|
|
- Betuweloop 2005 -, staat er op het gele spandoek tussen de twee populieren. Met mijn rode Peugeot 205 draai ik de modderige parkeerplaats op. Een al wat oudere heer met alpino op en een oranje hesje aan wijst waar ik kan parkeren. Ik glimlach en steek mijn hand op als dank. Met een druk op het off knopje beëindig ik oneerbiedig het vioolconcert van Brahms. Ik draai de achteruitkijkspiegel naar me toe, en toucheer vluchtig met de Labellostick mijn samengeknepen lippen. De man met het alpinopetje wijst me de dameskleedkamer; een houten gebouwtje met kleine raampjes en lichtblauwe deuren. De kleedkamer is klein en het typische kleedkamerluchtje, een mengeling van zweet, vieze douches en een verstopt toilet, doet me bijna kokhalzen. Een vrouw van middelbare leeftijd staat voor een vies spiegeltje en is bezig haar lange haar in te vlechten. 'Goedemorgen', probeer ik op een zo vriendelijk mogelijke toon over mijn lippen te krijgen. Mijn vriendelijkheid slaat niet over op mijn kleedkamergenoot. De ogen in de spiegel kijken me even niet begrijpend aan dan ben ik er niet meer. De kleedkamer is al overvol. De jassen en tassen vertellen welke plekken al bezet zijn. De wanhoop nabij prop ik mijn kleren en schoenen in mijn sporttas en plant hem ergens onder de bank. Ik ben snel omgekleed en zuig buiten mijn longen vol met zuurstof. Enkele tientallen sportievelingen staan vrolijk pratend in groepjes te genieten van de voorjaarszon. Het wordt tijd om me bij de wedstrijdcommissie te melden. De man in een grijze stofjas en groen hoedje kijkt me vriendelijk aan: 'Dag mevrouw, uw naam is…?' 'Vera Beckers'. 'Vera Beckers, even kijken, nee staat hier niet op. Joop heb jij nog een lijst?' Joop heeft nog een lijst. 'Even kijken, mevrouw Beckers.., ja hier hebbes. U komt helemaal uit Amsterdam. Nou dat belooft wat! Succes hoor.' Ik grinnik verlegen, pak mijn nummer en plak het op mijn T-shirt. Ik ga zovast de startplaats opzoeken. Een kleine honderd man staat inmiddels klaar om van start te gaan. Ik blijf een beetje aan de zijkant van de groep. Om bezig te zijn doe ik wat rek- en strekoefeningen. 'Op uw plaatsen… klaar.' De man in de grijze stofjas haalt de trekker over. De groep komt langzaam in beweging. De adrenaline bruist door mijn bloed. Het parcours is prachtig. De zoetige geur van de appelbloesem, de dartelende lammetjes en de nieuwsgierige blikken van de zwart-witte koeien maken mijn hoofd leeg. Langzaam komen de contouren van het koffiebezoek ter ere van mijn vaders verjaardag terug in mijn hoofd. 'Deelnemers gezocht voor de jaarlijkse Betuweloop,' las mijn oudste zus, Karin, hardop voor uit het regionale weekblaadje van mijn vader. Ze keek me even aan over de krant. 'Iets voor jouw Veer? Vijftien kilometer hardlopen, moet voor een ervaren marathonloopster als jou geen probleem zijn!' Ik was trots, maar bracht in dat ik de laatste tijd toch al zo weinig thuis was en bovendien zei ik met het nodige sarcasme: ' waarom zou ik meedoen met een of ander knullig hardloopwedstrijdje in de Betuwe?' 'Je moet je afkomst niet verloochenen, Vera,' bromde mijn vader. 'Maar ik geef je gelijk, hardlopen is voor mensen…' 'Die niets beters te doen hebben,' vulde ik hem aan. Toen mijn zus naar huis was, pakte ik krantje uit de krantenbak en vond het artikel op de sportpagina. Mijn ogen vlogen over de regels. Toen ik het uit had vouwde ik het krantje zorgvuldig op, duwde het tussen een paar andere kranten in de krantenbak en ben naar huis gegaan. Die nacht daarop deed ik geen oog dicht. We zijn nu ongeveer op de helft. Een aantal mensen is achterop geraakt. In de verte loopt een groepje. Ze hebben een voorsprong van minstens 5 minuten. Twee kleine meisjes staan bij de weg. Hun moeder staat achter het raam. Ze zwaaien naar ons en lachen, ik lach terug. We slaan de Donkersteeg in, een smal landwegje omgeven door weilanden dat je kunt gebruiken om een kilometer of twee af te snijden als je naar Overweert wilt. Voor de rest wordt het alleen gebruikt door mensen die er weiland hebben of door stelletjes die ongestoord op zaterdagavond in de auto willen vrijen. Het is