|
|
Bureau Script Noordwijk Uitgeverij Bellevue
Noordwijk, 27 december ’04
Beste schrijvers van Woordenstroom,
Uw Noordwijkse redacteur heeft zich met uw verhalen in de buurt van zijn kerstboom geïnstalleerd en ook dit jaar heeft hij zich daar weer niet verveeld. Zes literaire vertellingen heb ik mogen verwerken, en liefst vijf keer kwam het geestelijk leven van de protagonist indringend op mij over. Dat is een heel mooie score. De ene keer dat het niet lukte, hebben wij te maken met de literarische Spielerei van een auteur die het veel beter kan.
Schele rozen - Margareta Keijser Een ik-vertelling met een klassieke opzet: een verhaal-heden (de crematie van de vader) dat af en toe onderbroken wordt door een flash-back. Margareta blijkt die techniek helemaal te beheersen, want in het heden speelt zich een belangrijke ontwikkeling van de hoofdpersoon af en in de flash-backs wordt heel levendig en goed gedoseerd iets van het verleden opgeroepen. De ik-verteller drukt zich uit op een persoonlijke manier, waardoor het personage mooi getypeerd wordt (As is ook een soort stof. ...de beste vriend van mijn vader. Nee, de állerbeste!) als kind, zonder geforceerdheden. Alles in orde. Alleen het slot is m.i. niet zo sterk, omdat daar net te veel wordt uitgelegd wat echt alleen gesuggereerd had moeten worden. Dat kan ik dan weer proberen uit te leggen, maar ook nu is suggestie beter. Hier is het alternatieve slot: Het suist in mijn oren. Henk, de telefoontjes, mijn moeders blik, de avondjes weg, Huib... Een heftige paniek snijdt me bijna de adem af. Ik kijk mijn moeder aan. Haar ogen staan vol verdriet maar ik zie er ook liefde in. Liefde die ik afwees. Er zit een dijk van en huilbui in mijn keel. ‘Zet je hart open, Iris,’ hoor ik Huib zeggen. Misschien weet ik nu hoe het moet.
Het dertiende doek - Joost Nillissen (2) Suggestief, beklemmend, indringend. Dat behoeft geen toelichting, want de collega’s van Joost Nillissen hebben dit verhaal terecht in de top-zoveel gezet. Door het perspectief bij het fantasierijke jongetje Titus te leggen, heeft de schrijver voor de juiste verteltechniek gekozen: Titus gaat niet, als de brugwachter, wijzen op de mogelijke interpretaties. Heel goed ‘personaal vanuit Titus’ is de passage waarin hij de vrouw in de badkuip ziet liggen en erg mooi vind ik de stukken waarin Titus in zijn gedachten met Panneman meereist, op haar tocht door de sneeuwstorm, langs de Leeuwenkuil, en waarin hij al zijn wilskracht inzet om naar haar toe te kunnen vliegen, tot de telefoon gaat. Een paar keer heb ik de indruk dat de verteller het perspectief verlaat en dat dus even de schrijver aan het woord is: ‘vroeg Titus, want hij wist dat dit een gevoelig onderwerp was. Dat zou nog kunnen, een introvert en intelligent jongetje zou zoiets wellicht kunnen denken. Op de rand is ook ‘maar Titus hield wijselijk zijn mond’ maar echt buiten de beleving van het jongetje zijn de mededelingen De vraag was grappig bedoeld, maar het voor de hand liggende antwoord zweefde in de rook boven de koffietafel... en, tegen het einde, ‘Haar lange schaduw raakte de voeten van de jongen die aarzelde de lichtvlek binnen te stappen’. Kleinigheden die gemakkelijk hersteld kunnen worden. Dat geldt ook voor ‘polshoogte nemen’ (poolshoogte).
