die weg. Luid vloekend komt ze overeind. Moeizaam. Ter indicatie: in die actie voltooit even verderop een glazenwasser zijn lapwerk aan de geheel uit glas bestaande gevel van de aanpalende verzorgingsflat, die in de volksmond bekend staat als Huize 'De Laatste Ademtocht'. Pesterig lachend komt de ruitenwisser in onze richting en doet alsof ie oma wil afsponzen, zoals geblesseerde voetballers in een wedstrijd. 'Als je niet oprot, dan krijg ie een beuk!' Steunend op haar rollator, zwaait ze met haar tasje. Waarvan de glazenwasser overigens niks te duchten heeft. En hij mag van enig geluk spreken, want toen oma nog zelfstandig kon lopen placht ze onderin haar tas een loden pijp mee te dragen. Menig jeugdig straatrover loopt met een extra verdikking op z'n voorhoofd als een eeuwig tastbare erfenis van een confrontatie met mijn oma. 'Ach oud lijk, ga lekker de pijp uit. Je stinkt toch al naar kist', klinkt het met de overbekende klantvriendelijkheid van een kleine zelfstandige. Ik wil de klootzak graag op z'n nummer zetten, maar oma's geestelijke drang om de wereld om haar heen terecht te wijzen is vele malen sneller dan haar fysiek, want gevat antwoordt ze: 'Ach, impotente klootzak. Jij kan alleen de ramen nog maar een beurt geven!' Hetgeen haar op een jichtige ovatie van de inmiddels toegestrompelde en looprekkende oudjes komt te staan, die het tumult gretig aangrijpen om de blijkbaar niet erg populaire glazenwasser nog eens extra de huid vol te schelden. Een jaar of dertig terug had dit nu zo amechtige gezelschap de man waarschijnlijk aan z'n eigen ladder geregen, bedenk ik me.
Triomfantelijk wandelen we de poort van het binnenhof van het bejaardencomplex uit. Een wekelijks ritueel. Sinds ze daar verblijft, haal ik haar één keer per week op om in de snackbar tegenover het Huygenspark een broodje bal met een bak koffie te gaan nuttigen. Volgens het principe van 'jij trakteert, maar ik betaal'. Ze staat er namelijk altijd op om te betalen. 'Zolang ik nog niet zo dement ben dat ik nog kan uitrekenen, wat die graftak van die krokettenuitdragerij voor dat hondenvoer van hem wil hebben, betaal ik', aldus oma resoluut en welbespraakt.
Steevast gaan de gesprekken wekelijks over haar aanstaande dood. Ze wil geen gezeik met een heilige mis en ook niet vanuit de kerk naar het crematorium. 'Alleen als de kerk ook wordt gecremeerd', aldus de wekelijkse sneer naar het katholieke geloof.
Een week voor haar dood geeft ze te kennen geen trek te hebben in een broodje bal. Ze wil per se naar Scheveningen. Nog één keer de zee zien op de kop van de Keizerstraat. In mijn naïviteit heb ik niet in de gaten, dat ze bezig is afscheid te nemen. Onderweg naar de kust wil ze langs allerlei plekken in de stad waaraan ze dierbare herinneringen heeft. Van de drieëndertig woningen waar ze achtereenvolgens in de Schilderswijk en het centrum in haar 96-jarige leven heeft gewoond, staan er hooguit vijf nog overeind. Meer dan genoeg om langdurig over te mijmeren. Pas na ruim twee uur komen we aan op de boulevard. Het is stervensdruk, ruim vijfentwintig graden. Maar van 'effe uitwaaien', zoals het voornemen was, komt niks terecht. Sterker nog; we komen de auto niet uit en de ramen blijven potdicht. Oma heeft het plaatsvervangend koud bij de aanblik van al het bloot op het strand. Tot slot eten we een scholletje bij de Weduwe Van der Toorn aan een tafeltje in de zon met uitzicht op de visafslag. Ze is stil en wat in zichzelf gekeerd. Wel beklaagt ze zich bij herhaling dat ze de wind niet door de haren heeft gevoeld. Tijdens de rit naar haar aanleunflat, heeft ze het toch maar weer over haar crematie. Ik moet plechtig beloven geen verdriet te hebben. Integendeel, ik moet maar lekker de spot met haar drijven. 'En ach, strooi me maar uit als het glad is…' Ik kan een lach niet onderdrukken. Maar dat is nu juist haar bedoeling. Want ernstig kijkt ze me aan als ze zegt: 'Ik wil dat er na m'n dood nog om me gelachen wordt, Karel'
Drie weken later loop ik van m'n auto naar het strand. Handdoek om m'n nek en twee tassen met daarin bier en ook een amforavormige vaas. Op de boulevard voor de Keizerstraat tuur ik langdurig naar het overvolle strand in de hoop m'n vrienden in de massa aan te treffen. Uit één van de tassen pak ik een blikje bier. Voordat ik die aan m'n mond zet, hef ik hem naar de helblauwe hemel. 'Op je gezondheid, ouwe', fluister ik hardop en neem een slok in de overtuiging dat oma vanuit het zwerk boven mij goedkeurend op me neerkijkt. Vervolgens spring ik van de boulevard op het strand. Lopend naar de waterrand kom ik druppelsgewijs m'n vrienden tegen. Stuk voor stuk klagen ze over de drukte, dat we geen goeie plek hebben om met z'n allen bij elkaar te zitten en misschien wel moeten afzien van de strandbarbecue. Met een mij vreemde arrogantie zeg ik dat wel even te gaan regelen. Gedecideerd loop ik door, de vaas nu omklemmend met m'n beide handen. Achter mij een sliert vrienden, waarvan er twee als koelies mijn tassen dragen. Plotseling hou ik halt en vraag mijn volgelingen om netjes op een rij naast elkaar te gaan staan. Dan begin ik aan een korte monoloog: 'Lieve familie en vrienden. We zijn hier allen verzameld om onze dierbare, levenslustige oma, overgrootmoeder en vriendin, Helena Maria Knops, te eren en te vergezellen op haar laatste reis...' Met ongeloof reageren de ingevette omstanders door hun handelingen te stoppen en mee te luisteren. 'Ze was een wijze vrouw, die van haar hart geen moordkuil maakte. Een lieve moeder die naar schatting zo'n vijfentwintig keer zwanger is geweest, die dertien van haar kinderen heeft overleefd en die nu, na een lang en arbeidzaam leven zelf het leven heeft gelaten. We zijn hier om aan haar laatste wens te voldoen....' Ondertussen zwelt de menigte aan en neemt de in acht genomen stilte indrukwekkende vormen aan. 'Ze is nog roodgloeiend, want ze komt net van de waakvlam… Op deze voor haar zeer speciale plek wilde ze graag nog één keer terugkeren om nog eens lekker uit te waaien...' Met beide handen hou ik de vaas boven mijn hoofd, met de windrichting mee. Nog voordat ik ook maar een strooiende beweging kan maken, is het strand om mij heen in beheerste paniek ontruimd.
Tot ver na zonsondergang hebben we zuipend en slempend op ons zelf gecreëerde privé-strand aan de waterlijn gelegen en per rondje bier op m'n 'opoe' geklonken.
|