hemelsbreed misschien maar een kilometer van mijn ouderlijk huis, toch ben ik hier nog nooit geweest. Misschien heel vroeger. Mijn geheugen roept soms een mooie zomerdag op. Ik zit in het kinderzitje achter op de fiets van mijn moeder. Ze wijst naar de schapen en de boterbloemen. Ineens krijg ik het onbedwingbare gevoel om het peloton van me af te schudden en alleen verder te gaan. Ik schakel een tempo hoger, haal de groep links in en hoor het geluid van stampende gympen op het warme asfalt achter me verdwijnen. Ik de verte steken de rode daken van het dorp boven de groene weilanden uit. Naast de kerk staat de school, een prachtig gebouw met hoge ramen en heerlijke naar boeken ruikende lokalen. Een kale meester Pronk die als wij aan het werk waren, zijn pijpje stopte, een lucifer langs het doosje streek en de heerlijk ruikende pijptabak aanstak. Wat hield ik van dat moment. Met de tabaksgeur in onze kleren liepen we 's middags naar huis. Alles klopte in mijn leven. Op een warme voorjaarsdag in mei werd ik door de bovenmeester uit de klas gehaald. Hij keek bezorgd en zei: 'Ik ga jou nu naar huis brengen, Vera, je moet nu een heel flinke meid zijn, er is iets ergs gebeurd ' De buurvrouw en tante Agnes waren er. Hun ogen waren rood van het huilen. Tante Agnes knuffelde me. 'Verschrikkelijk kind je bent nog zo klein, ach het is verschrikkelijk,' snikte ze. 'Wat is er dan, tante Agnes,' vroeg ik. 'Ga jij maar met de buurvrouw mee, meid die heeft vast wel een kopje chocolademelk voor je,' kreeg ik als antwoord. De anders krenterige buurvrouw stopte me vol met snoep, koek en chocolademelk. Ik werd misselijk en kotste alles midden in de kamer uit. 'Ik wil naar mama,' huilde ik, maar ik kreeg alleen te horen dat ik een flinke meid moest zijn. 's Nachts sliep ik in het logeerbed van de buurvrouw. Ik hoorde onze voordeur een paar keer open en dicht slaan tot het helemaal stil was en ik in het vreemde bed in slaap viel. De Donkersteeg gaat na deze bocht over in de Schaapsteeg en is nog smaller dan de Donkersteeg. In de bocht staat hij. Het is een imposante verschijning van minstens 25 meter hoog. De uitbottende knoppen worden vergezeld door tuilen met leuke bloemetjes. Ze weerspiegelen in de sloot waarin af en toe de plons klinkt van een kikker. De zon schijnt krachtig, net als toen. Ik stond vooraan bij het gat. Tussen mijn vader en zus in. De donkere kist daalde langzaam in het gat. Mensen huilden, mijn vader mompelde iets en Tante Agnes, vlak achter me, snikte luid. Ik huilde niet. Ik wist dat ze straks gewoon weer in haar stoel zou zitten als we thuis kwamen. Ze zou koffie zetten en haar hoofd schudden om ons, domme ons. Zal ik wachten op het peloton. Ik kijk achterom er is niemand te zien. Ik loop nu in de schaduw van de brede kroon die als een paraplu over de weg hangt. De dikke stam met de ruwe bast is vlakbij. 'Daar ben je,' hoor ik mezelf fluisteren. Een groene Volvo komt me tegemoet. Om mij te kunnen passeren gaat hij de berm in. Mijn moeder zit achter het stuur, ze lacht en zwaait naar me. Ik wil terug zwaaien maar ze is me al voorbij. Een klap, pijn. Ik moet gaan zitten. 'Meisje, hoor je mij?' Een man met een geel hesje aan schudt aan mijn schouders. Ik kijk hem aan en probeer me te herinneren wat er gebeurd is. Het lukt me om te gaan zitten Er komen mensen voorbij lopen. De vrouw uit de kleedkamer is er ook bij, ze knikt naar me. Er komt een auto aan. De stofjas stapt uit. 'We brengen jou naar een arts,' zegt de man met het gele hesje. Ik zeg dat wel weer gaat, maar de man zegt dat het hem beter lijkt als we even naar een arts gaan. 'Had je wel getraind, meisje?' vraagt de stofjas. 'Je kunt niet maar zo 15 km gaan hardlopen. Tjonge, wat schrokken wij toen we hoorden dat er iemand langs de weg lag. Maar goed dat Arie er zo snel bij was, hč Arie?' De stofjas start de auto en trekt schokkerig op. Ik voel me moe en leun achterover tegen de hoofdsteun. Door de achteruit zie ik nog een klein groepje lopers aankomen. Naast de boom staat een reiger roerloos in de sloot te turen Aan de voet van de stam groeien paardenbloemen. Ik geef over.
|
|