Verdwaald - Barbara Joy (6) Een hoofdstuk van een roman, dat inderdaad wel als kort verhaal gelezen kan worden. Aan het begin in de handeling ( in medias res) is de literaire lezer wel gewend, al komen er in de eerste anderhalve bladzijde wel wat veel namen opduiken. Maar tot grote verwarring zal dat niet leiden; de zin op pagina 2 Ik volg hetzelfde pad als ik vorig jaar met Sander, Rob, Katja en hun kinderen liep maakt wel duidelijk hoe de verhoudingen liggen. Net als bij Schele rozen zien we hier de klassieke verhaalopzet, met het verhaalheden en de herinneringen in flash-backs. Daarbij kan van alles misgaan, maar net als haar collega heeft Barbara Joy de touwtjes strak in handen. De herinneringen worden worden op een heel natuurlijke manier opgeroepen door het bezoeken van de locatie, het bos bij Bergen op Zoom. Dat van die strakke touwtjes geldt ook voor de observaties, die allemaal passen bij de motieven ‘leven’ en ‘dood’: de groene bolsters waarbinnen zich een vrucht ontwikkelt, het visioen van Rob onder het ijs die in een baby verandert, als onopvallende maar wel effectieve signalen om het slot voor te bereiden. Mijn kritiek die, geef ik maar meteen toe, weer niet helemaal objectief is, komt er deze keer op neer dat in het verhaal-heden wel erg veel gebeurt: zich voorbereiden op een abortus, afscheid nemen van zowel de vader als het kind, en dan plotseling dat ongeluk, ontwaken in het ziekenhuis en dan het zien van de foetus. ‘Fout’ is hier niets en het slot is op een niet-sentimentele manier invoelbaar en ‘gevoelig’, doordat het plotselinge besluit niet uitgesproken maar gesuggereerd wordt. Ik vraag mij alleen af of dat ongeluk er nu echt in moet dat de beslissing van de moeder door zo’n toevalligheid geforceerd wordt, doet, het woord zegt het al, geforceerd aan. Een tikkeltje melodramatisch, iets voor een Hollywoodplot. De wending ‘klap/ongeluk/geen bewustzijn/wakker worden’ is bovendien zo vaak gebruikt dat de literaire auteur er liever van afziet.Zeker als de schrijfster de ruimte wil nemen voor een roman, zou ik haar ter overweging willen geven om dit hoofdstuk niet te overladen met belangrijke plotwendingen. Als de lezer zo heftig door de situaties gesleurd wordt, kan die lezer zich niet meer gemakkelijk in de hoofdpersoon verplaatsen en wordt in de tekst de hand van de alles organiserende auteur te veel zichtbaar.
Lekker warm - Marijke van Geest (3) Met een objectief oordeel heeft het niets te maken, ik kan er dus geen redeneringen bij opzetten, maar dit verhaal vond ik het meeslependst. Weer een perfecte ik-verteller, weer die intense, persoonlijke toon, van een personage dat zowel gewapend als gelaten de heftige confrontaties met haar tegenspelers ondergaat. Wie zo kan schrijven die kan schrijven u weet dat clichés nu eenmaal waar zijn en dat open deuren niet voor niets open staan. Dat het toch een beetje wringt tussen de aanloop en de openbaring, ligt deze keer niet aan de finale, maar aan de signalen die de lezer wel eens op het verkeerde been zetten. Perfect zijn de constateringen Verdomme, Snake moet hier al die tijd geweest zijn en In de Aldi staat Alfred opeens naast me met een idee, maar ik twijfel bij ‘Noortje zit halverwege op de trap’ en ik voel mij misleid door de beschrijving van de gedragingen van Lisa, zowel in de winkel als later op het bankje. Er wordt van ons lezers veel gevraagd als we moeten geloven dat het hier een stem betreft de beschrijving wijst te veel op een visuele ervaring. De ik-figuur is daar niet bezig met het losmaken van haar eigen schoen en toch komt ze met één schoen aan bij de therapeute. Enfin daar denkt de auteur vast anders over. Mooie, veelbetekenende titel.
Zusje - Anita Lodewijks (verhaal niet beschikbaar) De vele rustige observaties wekken de indruk dat het hier om een autobiografisch verhaal gaat, want ‘zo verzin je het niet’. Ook het wollen hondje was verdwenen verzin je niet. Wie zuiver autobiografisch schrijft, kan in een heleboel valkuilen ploffen, maar Anita Lodewijks, van wie de verhalen altijd hoog eindigen in de Woordenstroom-verkiezing, heeft te veel talent om die kuilen niet intuïtief te ontwijken. En toch. Het probleem bij autobiografische fictie zit vaak in de typering van de hoofdpersoon, het alter ego van de auteur. Dat is niet zelden degene die allemachtig gelijk loopt te hebben, tegen de onverbeterlijke halsstarrigheid van de tegenspelers in, tot grote ergernis van de lezer. Die fout zal een intelligente schrijfster niet gauw maken, maar in haar terechte streven om bij de Grote Kuil vandaan te blijven, kan het gebeuren dat ze haar alter ego laat verschrompelen tot een instantie die niet meer oordeelt of beleeft, maar die alleen nog registreert. En dat zie ik een beetje in Zusje. Er is wel degelijk beleving, die niet expliciet wordt genoemd, maar die effectief gesuggereerd wordt: Met mijn lippen stijf op elkaar liep ik de kamer uit (...) Mòèder!. Goed. Maar de intentie om toch in de eerste plaats camera te zijn op de interactie tussen de twee zusters, heeft wel veroorzaakt dat er gezondigd wordt tegen de Eerste Hoofdwet van Fictie: de hoofdpersoon moet een ontwikkeling doormaken, in een roman, in een verhaal, en zelfs in een scène. Dat wil zeggen: er moet in de eerste regels een verwachting worden gewekt, waarop in de slotzinnen wordt teruggegrepen. In dit geval zou dat letterlijk een verwachting kunnen zijn, van de ik-figuur, of een voornemen. Als dat wordt weggelaten, omdat het nu eenmaal niet ‘om mij’ ging, maar om moeder en tante, kan de registratie van de camera nog zo subtiel zijn, zoals hier, maar een verhaal wil de tekst net niet worden. Er is natuurlijk niets aan de hand als dit een hoofdstuk is van een boek met deze hoofdpersoon: de lezer weet dan wel, aan het begin van deze episode, met welke instelling de ik-figuur haar moeder naar het verzorgingshuis begeleidt.
In de hof van Eden - Joost Nillissen (3) Een reiziger die met een zwerftocht bezig is door wilde, onbewoonde heuvels en die met K. wordt aangeduid: de lezer denkt al aan Kafka voor de held voor een ‘bewaker van de brug’ zit en voor de herberg gevuld is met bewoners van een strafkolonie. De schrijver die deze signalen in zijn tekst zet, geeft zijn lezers te kennen dat er Kafka gespeeld gaat worden en die lezer mag dan ook het een en ander verwachten. Die verwachtingen worden, naar mijn gevoel althans, niet ingelost. De charme van het kafkaeske verhaal is dat zowel de held als zijn tegenspelers heel concrete doelstellingen hebben die leiden tot verwikkelingen die toch heel geheimzinnig zijn. De lezer komt dan in de verleiding als die poortwachters, beambten, directeuren en assistenten te zien als betekenisvolle elementen van een metaforische situatie. Dat kan lukken, als de personages maar niet naar de metaforische dimensies van de eigen rol gaan wijzen. Een brugwachter kan zeggen dat men alleen onder bepaalde voorwaarden de brug over mag, maar hij moet niet zelf met veel woorden mythische inhoud gaan overdragen: Ik ben als Adam, God en zijn gezellin, de aard van de tijd in de Hof van Eden, Lilith enzovoort. De tekst staat dan bol van de veronderstelde betekenissen (Pas dan begin je te beseffen dat je geen keus hebt en dat de straf moet worden uitgezeten), waardoor er wel onverdunde moraal is maar er geen verhaal op gang komt. Het verhaal zou moeten zijn dat K. allerlei pogingen doet om over de brug te komen en dat hij dus door het uitveren van opdrachten probeert de wachter te vermurwen. In plaats daarvan is de handeling bijna geheel beperkt tot de uiteenzetting van de ‘Wrattenverteller’, tot hij meegaat met een koets en K. de positie als brugwachter mag overnemen. Algemeen: in literatuur kan betekenis het best gesuggereerd worden met concrete handeling in dit verhaal zijn de personages te druk bezig met het wijzen op de betekenis van de eigen rol, waarbij er bovendien wel erg diverse zaken uit onze cultuurgeschiedenis aan bod komen (naamgever Adam, de demon Lilith, de rivier des doods, en de kafka-reiziger). Aan zoveel betekenis moet een kort verhaal wel bezwijken.
Deze keer kan ik absoluut niet kiezen, en dus gaat de virtuele bokaal van BSN niet naar het eenzame genie maar naar het winnende collectief. Daar moeten de genieën in het collectief zich maar bij neerleggen. Alle Woordenstroom schrijvers wens ik toe dat 2005 veel momenten van hevige inspiratie zal kennen.
Hans ter Mors
|
|